• No results found

Het waren socialistische seculieren die de sociale kwestie op de seculiere agenda zette. Deze ontwikkeling begon in de jaren zestig en wikkelde zich steeds verder uit. Vooral H. I. Berlin (1791- koppelde zijn socialistische agenda aan stevige religiekritiek. In de loop van de negentiende eeuw kwamen er steeds meer socialistische denkers binnen de kringen van De Dageraad, onder meer de

159 Ibidem, 68.

160 Van der Meulen, Multatuli, 488.

161 Onbekende auteur, ‘Brief van een vrij denker aan Elise van Calcar’, in: Evolutie. Weekblad voor de vrouw 1.15

42

‘vader van het socialisme in Nederland’ en voorzitter van de Eerste Internationale H. Gerhard. In zijn kielzog volgden socialistische denkers als de voormalig dominee Ferdinand Domela Nieuwenhuis, schrijver Frank van der Goes, Adriaan H. Gerhard en tal van andere socialistische denkers. Socialisten wilden de sociale kwestie verhelpen door materiële middelen gelijk te verdelen en het

gelijkstemrecht in te voeren. De oorzaak van onzedelijkheid, zoals prostitutiebezoek en

alcoholmisbruik, lag volgens hen bij de ongelijke verdeling van rijkdom. Drankmisbruik was niet de oorzaak van armoede, maar het gevolg daarvan.162 Dit betekende dat als de materiële middelen gelijk

verdeeld waren en algemeen stemrecht was ingegaan, dat zowel de sociale kwestie verholpen was en de maatschappij beschaafder zou zijn.

Religie vormde volgens socialistische seculieren een probleem in dit streven en wel op drie punten: het probleem van eigendom, het probleem van religieuze exclusiviteit en het probleem van de hemel. Opvallend genoeg haalden seculiere denkers hun inspiratie bij Jezus vandaan.

Tegenwoordig is het lastig voor te stellen, maar negentiende-eeuwse seculiere socialisten bestempelden Jezus vaak als de grondlegger van het socialisme. Toch was dat voor mannen als Hendrik Gerhard, H. I. Berlin, A. H. Gerhard en andere socialisten geheel vanzelfsprekend.163 H.

Gerhard analyseerde het evangelie en kwam tot de conclusie dat Jezus in essentie e en socialist was. Dit maakte hij op aan de hand van Jezus metaforen en voorbeelden. Volgens deze socialisten leerde Jezus drie zaken: allereerst op de ongelijke verdeling van goederen, ten tweede de natuurlijke eenheid en gelijkheid van alle mensen en ten derde leerde Jezus dat religie onnatuurlijk en despotisch was.164 Het door Jezus gepredikte ideaal van naastenliefde, wat verwijst naar de

natuurlijke gelijkheid en eenheid van alle mensen, was volgens seculieren in volledige

overeenstemming met wat de natuur zou leren. In de natuur bestond geen geld, geen kerk en geen onderling klasse onderscheid, stelden sommigen.165 De claim dat Jezus de grondlegger was van hat

162 Deze causaliteit tussen materiele verbetering en zedelijke verbetering is terug te zien in dit werk van de

socialistische seculiere denker E. H. Hartman (1811-1873): E. H. Hartman, ‘Verbetering van arbeiderswoningen’, in: idem, Volksbeschaving: volksheil: tijdschrift ter bevordering der zedelijke en verstandelijke belangen des

volks en zijner beschaving, door het verspreiden van nuttige en aangename lectuur (Amsterdam 1854) 3-8. Het

was volgens Hartman niet gek dat een arbeider vertier buiten de deur zocht, aangezien zijn eigen

leefomstandigheden behoorlijk mistroostig waren. Leefde de arbeider in een mooi huis, dan zou hij vaker thuis zijn en daardoor beter voor zijn gezin kunnen zorgen. Dit leidt direct tot beschaving.

163 Voor andere visie op de relatie tussen Jezus standpunten en het socialisme, zie: G. W. van der Voo, Het

nieuwe Christendom (Amsterdam 1856); A. H. Gerhard, Het lentefeest der arbeiders: Amsterdam 1 mei

(Amsterdam 1897) 16.

