• No results found

Hoofdstuk 6: Thuisvoelen

6.3. Thuisvoelen bij de Nederlandse samenleving: de theorie

Hoewel het ‘thuisvoelen’ bij Turkse Nederlanders ook ervoor kan zorgen dat zij zich meer thuisvoelen in de Nederlandse samenleving is dit niet de sociaal-culturele integratie waar het integratiebeleid op is gericht (zie hoofdstukken 2 en 5). Daarvoor moeten Turkse Nederlanders zich niet slechts een ‘sense of belonging’ hebben bij de eigen groep maar ook juist bij de Nederlandse samenleving (AvV 2008: 27).

Deze ‘sense of belonging’ bij een samenleving wordt opgemaakt uit gevoelens van loyaliteit, vaderlandsliefde en trots (WRR 2007: 171). Ik heb dit onderzocht door gebruik te maken van twee verschillende vragenlijsten. De eerste vragenlijst is er vooral

Casus 4: Orhan

“Hoewel ik Nederlandse vrienden heb en een goede baan voel ik me niet helemaal thuis in Nederland, en dat gaat ook niet gebeuren. Je ziet gewoon dat migratie veel economische voorspoed heeft gebracht maar het heeft mensen psychologisch kapot gemaakt. Zoals ik; ik hoor niet helemaal bij de Turken, want ik heb niet zoveel met het geloof en ik vind veel Turken [in Nederland] ook asociaal, maar een Nederlander zal ik niet worden. Als ik de keuze had gehad was ik daar gebleven”

op gericht om gevoelens van vaderlandsliefde te toetsen. De tweede vragenlijst toetst de gevoelens van trots van mijn respondenten.

6.3.1. Thuisvoelen bij de Nederlandse Samenleving: Patriottisme

Bij de onderstaande vragenlijst heb ik mijn respondenten een Likertschaal voorgelegd van één tot-en-met vijf waarbij één staat voor helemaal mee oneens en vijf voor helemaal mee eens. Drie staat voor niet mee eens/niet mee oneens.

Tabel 6.3.1 Vaderlandsliefde vragenlijst & descriptives

In hoeverre bent u het eens of oneens met de volgende uitspraken?

Mean Std. Deviation

1. Ik wil liever een Nederlander zijn dan bij enig ander volk in de wereld horen

1,93 1,112

2. Er spelen vandaag de dag dingen in Nederland die maken dat ik mij schaam voor Nederland

3,37 1,189

3. Het zou een betere wereld zijn wanneer mensen uit andere landen meer zoals de Nederlanders waren

3,33 1,061

4. Over het algemeen gesproken is Nederland een beter land dan de meeste andere landen

3,83 ,874

5. Men zou het eigen land moeten steunen ook als het ongelijk heeft

2,53 1,548

6. Als Nederland het goed doet in de internationale sport ben ik er trots op Nederlander te zijn

3,93 1,081

7. Ik ben vaak minder trots op Nederland dan ik zou willen

3,33 1,373

Bij deze vragenlijst valt direct op dat vragen twee en zeven zo geformuleerd zijn dat een hoge score niet duidt op een ‘sense of belonging’ bij Nederland maar dat juist een lage score bij dezen vragen indicatief is voor een ‘sense of belonging’ bij Nederland. Mijn respondenten scoren op beide vragen relatief hoog wat wijst op een lage ‘sense of belonging’ bij Nederland. Bij de vraag over of mijn respondenten zich schamen voor Nederland (stelling 2) gaf meer dan de helft aan dat zij zich inderdaad schamen voor elementen in de Nederlandse samenleving. Wat opvallend vaak genoemd werd hierbij was dat ze zich schamen voor de vele homo’s in Nederland en dat dat ‘maar normaal gevonden wordt’. Wat ook vaak genoemd als element in de Nederlandse samenleving waar mijn vrouwelijke respondenten zich voor schaamden, waren de ongelovigen (atheïsten). Zij werden door mijn respondenten ook verantwoordelijk gehouden voor discriminatie tegen vrouwen met hoofddoekjes. In mijn onderzoek heb ik ook getracht te meten wat voor effect discriminatie heeft op de identificatie met Nederland. De resultaten hiervan zijn te vinden in de onderstaande casus 5.

Vragen een, drie en vier toetsen de gevoelens van Nederlandse nationale superioriteit van mijn respondenten (O’Rourke 2006: 847). Een hoge score op deze vragen zal duiden op een gevoel van patriottisme of vaderlandsliefde van mijn respondenten (ibid.). Bij de bovenstaande tabel valt op dat mijn respondenten het

gemiddeld duidelijk oneens zijn met de eerste stelling dat zij liever een Nederlander zijn dan bij enig ander volk in de wereld horen. Hierbij werd ik er vaak door mijn

respondenten op gewezen dat zij (ook) Turks zijn. De enige groep die hier significant hoger op scoren zijn de hoogopgeleiden; de gemiddelde score van deze groep neigt meer naar neutraal dan naar oneens (t(31)=-2.97, p=0.006, Cohen’s d=1.12).

