• No results found

Streefbeeld en handelingsperspectieven voor de honingbij en andere bestuivers

Voor de kwaliteit, kwantiteit én verscheidenheid van de Nederlandse voedselproductie is het van belang dat de potentie van bestuiving van landbouwproductiesoorten verzekerd is. Dat betekent dat de huidige tendens, waarbij de honingbij en de wilde bestuivers achteruitgaan, moet worden omgekeerd. Hierbij zijn twee hoofdsporen te onderscheiden: (1) de bevordering van de imkerij van de honingbij; (2) het bevorderen van de bestuiving door wilde, in de natuur voorkomende soorten.

Het bevorderen van de honingbij zal betrekking moeten hebben op het herkennen en erkennen van de activiteiten van de imkers, zowel institutioneel als financieel. De ondersteuning van de institutie van de imkerij en de honingbij kan worden versterkt door aan het belang van bestuiving in onderwijs- en educatieprogramma’s meer aandacht te besteden. Dit geldt zowel voor het algemene onderwijs als maatschappelijke natuureducatie programma’s als het agrarische onderwijs. Verdiepte bewustwording binnen de landbouwsector van het belang van bestuiving en verinnerlijking daarvan in de bedrijfsvoering kan verstrekkende gevolgen hebben.

31 Allsopp et al. (2008, p. 1) komen tot dezelfde conclusie voor fruitteelt in de Westkaap van Zuid-Afrika: “Using

pollen dusting and hand pollination as suitable replacements, we value pollination services significantly higher than current market prices for commercial pollination…”

32 Bij het bepalen van de gezamenlijke waarde van meerdere ecosysteemdiensten – waaronder voedselproductie en

bestuiving – moet gewaakt worden voor dubbeltelling. Immers, bij de waarde van voedselproductie zit de waarde van bestuiving (een intermediaire ecosysteemdienst) al ingesloten. Nog eens apart de waarde van bestuiving erbij optellen leidt tot overschatting.

Dit kan doorwerken in bijvoorbeeld het teeltplan, van het niveau van gebruik van insecticiden tot en met de inrichting van de ruimte rondom het productieareaal (bijv. inzaaien van nectardragende stroken) en de samenwerking met aangrenzende natuurgebieden. Dit om de conditie van de honingbijvolken te verbeteren. De financiële positie van de imkerij kan worden versterkt door vanuit de imkerij binnen de landbouwsector meer aandacht te vragen voor het belang van bestuiving door de honingbij (en door insecten in het algemeen), waardoor de grondslag voor de financiële beloning van imkers kan worden versterkt.

Het bevorderen van bestuiving door wilde, in de natuur voorkomende bestuivende soorten kan op de maatregelen voor de honingbij aansluiten. Het betreft dan met name de inrichting en het beheer van de ruimte rond of in de nabijheid van de bestuivingsafhankelijke productiepercelen. Naast de aanleg van nectardragende stroken kan het gaan om aanleg van opgaande begroeiing en een adequaat beheer ervan als onderdeel van het habitat van wilde bijensoorten en zweefvliegen (Kremen et al. 2004; Bugg et al., 1998). Ook is het een interessant mogelijkheid om de randen van natuurgebieden die aan bestuivingsafhankelijke teelten grenzen mede hiervoor in te richten. Natuurgebieden ondersteunen hiermee de voedselproductie en tegelijkertijd kunnen de landbouwgebieden de biodiversiteit van natuurgebieden versterken als leverancier van nectar en pollen. Dit zal met name het geval kunnen zijn wanneer nectarstroken worden ingezaaid met de juiste soortenmengsel (Bond, 1994; Rieseberg en Willis, 2007; Kleijn en Raemakers, 2008).

Daar waar ter wille van de versterking van de bestuiving opgaande begroeiing wordt aangelegd is het van belang zo goed mogelijk rekening te houden met andere aspecten: cultuurhistorie, recreatieve betekenis, overige natuurwaarden enz. (figuur 6.1).

Figuur 6.1 Een eerste bandering van natuurlijke bestuiving in Nederland op basis van enkele eenvoudige aannames. Bestuivingbehoeftige teelten en de ligging t.o.v. opgaande begroeiing. Groen: bestuivingbehoeftige teelt binnen invloedssfeer opgaande begroeiing (en daarmee

potentieel van wilde bijensoorten); Rood: teelt buiten invloedssfeer opgaande begroeiing. (Bron: Smit et al., 2009: voorradenbeheer).

Het ligt voor de hand de bevordering van de bestuiving te combineren met biologische plaagbestrijding (zie bijv. Programma: BO-06-397-IV Geïntegreerde en biologische beheersstrategieën - www.narcis.nl/research/RecordID/OND1284050). Biologische plaag- bestrijding kan een belangrijke bijdrage leveren aan verlaging van de stress van chemische bestrijdingsmiddelen (vitaliteitsfactor voor honingbijen) en zal ook gebruik maken van de aanleg van nectardragende stroken en aangrenzende opgaande begroeiing als habitat van plaagbestrijdende soorten.

