• No results found

De maatschappelijke positie van vrouwen was aanvankelijk geen prominent onderdeel van het seculiere narratief. Dit hoeft niet te verbazen, aangezien het vrouwenvraagstuk in Nederland nog geen breed besproken thema was. Met hun pleidooi voor vrouwenonderwijs waren Elise van Calcar (1822-1904) en Mienette Storm van der Chijs (1814-1895) diegenen die het vrouwenvraagstuk begin jaren zestig voor het eerst op de nationale agenda zette.217 Religie speelde bij hen geen rol en zij

maakten ook geen deel uit van het seculiere netwerk. Bij De Dageraad waren aanvankelijk alleen mannen lid en alleen mannen publiceerden in het blad De Dageraad. Toch ontstond er wel degelijk een visie op de rol van vrouwen in de maatschappij en de relatie tussen die rol en religie. Een enkeling hield zich wel met dit onderwerp bezig en waagde er een enkele publicatie aan. Deze personen waren de Rotterdamse G. W. van der Voo (1806-1902), de Amsterdamse R. C. D’Aiblang van Giessenburg en schrijver Eduard Douwes Dekker – een vriend van D’Aiblang van Giessenburg, die tevens Douwes Dekkers uitgever was.

Om te begrijpen hoe het vrouwenvraagstuk vorm kreeg binnen het seculiere narratief zullen de ideeën van deze drie seculieren besproken worden, nadat eerst duidelijk is geworden hoe binnen de vereniging De Dageraad en het gelijknamige blad over het vrouwenvraagstuk werd gedacht.

Binnen De Dageraad werd de vrouw vooral gehuldigd als moeder, maar dit betekende niet dat zij geen rol kon spelen in relatie tot religie. In 1859 werd voor het eerst in De Dageraad

geschreven over de maatschappelijke positie van vrouwen. Deze onbekende auteur (misschien was het de hoofdredacteur F. Günst) deed emancipatie van vrouwen af als een ‘dol voorstel’. De vrouw kon nergens het hoofd van zijn of onafhankelijk, zonder enige verbintenis leven. Volgens de auteur moesten vrouwen vooral geëerd worden als: ‘de onmiddelijkste leidster der kinderen tot menschen, als de verzachtende middelaarster in het prozaïsche mannelijke leven; wij eeren haar vooral als moeder, in welke hoedanigheid de vrouw de verhevenste plaats in de schepping inneemt.’218 Later

zou, binnen de vereniging De Dageraad het idee geopperd worden om vrouwen deel te laten nemen aan de vergaderingen. Het argument hierachter was dat wanneer vrouwen meededen aan de bijeenkomsten, zij bekend zouden worden met de vrije gedacht en dit zo door konden geven aan de kinderen.219 De vrouw werd binnen De Dageraad geëerd als moeder en in die rol maakte zij deel uit

van het seculiere narratief.

G. W. Van der Voo vulde de rol van vrouwen anders in dan zijn mede -seculiere denkers bij De Dageraad. Van der Voo was een van de eerste seculiere de nkers die zelf in de pen klom om de

217 Bosch, M., ‘History and historiography of first-wave feminism in the Netherlands, 1860-1922’, in: Sylvia

Paletschek and Bianka Pietrow-Ennker (ed.), Women’s emancipation movements in the nineteenth century (Stanford 2004) 53-76, aldaar 55.

218 Jansz, ‘Feministen en feministes in de vri jdenkersbeweging’, 172. 219 IISG; Archief Vrijdenkersvereeniging De Dageraad: 6.005.