Mijn respondenten staan er gemiddeld genomen neutraal in dat Nederland een betere wereld zou zijn als anderen net zo waren als de Nederlanders (stelling drie). Bij deze stelling werd erg vaak door mijn respondenten gezegd dat Nederlanders ook wel wat van anderen konden leren; zoals gastvrijheid. De vierde stelling kon gemiddeld rekenen op bijzonder hoge scores, bijna driekwart van mijn respondenten vind Nederland over het algemeen een beter land dan de meeste andere landen. De oneens-stemmers waren het er echter wel heftiger mee oneens dan de eens-stemmers. Deze oneens-stemmers gaven hierbij als toelichting dat het in andere landen op dit moment economisch beter gaat dan

in Nederland. Hoogopgeleiden scoren significant hoger op deze stelling (zie bijlage 6.1 tabel 9 t/m 12). (t(31)=-2.00, p=0.05518, Cohen’s d=0.81). Ook vrouwen gaven

significant hogere scores bij deze vragen (t(31)=-2.16, p=0.039, Cohen’s d=0.77).

Hoge scores op de vijfde stelling geven niet alleen blijk van patriottisme maar ook van chauvinisme (O’Rourke 2006: 847). Op deze stelling scoren mijn respondenten erg laag; men is duidelijk niet van mening dat men de Nederlandse staat moet steunen als de staat niet in haar gelijk staat. Mijn respondenten zijn daarentegen overtuigend trots op Nederland als zij het op sportief gebied goed doet (stelling 6).

6.3.2. Thuisvoelen bij de Nederlandse Samenleving: trots

Net als bij de vorige vragenlijst, moesten mijn respondenten ook hier het antwoord op een Likertschaal van één tot en met vijf geven. Bij deze vragenlijst staat een voor helemaal niet trots, drie voor neutraal en vijf voor erg trots.

18 Dit verband is matig significant, maar door de grote effect size heb ik beoordeeld dat het verschil toch de

moeite waard was.

Casus 5. Het effect van discriminatie op de ‘sense of belonging’ bij Nederland

Ik heb aan mijn respondenten gevraagd of zij ooit gediscrimineerd zijn. Ook heb ik in de moskee rondgevraagd over de ervaringen met discriminatie. Mijn respondenten geven bijna allemaal aan dat zij nooit gediscrimineerd zijn, de enigen die aangeven wel eens gediscrimineerd te zijn, zijn de vrouwen met hoofddoek en lange rokken/jassen. Dat mijn overige respondenten aangaven niet gediscrimineerd te worden heeft echter, in mijn mening als onderzoeker, te maken met veel aarzeling en ook schaamte om iets als discriminatie te identificeren en om het dan vervolgens ook nog aan mij te vertellen. Ik vermoed ook dat deze schaamte en aarzeling er mee te maken heeft dat geen van de mannen aangaven gediscrimineerd te zijn. Ook Mehmet (casus 1) en een andere man die vertelde dat het hij niet werd geaccepteerd als voorman in de bouw omdat hij een Turk was, gaven aan nooit gediscrimineerd te zijn. Dit heeft uiteraard als gevolg dat ik niet kan controleren of ervaringen van discriminatie effect hebben op de ‘sense of belonging’ bij Nederland.

Tabel 6.3.2 Vaderlandsliefde vragenlijst & descriptives

Hoe trots bent U op Nederland in ieder van de volgende zaken?

Mean Std. Deviation

1. De manier waarop zijn

democratie werkt 3,70 1,262

2. Zijn politieke invloed in de

wereld 3,55 1,148

3. De Nederlandse economische

prestaties 3,21 1,386

4. Zijn systeem van sociale

zekerheid 4,24 1,062

5. Zijn wetenschappelijke en

technologische prestaties 4,06 1,029

6. Zijn prestaties in de sport 4,03 1,015

7. De Nederlandse krijgsmacht 3,15 1,064

8. Zijn geschiedenis 3,24 1,091

9. Zijn eerlijke en gelijkwaardige behandeling van alle groepen in de samenleving

3,73 1,353

N=33

Bij de descriptives valt direct op dat mijn respondenten gemiddeld genomen op geen van deze elementen niet trots zijn.

De laagste score is voor de krijgsmacht weggelegd, meer dan de helft van mijn respondenten geven aan dat zij hier neutraal in stonden. Ook over de Nederlandse economische waren mijn respondenten niet bijzonder te spreken. Veertig procent van mijn respondenten is hier niet trots op en wijzen hierbij naar de Turkse economie, die het juist erg goed doet. De meerderheid is echter van mening dat het nog niet zo slecht gaat met Nederland. De Nederlandse geschiedenis kan ook niet rekenen op erg hoge scores, hierbij werd opvallend vaak gewezen op de Nederlandse rol in het kolonialisme en de slavernij. Hoogopgeleiden zijn wel significant trotser op de Nederlandse geschiedenis dan lager opgeleiden (t(31)=-2.13, p=0.041, Cohen’s d=0.77).

Op de sportieve prestaties en het systeem van sociale zekerheid zijn mijn

respondenten gemiddeld genomen erg trots. Ook geeft een overgrote meerderheid aan dat zij trots of erg trots zijn op de eerlijke en gelijkwaardige behandeling van alle groepen in

de samenleving. Bij de scores op de eerste stelling is het opmerkelijk dat jongeren significant minder trots zijn op de Nederlandse democratie dan ouderen (t(31)=2.83, p=0.008, Cohen’s d=0.81). Veel van deze jongeren vertelden mij hierbij dat ze Geert Wilders verschrikkelijk vonden.