• No results found

Vraagstelling en onderzoeksopzet

In document Arbeidsmigratie naar Nederland (pagina 39-42)

In dit onderzoek staan drie vragen centraal. De eerste vraag luidt:

Welke redenen zijn te geven voor het feit dat meer mannelijke dan vrouwelijke arbeidsmigranten naar Nederland komen?

De constatering dat meer mannen dan vrouwen als arbeidsmigrant naar Nederland komen vormde aanleiding voor dit onderzoek. De redenen voor de ondervertegenwoordiging van vrouwen onder arbeidsmigranten kunnen divers zijn. In het onderzoek wordt deze vraag daarom staps-gewijs, en wel aan de hand van de volgende vragen, onderzocht: 1 Welke aanknopingspunten biedt de wetenschappelijke literatuur om

verschillen in het (arbeids)migratiegedrag van mannen en vrouwen te verklaren?

2 Hoeveel mannelijke en vrouwelijke arbeidsmigranten zijn in de jaren 2000 tot en met 2007 naar Nederland gekomen, en in hoeverre verschilt Nederland daarin van andere westerse landen?

3 Hoe groot is het aandeel vrouwelijke arbeidsmigranten ten opzichte van het aandeel mannelijke arbeidsmigranten in de verschillende sec-toren van de Nederlandse arbeidsmarkt, en zijn er wat dat betreft ver-schillen tussen regio’s of landen van herkomst?

4 Wat zijn mogelijke redenen voor het aandeel vrouwelijke arbeids-migranten in de verschillende arbeidsmarktsectoren?

a In hoeverre is de man/vrouw-verhouding op de Nederlandse arbeidsmarkt bepalend voor het aandeel vrouwelijke arbeids-migranten in de arbeidsmarktsectoren?

b In hoeverre is de man/vrouw-verhouding op de arbeidsmarkt in de herkomstlanden bepalend voor het aandeel vrouwelijke arbeids-migranten in de arbeidsmarktsectoren?

40 Arbeidsmigratie naar Nederland

5 Zijn er aanwijzingen dat het Nederlandse arbeidsmigratiebeleid en, in het bijzonder, de rechten van gezinsleden van arbeidsmigranten, van invloed zijn op de instroom van vrouwelijke arbeidsmigranten?

a Is er tussen de drie regio’s van herkomst die in het arbeidsmigratie-beleid worden onderscheiden een verschil in het aandeel vrouwelij-ke arbeidsmigranten dat naar Nederland komt, en zo ja, in hoeverre komt dit verschil overeen met een eventueel verschil in het aandeel vrouwelijke arbeidsmigranten dat zich door gezinsleden laat verge-zellen?

b Is er een verschil in de mate waarin vrouwelijke en mannelijke arbeidsmigranten gebruikmaken van de Kennismigrantenregeling ten opzichte van de TWV-procedure?

De tweede centrale vraag luidt:

In welke mate heeft recente arbeidsmigratie geleid tot gezinsmigratie, en in hoeverre draagt deze gezinsmigratie ertoe bij dat arbeidsmigranten langer in Nederland blijven?

De overkomst van gezinsleden van arbeidsmigranten heeft in het ver leden tot politieke en maatschappelijke beroering geleid. Inmiddels zijn, onder meer in Europees verband, voor de overkomst en het verblijf van gezins leden van arbeidsmigranten gedetailleerde regels opgesteld (zie paragraaf 1.3). De tweede centrale vraag zal aan de hand van de volgende onderzoeksvragen worden onderzocht:

6 In welke mate hebben arbeidsmigranten die na 2000 naar Nederland zijn gekomen, gezinsleden laten overkomen? Bestaat er in dit opzicht een verschil tussen arbeidsmigranten uit bepaalde landen van her-komst?

7 Blijven arbeidsmigranten die met hun gezinsleden naar Nederland zijn gekomen langer in Nederland dan arbeidsmigranten die zonder gezin in Nederland verblijven?

8 Welke ontwikkelingen zijn te verwachten in de arbeidsmigratie en daaraan gerelateerde gezinsmigratie uit respectievelijk de EU-16 en EVA-landen, MOE-landen, en derde landen?

De derde centrale vraag luidt:

Hoe is het gesteld met de economische integratie van recente arbeidsmigranten en hun gezinsleden?

De economische integratie van recente arbeidsmigranten en hun gezins-leden kan verschillen al naargelang de voorwaarden waaronder de arbeidsmigrant is toegelaten. Bij deze laatste vraag wordt, voor zover mogelijk en relevant, met deze factoren rekening gehouden.

41

Inleiding

9 Hebben recente arbeidsmigranten en hun in Nederland verblijvende partners een baan, of zijn ze economisch inactief?

Geraadpleegde bronnen en methode van onderzoek

Voor de beantwoording van bovenstaande vragen zijn diverse bronnen gebruikt.

