• No results found

Overige overwegingen

In document Arbeidsmigratie naar Nederland (pagina 55-58)

Seksespecifieke factoren in arbeidsmigratie: theoretische

2.3 Overige overwegingen

Samenstelling van netwerken

Een andere benadering die een verklaring zou kunnen bieden voor het verschil in migratiegedrag tussen mannen en vrouwen is de netwerk-benadering. Persoonlijke netwerken zijn relaties die iemand onderhoudt met familie, vrienden, collega’s en andere goede of minder goede beken-den. Deze netwerken kunnen verschillende functies vervullen, doordat ze toegang bieden tot verschillende, bijvoorbeeld financiële of sociale, hulp-bronnen.

Het onderzoek van Granovetter leidde tot belangrijke inzichten wat betreft de rol van netwerken bij het vinden van een nieuwe baan (Granovetter, 1973, 1995). Volgens Granovetter zouden niet zozeer sterke relaties (strong

ties) tussen een beperkt aantal personen, maar zwakke bindingen (weak ties) tussen personen uit verschillende groepen, een individu betere

kansen op de arbeidsmarkt bieden. Uit zijn onderzoek onder Amerikaanse technici en managers kwam namelijk naar voren dat een meerderheid van deze hogeropgeleide mannen een nieuwe baan had gevonden via personen met wie ze slechts een zwakke binding hadden. Zwakke bindin-gen worden volbindin-gens Granovetter gekenmerkt door een beperkte mate van contact en de afwezigheid van wederkerigheid van diensten. Sterke

56 Arbeidsmigratie naar Nederland

bindingen daarentegen worden gekenmerkt door frequent contact en het bestaan van wederkerigheid van diensten (Granovetter, 1973, 1995). Naar aanleiding van het onderzoek van Granovetter volgden meerdere, vergelijkbare onderzoeken waarin het belang van zwakke bindingen voor het vinden van een nieuwe baan is onderzocht. De bevindingen van Granovetter bleken echter niet zonder meer geldig in andere institutio-nele settings of voor andere groepen personen. Uit onderzoek van Zang (2003) bleek bijvoorbeeld dat in China de status van de contactpersoon een belangrijke rol speelde, maar om toegang tot die contactpersoon te krijgen moest men deel uitmaken van een netwerk met sterke, in plaats van zwakke bindingen (Zang, 2003). Ook Harvey (2008) plaatste op basis van zijn onderzoek onder hoogopgeleide Britse en Indiase immigranten in de Verenigde Staten kanttekeningen bij het belang van het onder-scheid tussen zwakke en sterke bindingen. Uit zijn onderzoek bleek dat zowel de Britse als de Indiase kennismigranten voor het vinden van een nieuwe baan veelal te rade gingen in hun netwerk van hechte vrienden (Harvey, 2008).

In ander onderzoek is niet zozeer de sterkte van de netwerkbindingen, maar de grootte en samenstelling van netwerken onderzocht. Op basis van een onderzoek onder 1.500 Amerikaanse mannen en vrouwen kwam Marsden tot de conclusie dat de omvang van de netwerken van jongeren, hoogopgeleiden en stedelingen groter is dan de netwerken van ouderen, lageropgeleiden en mensen die in kleine gemeenten wonen (Marsden, 1987). Als vervolg op dit onderzoek onderzocht Moore meer specifiek het verschil in de samenstelling van netwerken van mannen en vrouwen (Moore, 1990). Uit haar onderzoek kwam naar voren dat vrouwen meer contact onderhouden met familieleden dan mannen van dezelfde leeftijd. Bovendien bleek dat de combinatie van huwelijk en ouderschap met name bij vrouwen een negatief effect had op de omvang en samenstelling van hun netwerk. Getrouwde vrouwen met kinderen en een parttime baan onderhielden nauw contact met familieleden en buren, maar hadden minder contact met collega’s en vrienden (Moore, 1990). Mannen en vrouwen die een fulltime baan en een vergelijkbaar opleidingsniveau en inkomen hadden, hadden wel in dezelfde mate contact met collega’s en vrienden.

De resultaten van de onderzoeken naar netwerken doen vermoeden dat vrouwen, en dan vooral getrouwde vrouwen met kinderen en een part-time baan, een belemmering ervaren om voor een nieuwe baan naar een ander land te migreren, omdat ze, in vergelijking met mannen, meer gebonden zijn aan familie. Vanwege gering contact met collega’s en vrienden, zouden deze vrouwen minder goed op de hoogte kunnen zijn van beschikbare vacatures. Mogelijk is dit een reden waarom juist vrou-wen veelal in het kader van gezinsvorming of -hereniging migreren en

57

Seksespecifieke factoren in arbeidsmigratie: theoretische overwegingen

vervolgens, na aankomst in het bestemmingsland, trachten een baan te vinden (zie Bagchi, 2001). Het valt echter buiten het bereik van dit onder-zoek om de netwerken van arbeidsmigranten onder de loop te nemen. In het onderzoek wordt wel, zoals in paragraaf 2.2 is toegelicht, de sociale context (c.q. het huishouden) van de arbeidsmigrant beschouwd als een factor die van invloed kan zijn op de overkomst van arbeidsmigranten.

