• No results found

Er zijn velerlei baten van waterberging denkbaar. De belangrijkste baten zijn de vermeden schade aan woningen, bedrijven, landbouw, en infrastructuur. Waterberging beschermt immers tegen overstroming. Tegelijkertijd kan waterberging recreatieve baten opleveren, extra natuur mogelijk maken, en het gevoel van veiligheid laten toenemen (De Blaeij en Reinhard, 2008). Opvallend is overigens dat in het ‘kentallenboek’ van het voormalige ministerie van LNV (2006) ook nog een andere specifieke baat wordt genoemd, namelijk het hebben van een strategische watervoorraad. Dat wil zeggen, bijkomende baten zijn volgens dit ‘kentallenboek’ de vermeden schade aan huishoudens en bedrijven door watertekort.

De waarde van waterberging wordt bepaald door allereerst te bepalen welke verandering in overstromingskans door extra ‘waterbergende natuur’ teweeg wordt gebracht. Het ‘kentallenboek’ geeft ingewikkelde schema’s en formules waarmee de huidige en de nieuwe overstromingskans kan worden bepaald. De baat van bescherming tegen overstroming kan worden gekwantificeerd door het verschil te bepalen tussen de huidige en de nieuwe overstromingskans. Indien dit verschil positief is, is er sprake van een baat. Als het verschil negatief is, van een kost.

Vervolgens vindt monetarisering van deze baat plaats. Voordat we specifiek ingaan op de casus Limburg, presenteren we eerst een aantal inzichten die meer algemeen voor Nederland

gelden. Bij monetarisering van waterbergend vermogen gaat het vooral om de vermeden schade aan woningen, bedrijven, landbouw, en infrastructuur. Het ‘kentallenboek’ (LNV, 2006) schat deze ‘economische schade’ voor buitendijkse riviergebieden op € 32.000,- per ha. Bij buitendijkse kustgebieden bedraagt de ‘economische schade’ door overstromingen € 160.000,- per ha. Deze bedragen zijn te gebruiken in een besluitvormingsinstrument als de MKBA. Dankzij waterberging wordt dus voorkomen dat er ‘economische schade’ als gevolg van overstroming ontstaat aan een gebied. Overigens komt het PBL (zie Compendium voor de Leefomgeving (zie figuur 2.5) op andere ‘economische waarden’ dan het ‘kentallenboek’. 9

Figuur 2.5. Economische waarde per dijkringgebied en de ontwikkeling van deze waarde in de periode 2000-2004. (Bron: www.compendiumvoordeleefomgeving.nl).

Het Compendium van de Leefomgeving schrijft over deze economische waarden namelijk het volgende: “De waarde onroerende zaken (WOZ-waarde) per hectare per dijkringgebied geeft een indicatie van de potentiële economische schade bij overstroming. De grootste economische waarde van vastgoed per hectare komt voor in dijkringen in de Randstad en delen van Gelderland (zie figuur 2.5). In het noorden en delen van Zeeland is die waarde per hectare aanzienlijk kleiner. Dergelijke verschillen in economische risico’s zijn in grote lijnen terug te vinden in verschillen in veiligheidsnormen. Wel liggen de veiligheidsnormen in Gelderland aanzienlijk lager dan in de Randstad. Tussen 2000 en 2004 is de WOZ-waarde in grote delen van de dijkringen met meer dan 70% toegenomen door ontwikkelingen op de vastgoedmarkt. De grootste toename is gemeten in Noord- en Zuid-Holland en Flevoland.”

9 Het verschil wordt vermoedelijk bepaald doordat het PBL uitgaat van de waarde per hectare per dijkringgebied, en

Het Compendium vervolgt: “De WOZ-waarde geeft slechts een indicatie van de potentiële economische schade na overstroming. In het project ‘Veiligheid Nederland in Kaart’ is voor een zestiental dijkringen de economische schade als gevolg van overstroming berekend. Afhankelijk van het overstromingsscenario varieert de berekende economische schade van honderden miljoenen euro’s tot bijna driehonderd miljard euro in delen van de Randstad. Deze schade treedt op als de hele dijkring vol water staat. Uit gedetailleerde berekeningen blijkt dat in de meest waarschijnlijke ’overstromingsscenario’s slechts een deel van de dijkring overstroomt; door allerlei hogere lijnelementen in een dijkring blijft overstroming vaak tot een klein deel van de dijkring beperkt. Gemiddeld is de economische schade daarom aanzienlijk lager dan de maximale schade.”

