• No results found

Waterkwaliteit beoordeeld

In document Balans van de Leefomgeving 2018 (pagina 165-170)

Landbouw en voedsel

7.3 Waterkwaliteit beoordeeld

7.3.1 Beoordeling oppervlaktewater volgens de KRW

In de meeste oppervlaktewateren worden de chemische normen van de KRW overschreden

Chemische stoffen worden binnen de KRW op verschillende plaatsen in de systematiek beoordeeld. In de meeste oppervlaktewateren worden de normen overschreden (CLO, indicatoren 1566 en 1567); meestal gaat het hier om overschrijdingen van een of twee stoffen. Een deel van deze overschrijdingen wordt veroorzaakt door ‘ubiquitaire stoffen’: stoffen die (nagenoeg) niet meer worden geloosd, maar die door nalevering uit bijvoorbeeld het sediment nog lange tijd in het water kunnen worden aangetroffen. Het is kostbaar en in veel gevallen niet mogelijk dit soort stoffen uit het milieu te verwijderen. Aanvullend op het KRW-beleid wordt binnen de Delta-aanpak ingezet op vermindering van stoffen zonder KRW-norm, zoals medicijn(rest)en.

ZEVEN

In 45 procent van de wateren zijn de nutriënten op orde

Ongeveer 55 procent van de wateren voldeed in 2015 niet aan de KRW-normen voor stikstof en fosfor (CLO, indicator 0252). Vooral in de regionale wateren werd de norm overschreden. Uit- en afspoeling vanuit het landelijke gebied en rioolwaterzuiverings- installaties waren hier de grootste bronnen, met landelijk gemiddeld een aandeel van respectievelijk ongeveer 55 en 15 procent van de totale belasting. Andere relevante bronnen zijn agrarische puntbronnen, uit- en afspoeling van natuurgronden, depositie op open water en inlaat van oppervlaktewater. De nationale bijdragen van riooloverstorten, erfafspoeling en watervogels zijn te klein om een betekenisvolle bron te kunnen zijn. Langs de kust van Nederland kan kwel of afbraak van diepe veenlagen een bron zijn van fosfor.

Een deel van de uit- en afspoeling uit landelijk gebied, namelijk 70 procent van de stikstof en 35 procent van de fosfor, kan worden toegeschreven aan actuele en historische bemesting door de landbouw (Van Gaalen & Van Grinsven 2017; Groenendijk et al. 2016). In 2015 had 5 procent van de wateren een goede biologische kwaliteit

De biologische beoordeling van het oppervlaktewater is opgebouwd uit maatlatten voor algen, macrofauna (kleine waterbeestjes zoals slakken en kevers), vissen en waterplanten (zie CLO, indicator 1412). Niet alle maatlatten zijn van toepassing op alle typen wateren die er in Nederland zijn; zo zijn algen niet relevant voor de beoordeling van stromende wateren. Alleen als alle van toepassing zijnde maatlatten goed zijn, is (volgens het zogeheten one out, all out-principe) de biologische kwaliteit van het water goed.

Het aandeel wateren dat in 2015 goed scoorde op de biologische KRW-maatlatten lag op ruim 20 procent voor waterplanten en macrofauna, en op bijna 40 procent voor algen en vissen (hierin zijn alleen die wateren meegeteld waarin de maatlat relevant is voor de beoordeling). 5 procent van de wateren scoorde goed op het eindoordeel biologie, volgens de one out, all out-beoordeling. Deze getallen gaan zowel over de regionale wateren als de rijkswateren. De voorlopige cijfers over 2016 laten weinig verandering zien ten opzichte van deze officiële beoordeling uit 2015. Dit past in het beeld dat vanaf 1990 nauwelijks verbetering is te zien in de natuurkwaliteit van macrofauna (CLO, indicator 1435) en een lichte verbetering in de natuurkwaliteit van waterplanten (CLO, indicator 1441).

In 2027 heeft naar verwachting 15 procent van de regionale wateren een goede biologische kwaliteit; voor rijkswateren is dit 55 procent

Uit berekeningen van het effect van de voorgenomen maatregelen voor de KRW en het mestbeleid blijkt dat het aandeel regionale wateren dat voldoet aan de normen voor stikstof of fosfor zal toenemen tot ruim 50 procent in 2027 (Van Gaalen et al. 2016). Zoals eerder is opgemerkt, hoeven niet alle doelen in elk water in 2027 gehaald te zijn; uitstel is mogelijk als er natuurlijke oorzaken zijn waardoor doelen pas later kunnen worden gehaald. Het is wel verplicht dat in 2027 alle benodigde maatregelen zijn

ZEVEN

ZEVEN

getroffen. Op dit moment is nog niet duidelijk welk aandeel van de wateren met het thans vastgestelde beleid na 2027 alsnog de doelen zal halen.