Ten eerste is de instroom van arbeidsmigranten over de periode 2000 tot en met 2007 in kaart gebracht op basis van gegevens afkomstig uit Statline van het CBS.

Voor een vergelijking van deze gegevens met de instroom van arbeids-migranten in andere westerse landen, is nagegaan welke westerse landen (in rapportages of statistieken) eveneens onderscheid maken naar de sekse van arbeidsmigranten. Door bijvoorbeeld Australië, de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk wordt dit niet gedaan.37 Over de instroom van vrouwelijke arbeidsmigranten in Canada, Denemarken en Zweden bleken wel cijfers beschikbaar. Op basis van jaarrapportages van de Canadese immigratiedienst en gegevens van de bureaus voor de statis-tiek van respectievelijk Denemarken en Zweden is de instroom van vrou-welijke arbeidsmigranten in deze drie landen in kaart gebracht.

Informatie over de participatie van arbeidsmigranten op de Nederlandse arbeidsmarkt en hun sociaaleconomische situatie gedurende hun verblijf, is gebaseerd op gegevens uit het Sociaal Statistisch Bestand (SSB) van het CBS over de jaren 2000 tot en met 2006. Het SSB voorziet in microdata, over bijvoorbeeld banen, uitkeringen en grootte van het huishouden, van alle in Nederland woonachtige personen. De analyse van gegevens uit het SSB is beperkt tot de groep arbeidsmigranten die in de jaren 2000 tot en met 2005 naar Nederland zijn gekomen. Het betrof een populatie van in totaal 70.464 arbeidsmigranten.

In het bijzonder wordt de arbeidsparticipatie van vrouwelijke arbeids-migranten uit een achttal herkomstlanden vergeleken met de participatie van vrouwelijke werknemers op de Nederlandse arbeidsmarkt. Daartoe is aan de hand van de Standaard Bedrijfsindeling (SBI’93) onderscheid gemaakt naar in totaal vijf arbeidsmarktsectoren. Gegevens over de arbeidsparticipatie van vrouwelijke werknemers is gebaseerd op Stat-line van het CBS. Het aantal herkomstlanden van (vrouwelijke) arbeids-migranten is in dit geval beperkt tot acht landen waar in de jaren 2000 tot en met 2007 een relatief aanzienlijk aantal (vrouwelijke) arbeidsmigranten uit afkomstig was. Bij de selectie is rekening gehouden met het onder-scheid dat in het arbeidsmigratiebeleid wordt gemaakt tussen enerzijds EU- en EVA-landen en anderzijds derde landen, alsmede met het onder-scheid tussen westerse en niet-westerse landen. De geselecteerde landen

37 Daarnaast is het in de tijdspanne van dit onderzoek niet mogelijk gebleken om gegevens te achterhalen over de jaarlijkse instroom van vrouwelijke arbeidsmigranten in België, Duitsland en Frankrijk.

42 Arbeidsmigratie naar Nederland

zijn: Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk, Polen, de Verenigde Staten, Japan, China en India.

In het onderzoek wordt ook de arbeidsmarktpositie van vrouwen in de betreffende herkomstlanden beschreven. Hiervoor is onder andere gebruikgemaakt van gegevens afkomstig uit LABORSTA, de database van de International Labour Organisation (ILO). Daarin ontbreken echter gegevens over China en India.

Omdat uit gegevens van het CBS niet blijkt of arbeidsmigranten op grond van de Kennismigrantenregeling of de TWV-procedure zijn toegelaten, is voor het antwoord op de vraag naar de werking van het arbeids migratiebeleid op de instroom van vrouwelijke arbeidsmigranten gebruik gemaakt van gegevens van de IND en het UWV Werkbedrijf. De gegevens van de IND hebben betrekking op het aantal (eerste) verleende verblijfs vergunningen aan kennismigranten. De gegevens van het UWV Werkbedrijf hebben betrekking op het aantal geldig geworden TWV’s met een geldigheidsduur langer dan 24 weken. Aan de hand daarvan is in kaart gebracht welk deel van de vrouwelijke (versus mannelijke) arbeids-migranten in de jaren 2005 tot en met 2008 is toegelaten op grond van de Kennismigrantenregeling, en welk deel gebruikmaakte van de TWV-procedure. Door de IND en het UWV Werkbedrijf worden echter geen gegevens omtrent de eventuele overkomst van gezinsleden geregistreerd. Het antwoord op de vraag naar de mate waarin arbeidsmigranten zich laten vergezellen door gezinsleden is daarom gebaseerd op het SSB-bestand van het CBS.

Ook voor de beantwoording van de vragen naar de mate waarin arbeids-migratie leidt tot gezinsarbeids-migratie en de economische integratie van arbeidsmigranten en hun gezinsleden is gebruikgemaakt van het eerder genoemde SSB-bestand van het CBS. Ten slotte is een veelheid aan rapporten en wetenschappelijke literatuur over gender, arbeid, migratie en integratie geraadpleegd.

In document Arbeidsmigratie naar Nederland (pagina 39-42)