Wanneer we ook vanuit monetair oogpunt ons richten op Limburg als casus, dan komen we tot de volgende getallen. In het document ‘Stroomgebiedvisie Limburg’ (Provincie Limburg et al., 2003) wordt ernaar gestreefd de overstromingskans door wateroverlast in het stedelijke gebied van Zuid-Limburg te verlagen van eens in de 25 jaar naar eens in de 50 tot 100 jaar. Daartoe stellen de auteurs verschillende maatregelen voor, waarbij water vasthouden (bijvoorbeeld door waterconservering in natuurgebied en brongerichte erosiemaatregelen) en waterberging door retentie voor deze exercitie het belangrijkst zien (zie hierboven, tabel 2.1). De kosten die waterbergende maatregelen met zich meebrengen, zijn (zie tabel 2.2).

Tabel 2.2. Voorgestelde maatregelen om waterretentie te bevorderen en afvoer te vertragen, en de kosten die daarmee samenhangen (bron: provincie Limburg et al., 2003).

Maatregel Gebiedsomvang

(ha) opgave (mBijdrage water-3 x milj.) miljoenen euro’s) Kosten (in

Vasthouden Waterconservering * Natuur 8.700 6,6 120 * Landbouw 52.600 2,6 24 Erosiemaatregelen 5.300 0,2 30 Afkoppelen verhard oppervlak 1.200 1,5 285 Bergen Herinrichting beken 1.660 (830 km) 1,2 200 Natuurlijke retentie 3.500 8,7 125 Bassins 3,5a 0,4 85 Erosiebuffers 95 0,8 57

a In het document van de provincie Limburg staat hier een omvang van 3.500 ha genoemd, maar vermoedelijk is

sprake van een ‘kommafout’.

De monetaire baten die hier tegenover staan, worden helaas niet genoemd in het document ‘Stroomgebiedvisie Limburg’ (Provincie Limburg et al., 2003). Maar het ‘kentallenboek’ stelt dat deze grofweg kunnen worden geschat door het areaal van het gebied waar als gevolg van de waterretentie de kans op schade door overstroming is verkleind te vermenigvuldigen met de prijs van deze economische schade (die dus wordt vermeden).10 Ook omtrent de omvang van het gebied waar als gevolg van de waterretentie de kans op overstromingen kleiner wordt, geeft het document echter weinig inzicht. Dus, we weten weliswaar de kosten van allerlei waterretentie bevorderende maatregelen, maar de baten zijn moeilijk te bepalen of te achterhalen. Het nadeel van een dergelijke eenzijdig weergeven is dat de indruk kan ontstaan dat de ecosysteemdienst waterbergend vermogen alleen maar geld kost terwijl dit zeker niet

10 Het ‘kentallenboek’ (LNV, 2006) merkt terecht op dat er ook meer gedetailleerde berekeningen mogelijk zijn,

maar de methoden waarop deze berekeningen zijn gebaseerd, zijn tamelijk tijdrovend. Niettemin, voor een volwaardige MKBA zouden dezen methoden moeten worden toegepast.

het geval is. Overigens geeft het Limburgse document wél de kosteneffectiviteit van de maatregelen weer, in euro per m3. Hoe dan ook, het is goed te benadrukken dat – zoals het Compendium van de Leefomgeving stelt – de baten in de meest extreme situatie kunnen oplopen tot honderden miljoenen euro’s. Onduidelijk is echter hoe deze baten zijn berekend (via welke waarderingsmethode en vanuit welk waarderingsmotief – zie Hoofdstuk 4).

Naast bovengenoemde ‘economische’ baten zijn er nog de baten die ‘zachter’ van aard zijn, zoals de baten die samenhangen met de biodiversiteitwaarde en belevingswaarde. Deze zijn weliswaar moeilijk in geld uit te drukken maar kunnen wel omvangrijk zijn. Met andere woorden, door het waterbergend vermogen van een gebied te vergroten, kunnen de biodiversiteitswaarde en de recreatieve beleving in het gebied aanzienlijk toenemen. Dat uit zich bijvoorbeeld in een hogere biodiversiteit en een gevarieerder landschap. Vanuit besluitvormingoogpunt is het belangrijk deze ‘zachtere baten’ mee te nemen. Maar omdat onbekend is hoe het Compendium voor de Leefomgeving de baten van waterbergend vermogen heeft berekend, is het mogelijk dat deze lastig te monetariseren baten er op de één of andere manier al wel in opgenomen zijn.

Opmerkelijk is dat er voor een situatie zoals in Limburg, niet of nauwelijks alternatieven voorhanden zijn om de gewenste waterbergingscapaciteit te realiseren. Verdergaande cultuurtechnische maatregelen zijn zeer kostbaar, komen maar gedeeltelijk aan de Limburgse wateropgave tegemoet of hebben ongewenste neveneffecten.