• No results found

Hoofdstuk 6: Thuisvoelen

7.2 Transnationale activiteiten

In de theorie worden er drie categorieën in transnationale activiteiten onderscheiden. Deze categorieën zijn economische, politieke en sociaal-culturele activiteiten (Al-Ali 2001:627). Binnen de economische activiteiten wordt er door Snel (2006) nog

onderscheid gemaakt tussen alledaagse economische activiteiten en professionele economische activiteiten (ibid. 33). Verder maakt Snel (2006) onderscheid tussen de sociaal-culturele activisten in het land van herkomst en sociaaleconomische activiteiten in het ‘gastland’ (Snel et. al. 2006: 291-293). Met behulp van de conceptvragenlijst van Snel (2006) heb ik de onderstaande vragenlijst ontwikkeld. Daarnaast heb ik nog aan mijn respondenten gevraagd of zij thuis Turks spreken en of zij in het bezit zijn van een Turks paspoort.

Alledaagse economische activiteiten

1. Heeft u wel eens geld naar uw familie in Turkije gestuurd? 2. Heeft u wel eens goederen naar Turkije gestuurd?

3. Heeft u een huis in Turkije?

4. Heeft u wel eens een contributie aan een goed doel gedaan in Turkije?

Professionele economische activiteiten

5. Investeert u in bedrijven in Turkije? 6. Drijft u handel met Turkije?

7. Bent u wel eens op een zakelijk bezoek in Turkije geweest?

Politieke activiteiten

8. Leest u Turkse kranten?

9. Kijkt u naar Turkse televisieprogramma’s? zo ja, hoeveel uur per week? 10. Blijft u op de hoogte van de politieke situatie in Turkije?

11. Stemt u voor Turkse verkiezingen?

12. Bent u lid van een politieke partij in Turkije

13. Doet u wel eens mee aan Turkse demonstaties (zoals die in november 2011 tegen de PKK)

Sociaal-culturele activiteiten in Turkije

Sociaal-culturele activiteiten in Nederland

15. Bent u lid van een Turkse organisatie?

16. Woont u weleens bijeenkomsten bij met (bijna) uitsluitend Turkse Nederlanders?

Bonusvragen

17. Spreekt u thuis Turks? 18. Heeft u een Turks paspoort?

Als ik kijk naar de frequenties van de vragen welke de alledaagse economische activiteiten van mijn respondenten toetsen vallen een aantal dingen op (zie bijlage 7.1 tabel 1 t/m 18). Hier valt te zien dat zeventig procent van mijn respondenten aangeeft wel eens geld te hebben gestuurd naar een familielid in Turkije. Ongeveer een derde daarvan geeft aan (semi)structureel geld te geven. Hetzelfde aantal respondenten geeft aan weleens goederen naar Turkije te sturen, veel van mijn respondenten zeiden dat zij met het offerfeest een dier in hun ouderlijk dorp lieten slachten om dit vervolgens daar onder de armen te verdelen. Ongeveer de helft van mijn respondenten geeft aan een huis in Turkije te bezitten, veelal delen zij dit een huis met een broer of zus.

Ook ongeveer de helft van mijn respondenten geeft aan dat zij weleens aan een goed doel hebben gegeven in Turkije. Dit geven aan het goede doel wordt echter meestal niet via een organisatie gedaan maar op een meer directe manier. Mijn respondenten zeggen tegen hun ouders, of vrienden van ouders, dat zij iemand zoeken die financiële hulp nodig heeft. De daar wonende familie draagt dan iemand voor en dan kunnen mijn

respondenten zelf besluiten of ze iets willen geven of niet. Een leuke anekdote hierbij komt van Negris, zij geeft aan dat zij in de keuze voor wie zij gingen steunen “toch wel erg Nederlands is”. “Toen mijn ouders aan kwamen zetten met een jongen die naar hun zeggen zo arm was dat hij niet eens geld had om sigaretten te kopen, heb ik gelijk nee gezegd. Als je zo arm bent moet je niet roken; je moet sowieso niet roken. Maar in Turkije is dat [roken] normaal!”

Wat bij dit vragencluster opviel was dat veel van mijn respondenten aangeven dat deze alledaagse economische activiteiten minder zijn geworden sinds de economische crisis. Dit komt doordat een aantal van de (echtgenoten van) mijn respondenten hun baan zijn kwijtgeraakt of gedwongen minder uren zijn gaan werken.

De antwoorden op de vragen welke de professionele economische activiteiten toetsen zijn redelijk eentonig. Slechts zeven van de drieëndertig respondenten geven aan dat zij weleens voor zaken naar Turkije zijn geweest. Het betreft hier voornamelijk winkeliers die hun goederen in Turkije halen. Geen van mijn respondenten geeft aan te investeren in Turkije of handel te drijven met Turkije25.