164 zie: H. I. Berlin, Laatste toelichting op mijn evangelie (Amsterdam 1861) 60; Gerhard, De Internationale, 5. 165 H. Gerhard beschouwde zedelijkheid op basis van natuurlijkheid de ware godsdienst en kerkelijke

godsdienst als valse godsdienst. De term ‘godsdienst’ zou voor verwarring kunnen zorgen, daarom is Gerhards terminologie niet gebruikt. In overeenstemming met veel andere seculieren ging ook Gerhard er van uit dat God of het goddelijke in de natuur zat waar ook de mens onderdeel vanuit maakte. Tegenwoordig zou

Gerhards onderscheid getypeerd kunnen worden als: natuur als levensbeschouwing tegenover religie als valse levensbeschouwing – elkaar dienen = ware godsdienst = natuurlijk. H. Gerhard, De internationale, 16; H. I. Berlin, Laatste toelichting 1.

43

socialisme, was wel aan erosie onderhevig. Ten Bokkel stelde juist dat Jezus niets over deugdzaam burgerschap leerde. Zijn voorschriften waren onmogelijk en onpraktisch. Anderen hadden bovendien al eerder en beter de naastenliefde als deugdzaam principe afgeleid van de natuur wet laten zien.166

Religie stond deze natuurlijkheid in de weg. Uit de natuur maakten seculiere socialisten op dat naastenliefde – de onderlinge eenheid van alle mensen – en materiële gelijkheid gezond is. Omdat armoede tegen deze natuurwetten inging, leidde zij tot lijden en ongezondheid. De sociale kwestie kan worden opgelost als de natuurlijke orde werd hersteld; materiële middelen moesten gelijk worden verdeeld en naastenliefde moest als zedelijkheid worden benadrukt om de onderlinge verbondenheid te bevorderen, religie vormde in beide gevallen een probleem.

Het werd religie allereerst kwalijk genomen dat zij het eigendomsrecht verdedigde, daar de socialistische seculieren haar het liefst afgeschaft zagen. Deze kritiek richt zich volledig op de

geestelijkheid en niet op de gewone gelovige. Door rijkdom te vergaren zouden religieuzen de macht willen houden over de rest van de bevolking.167 In de woorden van Berlin: ‘De Catholieken trachten in

hunne klooster en gestichten kapitaal te verzamelen, zo als de Mahomedanen den grondeigendom in de magt der Moskeeën gebracht hebben. De kerk moest rijk en het volk arm zijn, dan kon het

priesterdom op het zweet en vloed des volks teren.’168 Andere seculieren vonden het vasthouden van

eigendomsrecht in tegenstelling staan tot dat waar christenen juist voor stonden. Zouden christenen niet juist de Mammon, de oudtestamentische god van het geld, moeten bestrijden, vroege sommige seculieren zich af.169

Het tweede probleem dat religie vormde was dat zij de gemeenschapszin en onderlinge verbondenheid doorbrak. Religies kenmerkten zich door dogma’s en wanneer die dogma’s zouden worden nageleefd, zou een persoon in de hemel komen. Dit principe werd door socialistische seculieren gezien als fout. Alles in de natuur wees er op dat de maatschappij een geheel moest zijn. A. H. Gerhard beriep zich op de natuur en stelde dat de tijd van het ‘sociaal instinct’ was gekomen.170

Religie werkte echter tegen deze natuur in. In plaats van te denken aan de naastenliefde, een natuurlijk gegeven, voerde zij het ‘ben ik mijn broeders hoeder’ in de harten van mensen.171 Het

gevolg was dat mensen verdeeld raakten. Zij organiseerden zich niet door een innig gevoel van onderlinge verbondenheid, maar doorbraken deze verbondenheid door zich langs religieuze keurslijven te organiseren. Compassie was door dit effect van religie ver te zoe ken.

166 Ten Bokkel, Dominee, pastoor of rabbi? 33-35.

167 Zie bijvoorbeeld: Gerhard, Verzamelde en nagelaten opstellen, 172-173. 168 Berlin, Laatste toelichting, 40-44.

169 Frank van der Goes, ‘Dominee, pastoor of rabbi?’, De nieuwe gids 5 (1890) 409-433, aldaar 416 en 417.

Ferdinand Domela Nieuwenhuis, ‘‘Generaal’ Booth van het Heilsleger en zijn ‘plan’, De nieuwe gids 6 (1891) 233-269, aldaar 235.

170 A. H. Gerhard, Zedelijke opvoeding zonder geloofsdogma Amsterdam (1904). 171 A. H. Gerhard, De school, de onderwijzer en de maatschappij (Amsterdam 1893) 23.