Het aandeel regionale wateren dat aan de biologische doelen zal voldoen, stijgt door de maatregelen naar 15 procent in 2027 (zie figuur 7.1); voor rijkswateren is dit 55 procent. Ook hier geldt dat, volgens de nieuwe interpretatie van de KRW, nog niet duidelijk is in hoeveel wateren met de voorgenomen maatregelen de doelen op langere termijn wel kunnen worden gehaald. De beperkte vooruitgang in het eindoordeel biologie in de regionale wateren (van 3 procent in 2015 naar 15 procent in 2027) maakt aannemelijk dat dit niet in alle wateren het geval zal zijn. In 2019 voert het PBL een nieuwe evaluatie uit van de KRW, waarin dit nader wordt geanalyseerd.

7.3.2 Beoordeling oppervlaktewater op basis van overig beleid

De normen voor gewasbeschermingsmiddelen werden in 2015 op 60 procent van de meetpunten overschreden

Voor de KRW wordt een beperkt aantal gewasbeschermingsmiddelen gerapporteerd. Naast de middelen die in de KRW zijn opgenomen, zijn er nog tal van andere gewas-

Figuur 7.1 Algen 2015 2021 2027 Waterplanten 2015 2021 2027 Macrofauna 2015 2021 2027 Vissen 2015 2021 2027 Totaaloordeel biologie ('one out, all out') 2015 2021 2027

0 20 40 60 80 100

% waterlichamen Bron: Deltares; bewerking PBL

pb l.n l Goed Matig Ontoereikend Slecht

ZEVEN

beschermingsmiddelen waarvoor in het verleden een waterkwaliteitsnorm is afgeleid, bijvoorbeeld in het kader van vergunningverlening, naar aanleiding van calamiteiten of vanuit een andere (onderzoeks)vraag (bestrijdingsmiddelenatlas, toelichting normen). Daarom is er, in opdracht van onder andere de Unie van Waterschappen en de ministeries van LNV en IenW, een landelijk meetnet gewasbeschermingsmiddelen ingericht, met metingen van vrijwel alle werkzame stoffen in alle typen oppervlaktewater. De resultaten van dit meetnet zijn publiekelijk toegankelijk via de bestrijdingsmiddelenatlas.

In 2015 werden op iets meer dan 60 procent van de meetlocaties de normen voor langdurige blootstelling overschreden (CML et al. 2015; zie CLO, indicator 0547). Dat is hetzelfde aandeel als in 2014. Op de meeste meetlocaties wordt de norm door minder dan 5 procent van het totale aantal stoffen overschreden. Verbetering van de water- kwaliteit is daarom mogelijk door vooral die stoffen aan te pakken (Van Gaalen et al. 2016). Normoverschrijdingen kunnen verschillende oorzaken hebben. Zo sluit de toelating van middelen niet altijd goed aan bij het waterkwaliteitsbeleid. Andere verklaringen zijn onder andere nog niet-gereguleerde emissieroutes, onzorgvuldig gebruik van gewas- beschermingsmiddelen, en aanvoer via rivieren uit het buitenland. Op een aantal van deze punten is beleid geformuleerd in de nota Gezonde groei, duurzame oogst (Ministerie van EZ 2013). Het PBL zal deze nota in 2019 evalueren.

Opkomende probleemstoffen: eerste resultaten zichtbaar

De eerste resultaten van de trajecten die zijn ingezet rond opkomende probleemstoffen zijn ondertussen zichtbaar. Voor geneesmiddelen is een landelijke hotspotanalyse uitgevoerd van de emissies via rioolwaterzuiveringsinstallaties en de verspreiding in het oppervlaktewater. Hieruit blijkt onder andere dat 20 procent van die installaties ongeveer 80 procent van de totale invloed op het Nederlandse regionale watersysteem veroorzaakt. Op basis van dit soort analyses kan beter worden afgewogen waar maatregelen het meest (kosten)effectief kunnen worden ingezet (STOWA 2017). Voor microplastics is een inventarisatie gedaan om de verschillende bronnen te prioriteren. Zwerfvuil, voornamelijk verpakkingen en wegwerpartikelen, blijkt de belangrijkste bron van microplastic te zijn. Andere bronnen die relatief hoog scoren, zijn vezels en kleding, de afspoeling van straatvuil (waaronder bandenslijtage), cosmetica, verf- en kleurstoffen en schurende reinigingsmiddelen. In een vervolgstudie is nader gekeken naar de bronnen banden, verf en schurende reinigingsmiddelen. Bandenslijtsel blijkt van deze drie bronnen veruit de grootste te zijn (Verschoor et al. 2016).

