• No results found

Hoofdstuk 2: Het Westen en het Oosten als beschaving en cultuur

2. Het Westen als christendom

In 1996 publiceerde Peter van der Veer het controversiële Modern oriëntalisme waarin hij betoogt dat christelijkheid een van de belangrijkste manieren was om het verschil tussen het Westen en het Oosten uit te drukken. Christelijkheid was volgens hem direct gerelateerd aan het vooruitgangsdenken dat de koloniale ideologie onderbouwde.102 Daarnaast wijst Van der Veer op een fundamentele gedachtegang

die in de jaren veertig nog zeer populair was. Terwijl men in het Westen leefde vanuit het individu en vrijheid, leefde de Oosterling vanuit een totaliteit.103 Religie, politiek, het sociale leven en het individu

waren in het Oosten deel van één geheel en werden in een strenge hiërarchie geplaatst. Zoals ik hier verder zal proberen aan te tonen, werd dit vermeende onderscheid tussen het Oosten en het Westen als fundamenteel gezien en vervolgens gebruikt om verklaringen te geven en koloniale politieke en sociale structuren te legitimeren.

In de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog was religie een belangrijke factor in de voorstelling van het Westen en het Oosten. Religie werd zelfs in belangrijke mate de definitie van het verschil. De invloed van het Hindoeïsme en de Islam in de Indonesische maatschappij werd als oppervlakkig gezien en die maar gedeeltelijk waren doorgedrongen in een verder primitieve samenleving.104 Door de invloed van Nederland op Java was dus voor het eerst de boerenbevolking

geactiveerd, zo schreef F.H. van Naerssen, ‘Wij spreken van een “ontwaken” en niet een renaissance van het Javaansche volk. Met opzet. Want van een wedergeboorte eener vroegeren tijd bestaan hebbende en daarna verloren gegane beschaving van het volk is geen sprake. De Hindu-Javaansche cultuur was immers geen volkscultuur.’105 Het Westen daarentegen had met zijn concepten van

vrijheid en gelijkheid een geheel nieuwe vorm van samenleving ontworpen. Westerse christelijkheid was in vergelijking met andere religies een vooruitstrevende – zelfs geseculariseerde – religie, die de

102 P. van der Veer, ‘Inleiding’, in: Modern oriëntalisme. Essays over de westerse beschavingsdrang (Amsterdam:

Meulenhoff 1995) 11–32, aldaar 16–20 en 23–32; P. van der Veer, ‘De oriëntalist en de dominee’, in: idem ed., Modern oriëntalisme. Essays over de westerse beschavingsdrang (Amsterdam: Meulenhoff 1995) 167–202, aldaar 169–173; Zie ook: G.J. Peelen, ‘“Zendingsdrang en geheven vingertje verraden onze herkomst”.

Antropoloog van der Veer vindt academische sfeer uitgesproken conservatief’ (9 december 1995) onlineartikel.

103 Zie bijv. F.H. Naerssen over een groot deel van de Javaanse maatschappij: ‘De sociale saamhoorigheid was er

zoo groot, dat het individu geheel opging in de gemeenschap. Deze “communale geest” is nog, uiteraard onderling gradueel verschillend, bij vele primitieve volksgroepen bewaard gebleven.’ In: Naerssen, ‘Het Indonesische nationalisme’, 156; zie ook: C.Tj. Bertling, ‘Wereldbeschouwing en sociale ordening’, Indonesië. Tweemaandelijks tijdschrift gewijd aan het Indonesische cultuurgebied 3 (1949/50) 270-283, aldaar 281; D.H. Burger, ‘Structuurveranderingen in de Javaanse samenleving, 6’, Indonesië. Tweemaandelijks tijdschrift gewijd aan het Indonesische cultuurgebied 3 (1949/50) 381-389, aldaar 385; A. van Velsen, ‘Eenige opmerkingen over de cultureele verhouding Indonesië-Nederland’, De Gids Tweede deel 110 (1947) 164-172, passim.

