• No results found

Landelijke kaart “potentiële fijnstofinvang door groene vegetaties”

Anne Oosterbaan en Michel Kiers (Alterra Wageningen UR)

Inleiding

Groene vegetaties (vooral opgaande begroeiingen, waar lucht doorheen kan stromen) kunnen fijnstof invangen. Omdat fijnstof vanwege de gezondheidsbedreigende werking een landelijk (en Europees) probleem is, lijken er kansen voor groen om als ecosysteemdienst bij te dragen aan een goede luchtkwaliteit.

Resultaat

Landelijke potentie invangen fijnstof

Als basis voor het maken van een landelijk kaart voor de potentiële fijnstofinvang is de grondgebruikskaart LGN-5 gebruikt. Aan alle grondgebruiksvormen is een potentieel invangcijfer (in kg per ha per jaar) toegekend. De invangcijfers zijn hoofdzakelijk gebaseerd op de cijfers van tabel 8.1.1. Deze geven de gemiddelde hoeveel fijnstof aan die per jaar per hectare kan worden ingevangen. Hierbij gaat het om de verticale depositie (deze is berekend uitgaande van een gemiddelde fijnstofconcentratie van 35 µg/m3) weer, zonder rekening te houden met verwaaiing en ook zonder rekening te houden met de zijwaartse invang, die ontstaat doordat de wind door het element kan waaien (Oosterbaan et al., 2006).

Tabel 8.1.1 Basiscijfers voor invang van fijnstof (kg/ha.jr) voor verschillende begroeiingen. Invang berekend op basis van een gemiddelde hoeveelheid aanwezige fijnstof in de atmosfeer van 35 μg/m3.

Naaldbos Loofbos Riet Grasland Landbouwgewas

(ca. 2m)

Totaal (kg/ha/jaar) 126,93 72,85 49,67 36,42 12,25

Tabel 8.1.2. geeft het overzicht van de potentiële fijnstofinvang voor alle op de LGN-kaart voorkomende vormen van grondgebruik.

Tabel 8.1.2. Toegekende waarden voor fijnstofinvang aan op de LGN-kaart voorkomende grond- gebruiksvormen.

Grondgebruik Waarde fijnstofinvang Opmerkingen

Gras 36.42

Akkerbouwgewassen 12.25

Glastuinbouw onbekend

Boomgaard 54 gemiddelde van gras en loofbos

Bollen 12.25

Loofbos 72.85

Naaldbos 126.93

Zoet en zout water onbekend

Stedelijk bebouwd gebied onbekend

Bebouwing in buitengebied onbekend

Loofbos in bebouwd gebied 72.85

Naaldbos in bebouwd gebied 126.93

Bos met dichte bebouwing 18 1/4 van loofbos

Gras in bebouwd gebied 36.42

Kale grond in bebouwd buitengebied onbekend

Hoofdwegen en spoorwegen onbekend

Grondgebruik Waarde fijnstofinvang Opmerkingen

Open duinvegetatie 36.42 als grasland

Gesloten duinvegetatie 36.42 als grasland

Duinheide 36.42 als grasland

Open stuifzand 36.42 als grasland

Heide 36.42 als grasland

Matig vergraste heide 36.42 idem

Sterk vergraste heide 36.42 idem

Hoogveen 36.42 idem

Bos in hoogveengebied 72.85 als loofbos

Overige moerasvegetatie 36.42 als grasland

Rietvegetatie 36.42 als grasland

Bos in moerasgebied 72.85 als loofbos

Veenweidegebied 36.42 als grasland

Overig open begroeid natuurgebied 36.42 als grasland

Kale grond in natuurgebied onbekend

Om een landelijk beeld te genereren van de potentiele invangcapaciteit van bepaalde type landgebruik/vegetatietype is gekozen voor het LGN-5 bestand (figuur 8.1.1 - Landelijke kaart potentiële fijnstofinvang). Dit gridbestand van 25 bij 25 meter geeft namelijk het beste en meest recente landelijke overzicht van betreffend landgebruik. In het gridbestand is een veld aangemaakt en ingevuld conform tabel 8.1.2. Vervolgens is met ArcGis 9.2 de kaart vervaardigd door op dit veld de legenda te zetten en de waarden in klassen aan te geven zoals deze op de kaart te zien zijn. De kaart is weergegeven in figuur 8.1.1.