44

Deze lezingen van religie werden ingegeven door de hermeneutiek van argwaan.

Socialistische seculieren probeerden de psychologische motivaties achter religieuze voorschriften en handelingen te achterhalen. Zo stelde H. Gerhard dat theologen in de eerste eeuw na Christus de hemel hebben verzonnen, om zich zo tussen de mens en het goddelijke in te plaatsen. Zo konden zij voor zichzelf een machtspositie verwerven.172 Vooral Ferdinand Domela Nieuwenhuis liet zich horen

over de machtspositie die religieuzen naar zich toe trokken. Zo schreef hij onder meer over de Katholieke Kerk en het Leger des Heils dat zij misbruik maakten van andermans ellende, om zelf volgelingen te krijgen.173 Religieuze ideeën over eigendom en een hiernamaals zagen seculieren als

een façade, die de machtswellustige motieven moesten verbergen.

Sommige socialistische seculieren begonnen zich te verzetten tegen dit sentiment. Een voorbeeld daarvan was arts J. Rutgers. Het Rutgers een doorn in het oog dat zijn mede seculiere denkers religie eenzijdig typeerden als onderdrukkend. Religie kon volgens hem ook positieve elementen hebben en heilzaam zijn voor de mens; religie kon namelijk ook troost brengen.174 In zijn

werk Anno 1999, waarin Rutgers zijn utopische samenleving beschrijft, blijft de katholieke kerk gewoon bestaan. Dit kan omdat de relaties tussen mensen volgt uit zelfgecreëerde associaties zes mensen met het zelfde beroep en niet op basis van wereldbeschouwing.175 Religie, in Rutgers utopie,

kan blijven bestaan omdat zij slechts als bemoediging in lijden bestaat en niet als maatschappelijk bindmiddel of zedelijkheidsleer.

Andere socialistische seculieren waren het niet eens met dit argument, dat troost een positief aspect is religies. Ten Bokkel stelde dat het met het geloof hetzelfde was als met jenever: Ook deze verzacht dikwijls het lijden (…) Jongens, zoo’n borrel kan een mensch zoo veranderen en hem moet in’t lijf geven. (…) Toch zal niemand (…) durven volhouden, dat jenever zo’n bizonder gunstige invloed heeft op’t volksgeluk.’176 Desalniettemin zette Rutgers argumenten dat religie ook

positieve aspecten had, een deur open naar meer samenwerk met religie voor het algemeen maatschappelijk doel Zo stelde stelde F. van der Goes dat religieuzen helemaal niet hoefden te kiezen tussen de idealen van Karl Marx of Jezus, zoals sommige predikanten stelden. Van der Goes stelde juist dat de socialistische idealen overeenkwam met de idealen van het christendom.177

Hiermee overbrugde hij de argwanende houding die overheerste in de jaren zeventig tot n egentig.

172 Gerhard, Nagelaten vertellingen, 179; Ten Bokkel, Dominee, pastoor of rabbi, 13 en 26.

173 Ferdinand Domela Nieuwenhuis, ‘Hoe de Roomsch-Katholieke geestelijkheid werkt’, Recht voor allen.

Orgaan van de Sociaal Democratische Partij in Nederland 14/15.4 (1896); Nieuwenhuis, ‘‘Generaal’ Booth van

het Heilsleger en zijn ‘plan’, 233-269.

174 J. Q. Röling, De tragedie van het geslachtsleven. Dr. J. Rutgers (1850-1924) en de Nieuw-Malthusiaanse Bond

(opgericht in 1881) (Amsterdam 1987) 251.

175 Johannes Rutgers, Anno 1999, (Amsterdam 1894). 176 Ten Bokkel, Dominee, pastoor of rabbi, 14.

177 F. van der Goes en R. J. W. Rudolph, ‘Marx of christus’: verslag van het openbaar debat, gehouden op

45

Religie was voor socialistische seculieren een probleem omdat zij het eigendom zouden beschermen en naastenliefde in de weg stond. Om dit op te lossen moest de natuurlijke situatie van gelijke materiële verdeling worden hersteld. H. Gerhard stelde hierover: Het is mijns inziens de beste, de onveranderlijkste zedewet, dat de mensch immer moet trachten in overeenkomstig te zijn met de natuur.’178 Opvallend genoeg haalden veel seculiere denkers hun inspiratie bij het christendom vandaan, waarvan zij stelden dat de originele boodschap door theologen was verdraaid.