• No results found

Hoofdstuk 5: De Nationale Identiteit II

5.2 De vragenlijst en de theorie

In hoeverre denkt u dat de Nederlander het eens of oneens is met de volgende uitspraken en in hoeverre bent u het zelf eens of oneens met de volgende uitspraken?

Bij deze vragenlijst hoort een schaal met de volgende vijf categorieën: helemaal mee

oneens- mee oneens- neutraal- mee eens- helemaal mee oneens. Ik heb de verkregen data

uit deze vraag behandeld als ordinale categorieën waarbij 1 staat voor helemaal mee

oneens en 5 staat voor helemaal mee eens. Ik heb deze als ordinaal geclassificeerd omdat

er een duidelijke ordening in is aan te brengen. Doordat het ordinale variabelen betreft kan ik door te kijken naar de standaardafwijking en de gemiddelden, uitspraken doen over hoe belangrijk mijn respondenten deze onderwerpen gemiddeld vinden.

Zoals Ceobanu & Escandell (2010) in hun artikel benadrukken is het belangrijk om onderscheid te maken tussen de eerste vier en de overige vijf vragen. De eerste vier vragen toetsen de attitude ten opzichte van de integratie van immigranten en de laatste vijf toetsen de houding ten opzichte van immigranten (Ceobanu 2010: 310).

Bij de integratiestellingen (eerste vier stellingen) valt op dat hier dezelfde thema’s worden aangestipt die ook in het verschillende integratiebeleid vanaf de jaren zeventig (1.2) naar voren komen. Zo zien we in de tweede stelling duidelijk de ratio achter Nederlandse integratiebeleid van de jaren zeventig en jaren tachtig terug. Deze stelling luidt: “Etnische minderheden zouden hulp moeten krijgen van de regering om hun

gewoonten en tradities in stand te houden”. In de jaren zeventig was het integratiebeleid

1. Mensen die de Nederlandse gewoonten en tradities niet delen, kunnen niet volledig Nederlander worden 2. Etnische minderheden zouden hulp moeten krijgen van de regering om hun gewoonten en tradities in

stand te houden

3. Het is beter voor de samenleving wanneer etnische groepen aan hun eigen gewoonten en tradities vasthouden

4. Het is beter wanneer etnische groepen zich aanpassen en opgaan in de grotere samenleving 5. Immigranten verhogen de criminaliteit

6. Immigranten zijn in het algemeen goed voor de Nederlandse economie 7. Immigranten nemen banen weg van mensen die in Nederland geboren zijn 8. Immigranten verrijken Nederland met nieuwe ideeën en culturen

gericht op het zoveel mogelijk in stand houden van de gewoonten en tradities van

immigranten omdat dit voor weinig aanpassingsmoeilijkheden zou zorgen bij terugkomst (Nota Buitenlandse Werknemers 1970: 10). Integratie met behoud van identiteit was het credo van het integratiebeleid.

Ook in de jaren tachtig was het beleid gebaseerd op dit credo, wat ertoe leidde dat immigranten hulp kregen bij het in stand houden van hun eigen gewoonten en tradities. In deze tijd werd het behouden van de eigen gewoonten en tradities van immigranten echter niet meer gestimuleerd om te zorgen voor een soepele terugkeer naar het thuisland maar omdat werd gedacht dat het beter was voor de Nederlandse samenleving als iedereen zijn eigen cultuur zou behouden (Sleegers 2007: 18). De derde stelling in de bovenstaande vragenlijst stelt dat het beter is voor de Nederlandse samenleving als iedereen vasthoudt aan zijn eigen gewoonten en tradities, en sluit hiermee naadloos aan bij de ratio van de jaren tachtig.

De stelling dat het onmogelijk is om volledig Nederlander te worden als je de gewoonten en tradities niet deelt (stelling 1) reflecteert een belangrijke tendens in het politieke en publieke debat over integratie dat in de jaren negentig zijn intrede deed. Vanaf dit moment wordt er meer aandacht besteed in het integratiebeleid aan het bekend raken en aanpassen aan de Nederlandse gewoonten en tradities (WRR 2005: 94). Sinds de millenniumwissel wordt het aanpassen aan de Nederlandse gewoonten en tradities als een voorwaarde gezien van de inburgering (ibid.: 94) .