Op de kaart is te zien dat de grootste invangcapaciteit zit in de gebieden met veel (naald)bos, dus de oostelijke helft van het land (Veluwe, Drente), het zuiden (N-Brabant, Limburg) en de

Figuur 8.1.1. Landelijke kaart potentiële fijnstofinvang.

Vergelijking met huidige belasting met fijnstof

De landelijke concentratiekaart voor fijnstof is weergegeven in figuur 8.1.2 en is vervaardigd met ArcGis 9.2, op basis van het bestand “conc_pm10_2008.asc” van het RIVM. Voor de kaartweergave is dit .asc bestand omgezet naar een rasterbestand, waarna er een legenda op is gezet.

Figuur 8.1.2. De landelijke fijnstofconcentratie

De gebieden waar de fijnstofnorm wordt overschreden, liggen vooral bij de grote steden en langs de snelwegen (zie figuur 8.1.3; vervaardigd met ArcGis 9.2, op basis van het bestand “swc_pm10_2008.asc” van het RIVM). Vergelijking van de potentiële invangkaart met de overschrijdingskaart (figuur 8.1.4) laat zien dat dit deels al groene gebieden zijn (bijvoorbeeld Noord-Veluwe/Utrechtse heuvelrug), maar deel ook gebieden waar relatief weinig groen is (bijv. Zuid-Holland), zie ook figuur 8.1.5.

Figuur 8.1.5. Gebieden in de randstad waar de fijnstofnorm overschreden wordt.

Meer regionale/lokale berekeningen zijn eerder gemaakt voor een gebied bij Woudenberg en een deel van de Gemeente Boxtel. Uit beide berekeningen kwam naar voren dat de aanwezige opgaande groene landschapselementen al een niet onaanzienlijk deel van het lokaal geproduceerde fijnstof kunnen invangen en dat met aanleg van wat meer groen de lokale uitstoot als het ware ‘geneutraliseerd’ kan worden (Oosterbaan et al., 2006, Oosterbaan et al., 2009).

Kennislacunes

Bij het construeren van een landelijk beeld van de potentiële fijnstofinvang op basis van de LGN5-kaart doen zich enkele belangrijke kennislacunes voor.

• Opgaand groen wordt pas ‘zichtbaar’ als dit groen de meest voorkomende landgebruiks- klasse is in een bepaalde cel van de gehanteerde landgebruikkaart. Het groen in de stad (waar juist veel fijnstof wordt geproduceerd) komt hierbij niet goed tot uitdrukking omdat dit groen, in een grid van 25 bij 25 m vaak te klein is om als meest voorkomende klasse aangemerkt te kunnen worden. Een bomenrij langs een weg zal bv niet snel zichtbaar zijn. • We hebben het hier steeds over PM10, dus fijnstofdeeltjes met een grootte tot 10

micromillimeter. In de toekomst gaat meer gekeken worden naar de fijnste en meest schadelijke fractie hiervan, de PM2,5. Hiervoor zijn in 2008 Europese normen vastgesteld. Het lijkt er op dat de bestaande grens- en richtwaarden voor PM2,5 kunnen worden gehaald, maar dit is voor de toekomst onzeker omdat in 2013 de Europese richtlijn voor luchtkwaliteit wordt herzien (Matthijsen et al., 2009). Over de relatie groen en PM2,5 is nog weinig bekend.

Boodschap

Fijnstof is een belangrijk gezondheidsitem. Het is niet voor niets dat de Europese normen steeds worden aangescherpt.

Begroeiing heeft belangrijke capaciteit voor het invangen van fijnstof. Deze wordt nu nog maar spaarzaam benut. Alle soorten begroeiing kan fijnstof invangen; ‘poreus’ opgaand groen (beplantingen waar de wind doorheen kan) doet dat het meest efficiënt doordat er naast de verticale depositie, ook zijwaarts en binnenin in de beplanting fijnstof wordt ingevangen. Er zijn goede mogelijkheden voor het bewust benutten van de mogelijkheden van begroeiing. De invang van fijnstof door beplantingen is prima te combineren met andere ecosysteem- diensten zoals recreatieve waarde, klimaatregulatie (binnenstad) en biodiversiteit.

Perspectief

Aanleg en ontwikkeling van nieuw groen kan vrijwel altijd ten dienste van meerdere functies. Zo zal ook de ecosysteemdienst ‘fijnstofinvang’ meestal in combinatie met andere ecosysteemdiensten van groen worden benut.

Kansrijke toepassingen van groen voor fijnstofinvang kunnen worden gevonden in het stedelijk gebied (waar de fijnstofconcentratie in de lucht vrijwel altijd hoger is dan de stadsomgeving) en bij lokale fijnstofbronnen zoals (snel)wegen en fijnstofproducerende bedrijven (industrieën met verbanding, pluimveehouderijen e.d. )

Er is een wettelijke verplichting om bij infrastructurele werken te kijken of voldaan wordt aan de normen voor de luchtkwaliteit. Hierin zitten ook normen voor fijnstof (voor PM10 en voor PM2,5).

Literatuur

Beijk, R., R. Hoogerbrugge, T.L. Hafkenscheid, F.Th. van Arkel, G.C. Stefess, A. van der Meulen, J.P. Wesseling, F.J. Sauter, R.A.W. Albers (2006). PM10: Validatie en equivalentie 2006. RIVM rapport 680708001 / 2007. 30 p.

Oosterbaan A., B. de Vries en F. Tonneijck (2006). Kleine landschapselementen als invangers van fijn stof en ammoniak. Rapport 1419. Alterra Wageningen UR. 58 p.

Oosterbaan, A., C.A. van de Berg, T.J.A. Gies & A.J. Griffioen (2009). Een nieuwe landschapsdienst: landschapselementen voor een goede luchtkwaliteit, Rapport 1949. Alterra Wageningen UR, 29 p. Matthijsen, J., B.A Jimmink, F.A.A.M de Leeuw, W. Smeets (2009). Attainability of PM2.5 air quality

standards, situation for the Netherlands in a European context. Netherlands Environmental Assessment Agency, (PBL). ISSN: 1875-2322 (print) ISSN: 1875-2314 (online)

Bijlage 8.2 Culturele ecosysteemdiensten, gericht op beleving

Inleiding

Het geheel aan ecosystemen bepaalt onze leefomgeving. Deze omgeving levert ons een scala aan fysieke diensten: de productie- en regulerings- en ondersteunende diensten. Een vierde categorie wordt gevormd door de culturele diensten. Deze categorie bundelt vooral de materiële en immateriële waarden die mensen aan natuur hechten vanuit recreatieve, spirituele en emotionele aspecten (Liekens et al., 2009). Ze worden ook wel aangeduid als diensten waarbij een of andere vorm van informatieoverdracht aan de mens aan de orde is (De Groot et al., 2010).

• Bij recreatie gaat het om het bieden van recreatiemogelijkheden in zowel natuur- als cultuurlandschappen: wandelen, fietsen, hardlopen, vissen.

• Bij gezondheid gaat het om de heilzame werking die uitgaat van het aanwezig zijn (bv wandelen) of actief zijn (bv tuinieren) in een groene omgeving (vitamine Groen) (Groenewegen et al., 2006; Maller et al., 2008; Ronde, 2009; www.sd-commission.org.uk). Ook kan het gaan om het kunnen beleven van nachtelijke duisternis.

• Bij cultuurhistorie/bodemarchief gaat het om de informatie over de wordingsgeschiedenis (geomorfologie, ontginningsgeschiedenis) die in het landschap, de voorkomende planten- en diersoorten en de bodem ervan is vastgelegd.

• Bij inspiratie, esthetiek, religie en educatie gaat het om de bevorderende, stimulerende werking van landschap/ecosystemen op deze zaken. Het zijn zaken die wat minder gemakkelijk zijn te kwantificeren en aan ecosystemen als zodanig zijn te koppelen, maar niettemin zeer belangrijke kwaliteiten zijn waar het landschap en de daarin voorkomende elementen een rol spelen. Denk bijvoorbeeld aan de landschapschilderkunst.