Bij de vragen over de politieke transnationale activiteiten geeft ongeveer zestig procent aan wel Turkse televisie te kijken en Turkse kranten te lezen en op de hoogte te blijven van de politieke situatie in Turkije. Slechts twintig procent van mijn respondenten geeft aan te stemmen voor Turkse verkiezingen. Van deze twintig procent geeft vijftien procent aan daarnaast ook te stemmen voor de Nederlandse verkiezingen. Daarnaast geeft nog ongeveer de helft aan dat ze alleen stemmen voor Nederlandse verkiezingen. Slechts tien procent geeft aan lid te zijn van een politieke partij in Turkije.

Daarentegen geeft negentig procent van mijn respondenten aan jaarlijks of

tweejaarlijks op bezoek te gaan bij vrienden en familie in Turkije. Daarmee geven mijn respondenten aan veel deel te nemen aan sociaal-culturele transnationale activiteiten in Turkije. Veel van mijn respondenten verwachten wel dat deze bezoeken in frequentie gaan afnemen of zelfs verdwijnen als de (groot)ouders die in Turkije wonen overlijden. Een aantal hiervan vond deze gedachte erg beangstigend en gaven ook aan dat zij het erg moeilijk vonden als hun kinderen aangaven dat ze er geen zin in hadden om weer naar Turkije te gaan. Zo zei Savas “Mijn zoontje van negen wil graag naar Spanje, want daar gaan zijn klasgenootjes ook heen. Maar dat kan echt niet! Ik wil ook dat hij blijft gaan als wij er niet meer zijn, maar hij lijkt het helemaal niet leuk te vinden daar”. Een ander deel heeft veel minder moeite met het feit dat de jongere generatie minder enthousiast is over de (twee)jaarlijkse vakanties in Turkije. “Als ik daar ben, ben ik ook al ‘die Hollander’, ik snap wel dat mijn kinderen daar niet altijd zin in hebben […] Ik vind het ook best als we een keertje naar het Gardameer gaan of zo”.

Bij de vragen over de transnationale sociaal-culturele activiteiten in Nederland geeft veertig procent aan dat zij lid zijn van een Turkse organisatie. Opmerkelijk hierbij is dat veel van mijn respondenten de moskee waar ze lid van zijn niet rekenen als Turkse

25 Hoewel je uiteraard wel zou kunnen zeggen dat als iemand goederen voor zijn in Turkije haalt, dat deze

organisatie, zelfs als zij lid zijn van een Diyanet moskee, welke gefinancierd wordt door het Turkse directoraat van religieuze instellingen (Amiraux 2002: 153-155 ).

Mijn ‘extra’ vragen die ik graag beantwoord wilde zien gingen over of mijn

respondenten thuis Turks spraken en of zij een Turks paspoort hadden. Vijftien procent van mijn respondenten geeft aan dat zij thuis geen Turks spreken, bijna driekwart van mijn respondenten geeft aan dat zij zowel Turks als Nederlands thuis spreken. Slechts vijf procent geeft aan dat zij uitsluitend Turks thuis praten. Ongeveer twintig procent van mijn respondenten geeft aan dat zij geen Turks paspoort hebben, hetzelfde percentage geeft aan dat zij alleen een Turks paspoort hebben. De overige zestig procent is zowel in het bezit van een Turks paspoort als een Nederlands paspoort.

Bij de antwoorden op deze vragenlijst zijn er veel significante verschillen in de mate van transnationale activiteiten tussen jongeren (<30) en ‘ouderen’ (30+) en tussen de respondenten welke in Nederland geboren zijn en degenen die in Turkije geboren zijn26. De door mij onderzochte jongeren (<30) sturen aanzienlijk minder vaak geld naar Turkije (t(31)=4.55, p=0.000, Cohen’s d=1.68). Jongeren geven daarnaast bijna nooit aan een goed doel (t(31)=4.53, p=0.000, Cohen’s d=2.16), lezen minder Turkse kranten27 (t(31)=2.33, p=0.027, Cohen’s d=0.89) en gaan minder vaak naar Turkije op bezoek (t(31)=2.42, p=0.022, Cohen’s d=1.31). De respondenten die in Turkije geboren zijn sturen vaker geld (t(31)=-2.89, p=0.007, Cohen’s d=0.99), geven vaker aan een goed doel (t(31)=-3.45, p=0.02, Cohen’s d=1.27) en gaan ook vaker op bezoek in Turkije (t(31)=- 3.14, p=0.004, Cohen’s d=0.95). Bovendien zijn zij vaker lid van een Turkse organisatie in Nederland (t(31)=-2.79, p=0.009, Cohen’s d=0.48).