55

maatschappelijke rol in verband te brengen met religie. In zijn ‘Geloofsbelijdenis’, herzien in De

Dageraad van 1866-1856, stelt hij dat het menselijk geluk alleen dichterbij kan komen door

‘tusschenkomst der vrouwen, het halve menschdom.’ Mannen alleen zijn niet in staat om vrede, orde en geluk te brengen, vrouwen zijn nodig om ‘Godsdienstig haat’ en andere vormen van

maatschappelijke tweestrijd de wereld uit te werken. Vrouwen waren onontbeerlijk in het

beschavingsproces.220 Van der Voos idealen kwamen voort uit het Saint-Simonisme, een utopisch

socialistische religieuze stroming uit Frankrijk.221 Het Saint-Simonisme uitte kritiek op traditionele

kerken en streefden een nieuw, verbroederende religie die gebaseerd was op de leer van Jezus. In die gedachtegang stelden Saint-Simonisten dat het huwelijk een associatie was tussen man en vrouw en dat die associaties de maatschappelijke bouwstenen vormden. Het huwelijk moest een politieke, economische en sociale eenheid worden. Dit was belangrijk omdat vrouwelijke gevoeligheid en zachtheid, de mannelijke hardheid in balans bracht.222

Van der Voo stelde dan ook niet dat hij de vrouw uit haar verbintenis tegenover de man wilde bevrijden, maar dat God zelf dat al had gedaan toen hij de mens schiep. God schiep de mens namelijk mannelijk en vrouwelijk, naar Zijn eigenbeeld. Bovendien was het niet religie dat ervoor had gezorgd dat vrouwen werden onderdrukt, maar de man. Van der Voo wilde het vrouwelijke weer in de wereld herstellen, waarmee een einde zou komen aan alle strijd – inclusief de godsdienstige strijd – en de beschaving vooruit ging.223

In 1859 gaf R. C. D’Aiblang van Giessenbug een tijdschrift uit waarin twee artikelen werden opgenomen over de rol van vrouwen in de Bijbel en de ge schiedenis van het christendom.224 Deze

beide artikelen waren vertalingen van de Franse feministe Jenny D’Héricourt (1809-1875).

D’Hericourt zette zich in voor het volledig gelijkstellen van mannen en vrouwen in de Franse wet. In haar twee artikelen keert zij zich tot haar medestrijders die stelden dat het een christelijk principe was om mannen en vrouwen aan elkaar gelijk te stellen. Volgens D’Héricourt was dat onwaar. Minutieus zet zij in haar artikelen uiteen wat de juridische positie was van vrouwen in de Bijbel en in de geschiedenis van het christendom. In alle gevallen, zowel binnen het jodendom als binnen het

220 Jansz, ‘Feministen en feministes in de vrijdenkersbeweging’, 172.

221 Van der Voo werd door andere Saint-Simonsten ook wel ‘Onze Nederlandse bisschop’ genoemd. M. J. F.

Robijns, ‘Voo, Gijse Wijnant van der’, BWSA 5 (1992) 295-298. Pamela Pilbeam, ‘Dream worlds? Religion and the early socialists in France’, The historical journal 43.2 (2000) 499-515, aldaar 499.

222 Leslie F. Goldstein, ‘Early feminist themes in French utopian socialism the st. simonians and Fourier’, Journal

of the history of ideas 43.1 (1982) 91-108, aldaar 94-96.

223 G. W. van der Voo, Mijne geloofsbelijdenis, in 1840 (Rotterdam 1840) 33-37.

224 D’Aiblang van Giessenburg stelde zelf ook dat de tijd gekomen was om de vrouw, die slaaf geworden was, te

bevrijden. Hij koppelt dit echter niet aan religiekritiek: R. C. D’Aiblang van Giessenburg, ‘Inleiding’, De

tijdgenoot op het gebied der rede. Een tijdschrift gewijd aan de bevordering van de kennis der hedendaagsche wijsbegeerte, de leer der humaniteit en de emancipatie der vrouw 1(1859) 1-7, aldaar 4. Vanaf hier: De Tijdgenoot.

56

christendom, werd de vrouw vanuit juridisch oogpunt als minder waardig beschouwd dan de man.225

Feministes moesten dan ook niet met hun vingers naar de christelijke ethiek wijzen wanneer zij gelijke juridische positie eisten aan mannen, maar zij moesten via onderwijs zichzelf in de maatschappij manifesteren. Alleen door aan te tonen dat vrouwen gelijk waren aan de man, wat volgens haar bleek uit het feit dat God man en vrouw naar zijn evenbeeld schiep, konden zij respect afdwingen.226

Al hadden zij totaal verschillende visies op de rol van de vrouw, bevonden D’H’éricourt en Van der Voo zich beiden op het snijvlak van religie en secularisme. Eduard Douwe s Dekker ging daar echter overheen.