104 Bijv. A.J. Barnouw, ‘Cross currents of culture in Indonesia’, The Far Eastern Quarterly 5 (1946) 143-151,

aldaar passim.

bevolking uit de feodale verhoudingen van de Islam, het boeddhisme en hindoeïsme kon bevrijden.106

De westerse invloed op het Javaanse volk was het begin van de ontwikkelingen, op economisch en cultureel vlak en het Westen had geen cultureel of economisch verval veroorzaakt, want ‘tot nog toe [werd] de vreemde cultuur (der Hindu’s, Mohammedanen en Europeanen) niet door het gansche volk (…) gedragen.’107

Religie nam dus een wat vreemde plaats in in de definitie van het Westen. Aan de ene kant definieerde christendom de verschillen zoals die met de kolonie werden voorgesteld. Aan de andere kant oversteeg “westersheid” op veel manieren christendom. De verheffing van de kolonie werd traditioneel in belangrijke mate gezien als de kerstening van de inheemse bevolking.108 Christelijkheid

en ontwikkeling naar westers model waren dus zeker sinds de christelijk geïnspireerde Ethische Politiek verre van synoniem. De Antirevolutionaire politicus Abraham Kuyper, die aan het eind van de negentiende eeuw een belangrijke aanzet deed voor in het verspreiden van het idee dat de Indonesische bevolking moest meeprofiteren van de Nederlandse aanwezigheid zag naast de uitbreiding van het Nederlandse gezag en het oplossen van de problemen van het gouvernements- en liberale systeem, de kerstening als een van de belangrijkste doelen: ‘Voor Kuyper hield dit bestuur van Indië ter wille van Indië in’, vat Elsbeth Locher-Scholten in haar werk over de Nederlandse koloniale ideologie samen, ‘scheiding der financiën [van Indië en Nederland], geen opgedrongen verwestersing doch wel kerstening, rechtvaardig bestuur, vrije arbeid en een geleidelijke uitbreiding van de soevereiniteit over “’s Rijks bezit buiten Java”’.109

Ook op de periode na de Tweede Wereldoorlog is dit citaat nog in belangrijke mate van toepassing, hoewel volgens Locher-Scholten vanaf de jaren twintig de nadruk in Indonesië steeds meer op economische dan zedelijke ontwikkeling lag.110 Het Oosten werd in veel opzichten als een andere

wereld geïnterpreteerd die niet kon en niet moest verwestersen. Het Westen was tegelijkertijd wel het voorbeeld voor ontwikkeling en moderniteit. En een belangrijk deel van deze westerse

106 Zie ook bijv. Overdijkink, De feiten, 7-12; Van Baal, ‘De Westerse beschaving’, 112-115. 107 Naerssen, ‘Het Indonesisch nationalisme, 161.

108 F. von Benda-Beckmann en K. von Benda Beckman, ‘Myths and stereotypes about adat law. A reassessment

of Van Vollenhoven in the light of current struggles over adat law in Indonesia’, Bijdragen tot de Taal-, Land- en Volkenkunde 167 (2011) 167–195, aldaar 167-171; Elsbeth Locher-Scholten ziet deze verschillende vormen van wetgeving als een belangrijke manier om vrouwen te gebruiken voor de zwaarste, omdat het deel zou zijn van de lokale gebruiken E. Locher-Scholten, Women and the colonial state. Essays on gender and modernity in the Netherlands Indies (Amsterdam: Amsterdam University Press 2000); destijds werd hierover bijvoorbeeld gepubliceerd: A.J.. Barnouw, ‘Cross currents of culture in Indonesia’, The Far Eastern Quarterly 5 (1946) 143- 151, aldaar 145; C.A.O. van Nieuwenhuijze, 'Moslims leven en Indonesische levenssfeer',Wending. Maandblad voor Cultuur en Evangelie 4 (1949) 138-148.

109 E. Locher-Scholten, ‘De ethische politiek, een vergruisd beeld’, in: idem ed., Ethiek in fragmenten. Vijf

studies over koloniaal denken en doen van Nederlanders in de Indonesische Archipel 1877-1942 (Utrecht: H&S Publishers 1981) 176–208, aldaar 182–186, citaat p.182-183.