Risicogedrag

Ten slotte kan ook in de evolutionaire psychologie en medische biologie een mogelijke verklaring worden gevonden voor het feit waarom meer mannen dan vrouwen vanwege arbeid migreren. Naar een ander land vertrekken om daar een beter bestaan op te bouwen of inkomen voor familieleden in het land van herkomst te genereren, vereist namelijk een bereidheid om risico te nemen, zeker als men onbekend is met de taal, cultuur en het klimaat van het bestemmingsland. Personen die bereid zijn risico te nemen, blijken over het algemeen eerder bereid om te migreren, terwijl personen die risico mijden, minder geneigd zijn te migreren. Tot die conclusie kwamen Jaeger et al. (2008) op basis van hun onderzoek naar binnenlandse migratie van werknemers in Duitsland. Bovendien bleek uit hun onderzoek dat met name mannen geneigd zijn dergelijke risico’s te nemen (Jaeger et al., 2008).

Een verhoogd risicogedrag onder (voornamelijk jonge) mannen komt ook tot uiting in criminaliteitscijfers. Sommigen menen dat het verhoogde risicogedrag van mannen (dat gepaard gaat met criminaliteit) is terug te voeren tot gangbaar gedrag uit de tijd van het Pleistoceen (ruim 10.000 jaar geleden). Volgens Kanazawa en Still (2000) trachtten mannen in die tijd hun potentiële vrouwelijke partners te imponeren door onder-ling concurrerend gedrag te vertonen. Mannen die succesvol wilden zijn in het veiligstellen van nakomelingen dienden risico te nemen (terwijl het voor vrouwen juist minder lonend zou zijn om risicovol gedrag te ver tonen). Dit competitieve gedrag zou sindsdien, zo is hun veronder-stelling, in de psyche van de man verankerd zijn (Kanazawa & Still, 2000). Ook Zuckerman en Kuhlman (2000) verwijzen naar het Pleistoceen in hun verklaring voor de oorsprong van het risicogedrag onder mannen. Dit gedrag heeft zich volgens hen via een evolutieproces verankerd in een genetisch verschil ten opzichte van vrouwen. Het Pleistoceen, zo stel-len Zuckerman en Kuhlman, was een tijdsperk waarin mannen jaagden om in levens onderhoud te voorzien, en men naar een ander gebied trok als de voedsel voorraad afnam. Mannen zouden daardoor gewend zijn geraakt om risicovolle of sensatiegerichte activiteiten te ondernemen (zie ook Browne, 2006). Uit een door Zuckerman en Kuhlman uitgezette enquête onder 260 eerstejaars studenten kwam inderdaad naar voren dat de mannelijke studenten relatief vaker risicovolle activiteiten onder-namen (Zuckerman & Kuhlman, 2000; zie ook Silventoinen et al., 2007). Zuckerman en Kuhlman veronderstellen, op basis van uitkomsten van

58 Arbeidsmigratie naar Nederland

biomedisch onderzoek, dat het verhoogde risicogedrag van mannen heeft geleid tot een een genetisch verschil ten opzichte van vrouwen wat betreft het enzym mono-amino-oxidase (MAO-A), dat van invloed is op de dopamine huishouding (vgl. De Boer, 2003: p. 287). Dopamine is een neurotransmitter die betrokken is bij de regulering van gemoeds-toestanden, waarbij een teveel aan dopamine kan leiden tot agressief gedrag (Brysbaert, 2006). Dit brengt ons bij een mogelijk (neuro)biologisch mechanisme achter risicogedrag. In weer ander onderzoek is namelijk aangetoond dat bij mannen en vrouwen de hersenen, die zo goed als alle activiteiten van ons lichaam reguleren, op onderdelen verschillen6

( Evertzen, 2007). Eén van die onderdelen is de amygdala, die onder meer een rol speelt bij het herkennen van emoties en het emotioneel beoor-delen van situaties. De amygdala, die ook in verband wordt gebracht met de uiting van risicovol of agressief gedrag,7 is bij mannen groter dan bij vrouwen, en bestaat bij mannen uit een groter aantal uitlopers van zenuwcellen (Darlington, 2002). Een ander verschil is dat vrouwen meer actieve zenuwcellen hebben in de frontale cortex, het hersengebied dat emotionele reacties reguleert en gebruikt wordt bij besluitvorming. Onder invloed van het hormoon oestrogeen wordt op stressvolle momenten een groot aantal neuronen in de frontale cortex geactiveerd, en verondersteld wordt dat vrouwen daardoor in bepaalde situaties meer en gedetailleer-der spanning en ongemak ervaren dan mannen. Hoewel de verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke hersenen relatief zijn en hersenen onder invloed van ervaringen kunnen veranderen (Evertzen, 2007), zou het kunnen zijn dat door sommige van deze verschillen mannen eerder geneigd zijn over te gaan tot risicovol ( migratie)gedrag.

In document Arbeidsmigratie naar Nederland (pagina 55-58)