De grotere aandacht voor de Nederlandse gewoonten en tradities in het

Nederlandse integratiebeleid ging gepaard met een discours in het publieke en politieke debat om de integratie als mislukt te bestempelen en dit te wijten aan een gebrek aan aandacht voor ‘de culturele factor’ van integratie in het integratiebeleid (WRR 2007: 26). De cultuur en later vooral ook religie, van allochtonen werd in toenemende mate

onverenigbaar geacht met elementen van de Nederlandse cultuur (WRR 2005: 88). De sociaaleconomische problemen waarmee immigranten kamp(t)en verdwenen naar de achtergrond van het integratiebeleid en het nieuwe integratiebeleid is erop gericht om de te integreren groep op te laten gaan in de groep Nederlanders zodat zij zich niet langer onderscheiden; assimilatie aan de Nederlandse identiteit lijkt het nieuwe credo (AvV

2008: 27). Deze stroming in het Nederlandse politieke en publieke debat zien we terug in de vierde stelling.

De stellingen vier tot en met acht toetsen de sentimenten ten opzichte van immigranten (Ceobanu & Escandell 2008: 1166). Wat hier direct bij opvalt is dat de stellingen onder zijn te verdelen in negatieve en positieve stellingen over immigranten. De scores op deze stellingen reflecteren de attitude die iemand heeft ten opzichte van immigranten (Mayda 2006: 521).Als iemand de stellingen onderschrijft dat immigranten Nederland hebben verrijkt en goed zijn voor de economie duidt dit op een positieve attitude ten opzichte van immigranten. Als iemand van mening is dat immigranten de criminaliteit verhogen en banen wegnemen van mensen die hier geboren zijn heeft deze persoon een negatieve attitude ten opzichte van immigranten.

In theoretisch en empirisch onderzoek naar wat deze attitude ten opzichte van immigranten beïnvloedt staan twee theorieën centraal: de Ethnic Competition Theory en de Intergroup Contact Theory.

De Ethnic Competition Theory is een samenvoeging van twee andere theorieën de

Realistic Conflict Theory en de Social Identity Theory (Scheepers et. al. 2002: 18 ). De

eerstgenoemde theorie is gebaseerd op het uitgangspunt dat competitie over schaarse middelen leidt tot conflicten tussen etnische groepen (ibid.). In deze theorie leidt een grotere immigrantenpopulatie er toe dat de meerderheid dit als een grotere bedreiging ervaart en zullen er vaker conflicten ontstaan (Shlueter & Wagner 2008: 154. Deze conflicten tussen etnische groepen verhogen de solidariteit binnen de eigen groep en versterken gevoelens van vijandigheid naar andere groepen toe (Scheepers et. al.: 2002: 18). De Social Identity Theory gaat ervan uit dat men een fundamentele behoefte heeft om de eigen in-group superieur te achten aan de out-group (ibid.: 18 ). Bij de Ethnic Competition Theory wordt er vanuit gegaan dat de competitie over schaarse middelen de mechanismes van sociale (contra)identificatie kan versterken, waarbij het uiteindelijke resultaat wordt geduid als exclusionisme (ibid).

Als mijn Turkse Nederlanders zich bedreigd voelen door immigranten valt het te verwachten dat zij van mening zijn dat immigranten de criminaliteit verhogen en banen wegnemen van mensen die in Nederland geboren zijn. Als mijn respondenten

daarentegen geloven dat Nederlanders een exclusionistische kijk hebben op immigranten zullen ze juist hoge scores voor deze vragen geven aan de Nederlanders

De Intergroup Contact Theory gaat er vanuit dat ‘face-to-face’ contact tussen mensen van verschillende etnische groepen de negatieve beeldvorming van de in-group ten opzichte van de out-group beperkt (Pettigrew & Tropp 2006: 754). Hoe groter de immigrantengroep, hoe groter de kans dat de meerderheid er mee in aanraking komt, dus hoe positiever deze meerderheid denkt over de immigranten (ibid.: 755).

Als mijn respondenten de stellingen onderschrijven dat immigranten Nederland hebben verrijkt en goed zijn voor de economie zou het kunnen dat dit voortkomt uit veel contact met (andere) immigranten. Als er weinig, of slechts alleen negatief, contact is met Nederlanders valt het te verwachten dat ze aangeven dat Nederlanders negatief denken over immigranten.

De negende stelling is lastig in te delen. Als mijn respondenten aangeven dat zij vinden dat er teveel geld naar hulp voor immigranten toegaat hoeft dat niet per se op een negatieve attitude ten opzichte van immigranten te slaan. Dit kan ook duidden op een negatieve evaluatie van het Nederlandse regeringsbeleid. Ik zal hierom deze vraag apart van de andere vragen behandelen in de onderstaande analyse, en door onder andere te kijken naar de toelichting bij de vragen, de scores op deze vraag analyseren.