Zonder twijfel is Douwes Dekker de eerste Nederlandse seculiere denker die religie en de maatschappelijk positie van vrouwen recht tegenover elkaar zet. Dit doet hij in de Minnebrieven en in zijn eerste bundel Ideën. In de Minnebrieven stelt Douwes Dekker dat de vrouw door mannen wordt gebruikt als product. Mannen zouden religieuze geboden verzinnen waarin stond dat vrouwen niet mochten leren, dat vrouwenonderwijs een zonde is, zodat zij de vrouw als hulp in het

huishouden konden houden.227 Uit deze analyse komt wederom een hermeneutiek van argwaan naar

voren: religieuze voorschriften waren er alleen om andere in dienst te stellen van diegene die de regels heeft opgemaakt.

In Ideën I komt Douwes Dekker tot een drietal conclusies over de relatie tussen religie en de positie van vrouwen en stelt hij waarom dit een probleem is. Allereerst stelt hij dat in de Bijbel vrouwen slechts worden gebruikt als het bezit van de man, zij is geen mens maar een product.228 Ten

tweede komt hij tot de conclusie dat christelijke normen er voor zorgde dat de spontaniteit en vrijheid van vrouwen wordt beknot. Bovendien kregen zij ook geen onderwijs, zodat ze zichzelf niet ontwikkelden.229 Ten derde komt Douwes Dekker in zijn Idee 183 tot het inzicht dat het huwelijk

binnen het christendom niets voorstelt. Jezus zelf sprak zich volgens Douwes Dekker in het

Bijbelboek Mattheus 19 negatief uit over het huwelijk. In dit gedeelte zou Jezus zeggen dat het beter was voor zijn volgelgingen om ongehuwd te blijven en geen kinderen te krijgen.230 Het christendom

beknotte niet alleen de vrouw en reduceerde haar tot product, maar ook het huwelijk werd niet gewaardeerd. Voor Douwes Dekker was dit een ongezonde situatie: alles in de natuur werd namelijk

225 Jenny D’Héricourt, ‘De vrouw volgens den Bijbel’, De tijdgenoot 1 (1859) 12-28; Jenny D’Héricourt, ‘De

vrouw volgens het christendom’, De tijdgenoot 1 (1859) 98-115.

226 M. E. Waith, ‘Women philosophers of the seventeenth, eighteenth and nineteenth centuries ’, in: ibidem

(ed.), A history of women philosophers: 1600-1900 (Dordrecht 1991) 210-262, aldaar 251-255.

227 Multatuli, Minnebrieven, (Amsterdam 1861) 40-43. 228 Multatuli, Ideën I, 103.

229 Multatuli, ibidem, 94. 230 Ibidem, 95-98.

57

voortgebracht door de aantrekkingskracht tussen tegenstellingen.231 Daarop besloot hij de woorden

van Jezus te herschrijven en zijn eigen Mattheüs XIX te creëren. In Douwes Dekkers versie worden man en vrouw pas echt mens wanneer zij getrouwd zijn en de rol van man en vrou w of vader en moeder gaan vervullen.232 Religie vormde volgens Douwes Dekker een probleem omdat zij de rol van

het huwelijk en vrouwelijkheid niet waardeerden, terwijl juist de aantrekkingskracht tussen tegenpolen de natuur in ontwikkeling brengt.

In deze begin periode werd het vrouwenvraagstuk vooral ingevuld als een vraagstuk dat draaide om de vrouw als moeder en het vrouwelijkheid binnen het menselijk geslacht. Het probleem dat religie vormde was telkens anders. Toch is het duidelijk dat Eduard Douwes Dek ker een harde scheidingslijn trekt tussen een religieuze visie op de vrouw enerzijds en een gezondere op de natuur gebaseerde visie van ontwikkelende aantrekkingskracht tussen tegenpolen anderzijds.