110 De betekenis van “Ethische Politiek” bleef volgens haar echter altijd onderwerp van debat en dubbelzinnig:

ontwikkeling was voortgekomen uit de christelijkheid. In 1946 publiceerde De Gids een artikel van G.F.W. van Berckel, waarin hij de scheiding tussen een menselijke geest en een stoffelijke wereld net als Hidding als de basis zag voor het verschil met het Oosten en vooral communisme. Alleen het westerse christendom leidde tot echte vrijheid en gelijkheid die het communisme claimt: ‘Hoe schijnen Christendom en Communisme hier elkander genaderd! Doch dit woordenspel is bedriegelijk. Want waar bij den een die zelfverloochening gelijk staat met zelfvernietiging, beduidt zij bij den ander het behoud, ja de hoogste ontplooiing van het persoonlijk leven in de Civitas Dei.’111

Voor Van Berckel was de westerse vrijheid en westerse koloniale legitimiteit gelegen in christelijkheid. De westerse, christelijke traditie heeft daarom een bijzondere plek tegenover het marxisme en nationaalsocialisme – de twee grote alternatieven volgens Van Berckel.112 Maar het gaf

Nederland ook een bijzondere omgang met de kolonie: ‘Voor den Nederlander was het dagelijksch brood van zijn cultuur de geestelijke vrijheid: een zelfbeschikkingsrecht over denken en handelen, dat, goed toegepast, op eigen oordeel doet vertrouwen maar voor zelfoverschatting behoudt en dat daarom respect kweekt voor de meening van anderen.’113 En hij vervolgt dat dit tot een bijzonder

koloniaal beleid leidde tegenover ‘hen, die aan ons gezag waren onderworpen. Bewust van onze beteekenis en van onze beperktheid tegelijk konden wij het dulden, om rassen van allerlei soort in ons volksleven op te nemen.’114

Hoewel de beschrijving van het vrijheidsideaal van Hidding en Van Berckel wat esoterisch is, past het in het naoorlogse patroon. Tegenover het Oosten, het Duitse nationaalsocialisme en het Russische communisme, werd het westerse christendom geplaatst als de enige vorm die tot echte individualiteit en vrijheid leidt. Bovendien was het, enigszins paradoxaal, de enige seculariserende religie. Zoals ook bij Hidding te lezen was, was het volgens veel auteurs juist de scheiding van de materiële en geestelijke wereld uit de christelijke traditie die leidde tot een seculiere wetenschap en moderne staatskunde.115 J.H. van der Hoop schreef in zijn ‘psychologische studie’ van democratie: ‘De

111 G.F.W. van Berckel, ‘De mensch en zijn vrijheid’, De Gids Derde deel 109 (1946) 131-146, aldaar 148. 112 Zie ook: J.W. Andriessen, ‘Katholieke volkspartij en communisme’, Katholiek Staatkundig Maandschrift 2

(1948) 121-129, aldaar 125; N. Stufkens, ‘Roomsch-Katholicisme en democratie’, Wending. Maandblad voor Evangelie en Cultuur 2 (1947) 666-671, passim.

113 Ibid., aldaar 131. 114 Ibid., 131-132.

115 Van Baal stelde dat het niet dat het uit het Christendom voortkwam, maar dat de verbinding zo lang

gemaakt is dat men het onderscheid tussen subject en object als van religieuze oorsprong is gaan zien: Van Baal, ‘De Westerse beschaving’,118-119; Zie ook bijvoorbeeld: H. Goeje, Primitieve volkjes gespiegeld aan den modernen mens (en omgekeerd) (Den Haag: Martinus Nijhoff 1946) 4-10 en 15-17; M.F.E.J. van der Valk, ‘Over de vrijheid van de menselijke persoon, I’, Katholiek Staatkundig Maandschrift 1 (1948) 377-386; P.

Hoogenboom, ‘Geest, ziel en gemeenschap, I’, Mensch en Maatschappij 21 (1946) 193-209; P. Hoogenboom, ‘Geest, ziel en gemeenschap (slot)’, Mensch en Maatschappij 21 (1946) 293-308; In De Gids werd het door de senator voor de conservatief-liberale Partij van de Vrijheid, die in 1948 opging in de VVD A.N. Molenaar ditzelfde argument meerdere malen gebruikt tegen de PvdA: A.N. Molenaar, ‘De nieuwe partijvorming’, De

eigenlijke totalitaire staat is een schepping van het Oosten en hij is in wezen veel ouder dan de aristocratische democratie [van het Westen].’116 De bevolking in het Oosten zou dan ook gelukkig zijn

in de overheersing.117