Naar aanleiding van de onrust rond het voorkomen van stoffen als GenX in het oppervlakte- en drinkwater heeft het RIVM een lijst opgesteld van Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS). Dit zijn stoffen die kanker kunnen veroorzaken, nadelige effecten kunnen hebben op de voortplanting of zich kunnen ophopen in het milieu. Deze lijst kan als hulpmiddel worden gebruikt bij de vergunningverlening (RIVM 2018). Voor de overige opkomende probleemstoffen is een eerste werkwijze opgesteld voor de prioritering van

ZEVEN

ZEVEN

stoffen of stofgroepen, op basis waarvan vervolgstappen kunnen worden gekozen, zoals het zoeken naar reductiemaatregelen of het uitvoeren van aanvullend onderzoek (Osté et al. 2017).

7.3.3 Beoordeling grondwater

Voor de kwaliteit van het grondwater is de KRW-beoordeling gesplitst in een algemeen deel met doelen die voor heel Europa gelden en een deel gericht op regionale doelen. De algemene toestand voldeed in 2015 op de meeste plaatsen. Regionaal waren er problemen bij een aantal drinkwaterwinningen of voldeed de kwaliteit van het grondwater niet voor grondwaterafhankelijke oppervlaktewateren in Natura

2000-gebieden (zie indicator ‘Kwaliteit grondwater Europese Kaderrichtlijn Water’ in de digitale Balans).

De nitraatconcentraties in het bovenste grondwater onder landbouwgrond zijn in het zandgebied significant gedaald. Ondanks de daling wordt op 46 procent van de bedrijven in de zandregio de doelstelling van maximaal 50 milligram nitraat per liter overschreden, in het lössgebied geldt dit voor 64 procent van de bedrijven (PBL 2017). Een recente landelijke inventarisatie laat zien dat vrijwel al het geanalyseerde ondiepe grondwater en twee vijfde van het diepe grondwater chemicaliën bevat die van de mens afkomstig zijn. Ruim 15 procent van het grondwater voldoet niet aan de Europese norm voor bestrijdingsmiddelen volgens de Grondwaterrichtlijn en in een kwart van de grondwatermonsters werden geneesmiddelen aangetroffen (KWR 2017).

Onder invloed van ontwikkelingen als klimaatverandering en een blijvende belasting met nitraat blijft de kwaliteit van de grondwatervoorraden onder druk staan (ACW 2017).

7.3.4 Beoordeling van de bronnen voor drinkwater

In Nederland wordt 60 procent van het drinkwater uit grondwater geproduceerd en 40 procent uit oppervlaktewater. De KRW streeft naar een kwaliteit van de bronnen waarmee het mogelijk is om met eenvoudige technieken drinkwater te produceren. Dit is nu het geval voor ongeveer de helft van de grondwaterwinningen in Nederland. De andere helft is beïnvloed door menselijk activiteiten, zoals landbouw, riolering, industrie en oude bodemverontreinigingen, en vergt daarom meer geavanceerde zuivering (RIVM 2017).

Ook de kwaliteit van het oppervlaktewater voldoet niet altijd, door bijvoorbeeld lozingen van bestrijdingsmiddelen, onbekende verontreinigingen of calamiteiten met schepen. Op enkele locaties heeft dat in de afgelopen jaren geleid tot een tijdelijke stop van de inname van oppervlaktewater. In de periode 2011 tot 2014 waren er per jaar drie tot zeven onderbrekingen van de inname van Maaswater bij de Brabantse Biesbosch (CLO, indicator 0269). In 2015 heeft lozing van pyrazol in de Maas geleid tot een innamestop op verschillende locaties, oplopend tot vier maanden.

ZEVEN

Bij 99,9 procent van de ruim 670.000 metingen in drinkwater in 2016 voldeed het water aan de gestelde normen; de drinkwaterbedrijven pakken de incidentele overschrijdingen effectief aan (ILT 2017).

In document Balans van de Leefomgeving 2018 (pagina 165-170)

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN