• No results found

De toepassing van biologische plaagbestrijding loopt in de verschillende teelten sterk uiteen. 1. In de kassen wordt biologische bestrijding inmiddels op grote schaal toegepast

(Vijverberg, 2005; Pilkington et al., 2010) . Voor de teelt van tomaten, komkommers en paprika’s is biologische bestrijding een regulier onderdeel van de bedrijfsvoering (Figuur 5.2). Zo worden twee zeer belangrijke plagen, de kasspintmijt en de witte vlieg, succesvol door een roofmijt en door een sluipwesp bestreden. De bestrijders worden gericht door de agrariërs ingezet. Biologische bestrijding wordt verder ingezet tegen een aantal luizen- soorten. Ondanks deze initiatieven is er nog veel meer mogelijk, ook voor de bestrijding van andere ziektes en zelfs onkruiden.

FAB-ondergronds (zie Faber et al., 2009).

Naast de biologische plaagbestrijding, die grotendeels betrekking heeft op bovengrondse plagen van insecten die zich aan de gewassen tegoed doen, zijn er ook ondergrondse ziekten en plagen waar de agrariërs mee te maken hebben. Het gaat om bijvoorbeeld schadelijke schimmels en aaltjes. Voor de beteugeling daarvan worden grootschalig fungiciden en bodemontsmettings- middelen ingezet. Met deze middelen verdwijnen echter behalve de schadelijke soorten ook vele nuttige soorten, soorten die voor het functioneren van de bodem van het grootste belang zijn (en dus ook voor de agrariërs). Deze nuttige soorten zorgen onder andere voor een goede bodemstructuur (met name wormen) een betere vochthuishouding en een betere voedselvoorziening en zuurgraad. Daarnaast (of daarmee) zorgen deze organismen ervoor dat vele ziekten geen kans krijgen en dat de voedselgewassen goed gedijen. Het gaat om vele honderden soorten met vele duizenden exx per liter/dm3 grond. Dit geheel van organismen (bovengronds en ondergronds) wordt ook wel aangeduid als Functioneel Agrarische Biodiversiteit (FAB). Hoewel de wijze waarop FAB werkt en hoe FAB doelmatig kan worden ingezet voor de voedselproductie nog lang niet en detail is doorgrond, kunnen al wel een aantal algemene zaken worden benoemd. Het blijkt dat met niet-kerende grondbewerking (dus niet ploegen) het bodemleven behoorlijk kan worden ontzien (met name het wormenleven kan zo worden bevorderd), zonder dat dit de opbrengst drastisch doet verlagen. Daarnaast of beter in samenhang daarmee kan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen (bodemontsmetting en schimmelbestrijdingsmiddelen) worden verminderd. Bij deze vermindering zal vruchtwisseling en het ontwikkelen van minder gevoelige/sterkere rassen ook belangrijk zijn.

Een goede bodem (rijk aan FAB) helpt ook andere bodemfuncties, zoals een structuur en watervasthoudend vermogen (door verhoging van het humusgehalte), een beter nutriënten- leverend vermogen. Dit helpt ook mee de grond minder erosie- (en verstuivings)gevoelig te maken. Om die reden is er in het heuvelachtige en erosiegevoelige Zuid-Limburg veel belangstelling voor het niet kerend bewerken van de grond.

behandeld areaal tomatenteelt voor verschillende plagen 0.0 10.0 20.0 30.0 40.0 50.0 60.0 70.0 80.0 90.0 100.0 galmug t egen bl adluis (Aphi doletes ) roofmij t tegen s pint (P hytose iulus) roofwant s tegen w itte vlieg ( Macrol ophus ) sluipw esp tegen bl adluis (Aphel inus) sluipw esp tegen bl adluis (Aphi dius col emani ) sluipw esp tegen bl adluis (Aphi dius er vi) sluipw esp tegen m ineervlieg ( Diglyphus /Dacnus a) sluipw esp tegen w itte vlieg ( Encar sia) sluipw esp tegen w itte vlieg ( Eretmo cerus c aliforni cus) sluipw esp tegen w itte vlieg ( Eretmo cerus er emicus ) sluipw esp tegen w itte vlieg ( Eretmo cerus m undus ) sluipw espen tegen w itte vlieg (E. er emicus /E. mund us) sluipw espen tegen w itte vlieg (Encar sia/Eret mocerus ) 1998 2000 2004

Figuur 5.2 Het aandeel van het areaal van de kastomatenteelt waar de belangrijke plaagsoorten biologisch worden bestreden. (Bron: CBS)

2. In de fruitteelt wordt veel gebruik gemaakt van biologische plaagbestrijding. Naar schatting komen er in de boomgaarden zo’n 2.000 soorten voor waarvan ongeveer 10% als schadelijk wordt beschouwd. Voor de meeste hiervan zijn al natuurlijke vijanden aanwezig (Winkler et al., 2007). Biologische bestrijding heeft daarom veel perspectief. Zo hebben de vroegere bespuitingen tegen de fruitspintmijt plaats gemaakt voor bestrijding door een roofmijt. De appelbladmineermot wordt succesvol bestreden met een sluipwespensoort en heeft bespuiting goeddeels verdrongen (Winkler et al., 2007; Van Lenteren, 2008). Zo wordt in jonge aanplant snoeihout van oude bomen gelegd om natuurlijke vijanden van plaagorganismen in de nieuwe kweek in te brengen. Deze vorm van biologische bestrijding zijn inmiddels zeer algemeen; zelfs zo algemeen dat veel kwekers zich niet eens meer bewust zijn dat ze in dit opzicht biologisch werken (F. Alebeek (PPO), pers meded.).

3. In de open - of vollegrondsteelten is biologische bestrijding een lastiger opgave omdat de beheersbaarheid van het voedselproducerend systeem geringer is dan bij kassenteelt (het is minder zeker of zich wel een plaag voordoet en zo ja of die tijdig wordt herkend en of er tijdig plaagbestrijders beschikbaar zullen zijn). Feitelijk is biologische bestrijding daar nog in de pionierfase: onderzoeksresultaten bieden veel aanknopingspunten, maar brede systematische uitwerking in de praktijk moet nog plaatsvinden. Het zwaartepunt van biologische bestrijding in de vollegrondsteelten vindt tot dusverre plaats in een aantal pilotprojecten en binnen het kader van gericht onderzoek. Meestal gaat het om biologische plaagbestrijding in combinatie met één of meer aspecten van FAB. Er zijn pilots in onder andere Zuid-Holland (Hoekse Waard), Noord-Brabant, Zeeland en Drenthe (figuur 5.3; www.spade.nl; Van Delft et al., 2007; Van Rijn & Wäckers, 2007; LNV et al., 2009). Biologische bestrijding wordt met name ingezet tegen een aantal luizensoorten (in graan en aardappelen; zie o.m. Kragten & De Snoo, 2004; ). Daarnaast bestaan er nog volop mogelijkheden van plaagbestrijding tegen vele andere soorten. Van Wingerden et al. (2004) noemen voor de vollegronds groenteteelt alleen al dertig soorten en groepen van soorten (o.a. koolmot, spint, wortelvlieg), waarbij zij zich tot de insecten beperken.

4. FAB. De toepassing van FAB gaat breder dan biologische plaagbestrijding. Het gaat bij FAB om alle functies die dienstbaar aan de voedselproductie en die worden uitgevoerd door de biodiversiteit die in en om de landbouwpercelen aanwezig is (naast biologische plaagbestrijding o.m. bodemvruchtbaarheid en -structuur, waterhuishouding, ziekte- werendheid en dergelijke). De betekenis en omvang van deze functies en de mogelijk-

heden voor versterking ervan worden in verschillende praktijk-pilots verkend (Van Gurp en van Rijsingen, 2009). Deze verkenningen (zie Figuur 5.3) zijn voor een belangrijk deel op de doelgroep van agrariërs en hun organisaties gericht (zie ook Groot en Gerritsen, 2010). In die pilots worden maatregelen onderzocht als het niet-kerend ploegen en het uitzetten van wormen. Daarnaast wordt door veel agrariërs in individueel of groepsverband binnen de eigen bedrijfsvoering geëxperimenteerd met toepassing van één of meerdere aspecten van FAB (structuurverbetering met houtsnippers; inbrengen compost, aanleggen en inrichten van randen en dergelijke).

Figuur 5.3 Ligging pilotgebieden Functionele Agrobiodiversiteit (bron: www.spade.nl/projecten.asp)

Hoewel biologische teelt niet volledig samenvalt met biologische bestrijding is het wel een sector waar veel van biologische bestrijding gebruik wordt gemaakt. Het areaal biologische teelt neemt gestaag toe. Op dit moment zijn er in de open teelten circa 1.300 volledig biologisch werkende bedrijven (Figuur 5.4a,b), met een areaal van ongeveer 50.000 ha (2,6% van het land- en tuinbouwareaal; sinds 1991 een toename van 40.000 ha). Daarvan is 36.000 ha gras, 5.000 graan en 6.000 aardappelen, groente en fruit) (LEI 2009; Rienks en Meulekamp, 2009). Daarnaast zijn er nog veel ‘conventionele’ bedrijven die op een deel van hun teelten biologische bestrijding toepassen, deze vallen buiten dit overzicht.

biologische bedrijven in Nederland, open teelten 0 200 400 600 800 1000 1200 1400 1600 1991 1995 1996 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 aan tal (vi er kan je) 0 10000 20000 30000 40000 50000 60000 ar eaal (d ri eh o ekj e)

Figuur 5.4a Areaal en aantal van de biologische landbouwbedrijven in Nederland. (bron CBS,LEI)

Figuur 5.4b Spreiding van volledig biologisch werkende bedrijven (ca 1300) in Nederland (bron: LEI 2009).