Literatuur

Aizen, M. A., L. A. Garibaldi, S.A. Cunningham, & A.M. Klein, 2008. Long-Term Global Trends in Crop Yield and Production Reveal No Current Pollination Shortage but Increasing Pollinator Dependency. Current biology : CB 18(20): 1572-1575.

Allsopp, M.H., W.J. de Lange en R. Veldtman, 2008. Valuing insect pollination services with cost of replacement. PLos ONE, 3 (9): 1-8.

Biesmeijer, J. C., S. P. M. Roberts, M. Reemer, R. Ohlemüller, M. Edwards, T. Peeters, A. P. Schaffers, S. G. Potts, R. Kleukers, C. D. Thomas, J. Settele en W. E. Kunin, 2006. Parallel Declines in Pollinators and Insect-Pollinated Plants in Britain and the Netherlands. Science, 313 (5785), pp. 351- 354.

Blacquière, T., m.m.v. J.J.M. van der Steen MSc en A.C.M. Cornelissen, 2009. Visie Bijenhouderij en Insectenbestuiving. Analyse van bedreigingen en knelpunten. Wageningen, PRI, Wageningen-UR, PRI- Rapport 227.

Bond, W.J., 1994. Do mutualisms matter? Assessing the impact of pollinator and disperser disruption on plant extinction. Philosophical Transactions: Biological Sciences, 344 (1307), pp. 83-90.

Bond W.J., 1995. Assessing the risk of plant extinction due to pollinator and disperser failure. pp. 131- 146. In: J.G. Lawton en R.M. May (eds). Extinction Rates. New York, NY, USA, Oxford University Press.

Bugg, R.L., Anderson, J.H., C.D. Thomsen, & J. Chandler, 1998. Farmscaping in California: hedgerows, roadside plantings and wild plants for biointensive pest management. In: Enhancing Biological Control: Habitat Management to Promote Natural Enemies of Agricultural Pests (eds Pickett, C.H. & Bugg, R.L.). University of California Press, Berkeley, 339–374.

Darwin C., 1877. The various contrivances by which orchids are fertilised by insects. London, UK, John Murray.

Gallai, N., J-M. Salles, J. Settele en B.E. Vaissière, 2009. Economic valuation of the vulnerability of world agriculture confronted with pollinator decline. Ecological Economics, 68 (3), pp. 810-821.

Garibaldi, L.A., M.A. Aizen, S.A. Cunningham en A.M. Klein, 2009. Pollinator shortage and global crop yield. Communicative & Integrative Biology, 2 (1), pp. 37-39.

Garibaldi LA, M.A. Aizen, A.M. Klein, S.A. Cunningham & L.D. Harder, 2011. Global growth and stability of agricultural yield decrease with pollinator dependence. Proc Natl Acad Sci U S A. 2011 Apr 5;108(14):5909-14.

Klein, A.-M., B.E. Vaissière, J.H. Cane, I. Steffan-Dewenter, S.A. Cunningham, C. Kremen en T. Tscharntke, 2007. Importance of pollinators in changing landscapes for world crops. Proceedings of the Royal Society B, 274, pp. 303-313.

Kleijn, D. en I. Raemakers, 2008. A retrospective analysis of pollen host plant use by stable and declining bumble bee species. Ecology, 89 (7), pp. 1811-1823.

Kremen, C., N.M. Williams en R.W. Thorp, 2002. Crop pollination from native bees at risk from agricultural intensification. PNAS, 99 (26), pp. 16812-16816.

Kremen, C., N.M. Williams, R.L. Bugg, J.P. Fay & R.W. Thorp, 2004. The area requirements of an ecosystem service: crop pollination by native bee communities in California. Ecology Letters, (2004) 7: 1109–1119.

Kremen, C., N.M. Williams, R.L. Bugg, J.P. Fay en R.W. Thorp, 2004. The area requirements of an ecosystem service: crop pollination by native bee communities in California. Ecology Letters, 7 (11), pp. 1109-1119.

Kubersky, U., O, Boecking en D. Wittmann, 2005. Sind Pollenspritzungen oder Pollendisperser Alternatieven zur herkömmlichten Bestäubung der Apfelbäume durch Bienen? Erwerbs-Obstbau, 47, pp. 117-123.

LNV, 2010. BO-onderzoek 2010. BO-11-008-005 Honingbijonderzoek: Wilde Bestuivers. (in uitvoering projectleider: dr. D. Kleijn).

Losey, J.E. en M. Vaughan, 2006. The economic value of ecological services provided by insects.

Bioscience, 56 (4), pp. 311–323.

Mayr, E., 1986. Joseph Gottlieb Kolreuter’s Contributions to Biology. Osiris. 2nd Series, Vol. 2, pp. 135- 176. Chicago Press.

Morse, R.A., en N.W. Calderone, 2000. The value of honey bees as pollinators of US-crops in 2000. Bee Culture Magazine, 128, pp. 1-14.

National Research Council of the National Academies, 2007. Status of pollinatiors in North America. National Academy of Science, Washington DC, 303 pp.

Oldroyd, B.P., 2007. What’s killing American honey bees? PLoS Biol, 5 (6), pp. 1195-1199.

Potts, S. G., J.C. Biesmeijer, C.Kremen, P.Neumann, O. Schweiger & W.E. Kunin, 2010. Global pollinator declines: trends, impacts and drivers. Trends in Ecology & Evolution 25(6): 345-353.

Rader, R., B.G. Howlett, S.A. Cunningham, D.A. Westcott, L.E. Newstrom-Lloyd, M.K. Walker, D.A.J. Teulon en W. Edwards, 2009. Alternative pollinator taxa are equally efficient but not as effective as the honeybee in a mass flowering crop. Journal of Applied Ecology, 46 (5), pp. 1080-1087.

Rieseberg L.H., en J.H. Willis, 2007. Plant speciation. Science, 317 (5840), pp. 910–914.

Smit, A., L. Maring, H. Puylaert, S. Postma, S. Roosma, R. Wiersma, J. van Wensem, 2009. Toepassen voorradenbeheer. Toepassen voorradenbenadering bij ecosysteemdiensten. Technische Commissie Bodembescherming (TCB)-rapport PP8346. SKB, Gouda.

Velthuis, H.H.W. en A. van Doorn, 2006. A century of advances in bumblebee domestication and the economic and environmental aspects of its commercialization for pollination. Apidologie, 37 (4), pp. 421-451.

Winfree, R., N. M. Williams, H. Gaines, J. Ascher, en C. Kremen, 2008. Wild pollinators provide majority of crop visitation across land use gradients in New Jersey and Pennsylvania. Journal of Applied Ecology, 45, pp. 793-802.

Bijlage 7 Klimaatbeheersing: koolstof vastleggen in bos

en veen

Samenvatting

Inzichten

1. Bossen leggen CO2 vast en leveren daarmee een regulerende ecosysteemdienst. Jaarlijks wordt door het Nederlandse bos 2,7 Mton CO2 vastgelegd. Dit is 1,3% van de totale uitstoot. 2. In nieuw aangelegde bossen (na 1990), die voor de reductiedoelstelling krachtens het Kyoto-

protocol relevant zijn, wordt 0,6 Mton/jr vastgelegd, ofwel 28% van de reductietaakstelling. 3. In veengebieden is een grote hoeveelheid koolstof vastgelegd. Dit kan als een in het verleden

geleverde ecosysteemdienst worden beschouwd. De veengebieden in Nederland stoten per jaar 4,2 Mton CO2 uit, meer dan de hoeveelheid die bossen vastleggen.

4. Met het hernatten van het veen wordt de CO2-uitstoot verminderd. Hiermee kan aanzienlijk aan de reductiedoelstelling worden bijgedragen. Wel wordt de CH4-uitstoot (een krachtig broeikasgas) hierdoor vergroot, afhankelijk van type veen en beheergeschiedenis e.d.

5. Het energieverbruik in Nederland is vele malen hoger dan wat bos kan leveren. Zou Nederland al zijn energie uit hout willen betrekken, dan vergt dat een bosareaal dat 70-100 maal groter is dan het huidige.

Boodschappen en perspectief

1. Bossen leveren veel ecosysteemdiensten. Naast CO2-vastlegging zijn dat onder andere biomassa, biodiversiteit, invangen fijnstof, beïnvloeding microklimaat, cultuurhistorie, recreatie etc.

2. Belang Nederlandse bossen voor CO2-vastlegging is beperkt; noodzaak tot mondialisering aanpak CO2-vastlegging. De potentiële rol van hout zou daarbij nagegaan moeten worden. 3. Ook zou meer zicht moeten komen op de kostenefficiëntie van CO2-vastlegging ten opzichte van

andere alternatieven.

4. Een aantal belangrijke (mogelijke) bijdragen voor emissiereductie dragen niet bij aan reductie volgens de rapportage van het Kyotoprotocol (bijgroei bestaand bos, vermindering uitstoot CO2 en CH4 door vernatten of onder water zetten van veen). Het verdient aanbeveling om na te gaan of hier ruimte zit voor een verminderingsbijdrage.

5. Maximalisatie van de ecosysteemdienst koolstof vastleggen brengt het risico met zich mee van ontstapeling van andere diensten. De wijze waarop koolstofvastlegging kan worden geoptimaliseerd met behoud van andere ecosysteemdiensten, onder andere biodiversiteit en recreatie, verdient nader onderzoek.

Uitwerking

Inleiding

De huidige klimaatproblematiek is nauw verbonden met menselijk verbruik van fossiele brandstoffen. Deze zijn de afgelopen decennia in zulke grote hoeveelheden verbrand dat de hoeveelheid CO2 in de atmosfeer substantieel is toegenomen, met klimaatopwarming als gevolg. De opgave is om deze toename om te buigen. Ecosystemen kunnen hierbij wellicht een belangrijke rol spelen. Ze kunnen worden benut om CO2 vast te leggen, de hoeveelheid in de atmosfeer te reguleren en daarmee een bijdrage leveren aan een meer stabiel klimaat.