• No results found

Beschrijvende analyse

In document Arbeidsmigratie naar Nederland (pagina 117-120)

5 Verbanden tussen arbeidsmigratie en gezinsmigratie

5.2 Vertrek uit Nederland van recente arbeidsimmigranten met en zonder gezin

5.2.1 Beschrijvende analyse

Om na te gaan of de kans op vertrek uit Nederland voor arbeidsmigran-ten met een gezin minder groot is dan voor arbeidsmigranarbeidsmigran-ten die zonder gezin in Nederland verblijven, hebben we het immigratiecohort 2000 tot en met het kalenderjaar 2006 gevolgd. In figuur 16 worden de cumu-latieve percentages geëmigreerden6 weergegeven onder respectievelijk arbeidsmigranten met en zonder een in Nederland aanwezig gezin. Het hebben van een gezin is hier gedefinieerd als het samenwonen met één of meer personen die via huwelijkssluiting en/of (geregistreerd) partner-schap of een ouder-kindrelatie met de arbeidsmigrant zijn verbonden. Arbeidsmigranten zonder gezin waren alleenstaand of maakten deel uit van een institutioneel of overig huishouden (zie voetnoot 1). We zijn ervan uitgegaan dat arbeidsmigranten die op minimaal één peilmoment (dat wil zeggen op 1 januari) gedurende hun verblijf een gezin hadden, gedurende hun gehele verblijf in Nederland deel uitmaakten van een gezin.

Bij de interpretatie van figuur 16 moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat niet alle arbeidsmigranten via gezinsmigratie aan een gezin zijn gekomen. Zeker na een verblijfsduur van een jaar of twee is het goed mogelijk dat de huishoudens van arbeidsmigranten die uit meer dan één persoon bestaan, het resultaat zijn van gezinsvorming met reeds in Nederland verblijvende, waaronder autochtone, personen. Daarbij kan worden opgemerkt dat bij vrouwelijke immigranten de kans op vertrek uit Nederland in sterkere mate wordt verlaagd als ze gehuwd zijn of samen-wonen met een autochtone partner, dan wanneer ze deel uitmaken van een mono-etnisch gezin (Jennissen & Oudhof, 2008). Daarnaast wijzen we erop dat de emigratie van arbeidsmigranten met een gezin enigszins kan worden onderschat, doordat we ervan uit zijn gegaan dat migranten in een institutioneel, overig of onbekend huishouden géén gezin hebben, terwijl dit niet per se het geval hoeft te zijn. De emigratie van degenen zonder gezin wordt daarmee wat overschat.

Verder is wellicht sprake van enige onderschatting van de emigratie-percentages onder arbeidsmigranten in 2001 die met hun gezin in Neder-land verbleven. De percentages voor 2001 hebben namelijk ook betrekking op het deel van het jaar 2000 dat men in Nederland verbleef, dat in theorie kan variëren tussen één dag en 364 dagen. Omdat we echter alleen de beschikking hebben over de huishoudenssituatie op 1 januari, weten

6 Strikt genomen gaat het hier om cohortuitval. Behalve vanwege emigratie kan een arbeidsmigrant ook door sterfte of verdwijning in de illegaliteit uit de te onderzoeken populatie wegvallen.

118Arbeidsmigratie naar Nederland

Figuur 16 Cohortuitval (meestal door emigratie) van arbeidsmigranten, die in 2000 naar Nederland kwamen, naar huishoudens-situatie en kalenderjaar* (cumulatief percentage)

0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 2001 2002 2003 2004 2005 2006

EU-16/EVA, met gezin EU-16/EVA, zonder gezin

MOE-landen, met gezin MOE-landen, zonder gezin

Derde landen, met gezin Derde landen, zonder gezin

* In het jaar 2001 zijn ook degenen die in 2000, het jaar van aankomst, weer zijn vertrokken, gerekend tot degenen die dat jaar uit het cohort zijn weggevallen.

we niet wat de huishoudenssituatie van een arbeidsmigrant was in het kalenderjaar van aankomst. Arbeidsmigranten die in het kalenderjaar van hun aankomst weer uit Nederland zijn vertrokken, zijn hierdoor in figuur 16 gerekend tot de categorie ‘zonder gezin’, terwijl ze mogelijk met hun gezin in Nederland verbleven. Echter, erg groot zal deze groep vermoedelijk niet zijn. In de eerste plaats omdat degenen die niet van plan zijn om langer dan vier maanden in Nederland te blijven überhaupt niet als migrant worden gere-gistreerd. Van zo goed als alle arbeidsmigranten die na augustus 2000 naar Nederland kwamen, weten we dan ook de huishoudenssituatie op 1 januari 2001. Daarnaast is het aannemelijk dat arbeidsmigranten die langer dan vier maanden, maar korter dan een jaar, in Nederland verblijven, en van wie de verblijfsperiode toevalligerwijs binnen één kalenderjaar valt, vaker zullen kiezen voor een tijdelijke opsplitsing van het huishouden dan voor

119

Verbanden tussen arbeidsmigratie en gezinsmigratie

gezinsmigratie, zeker als schoolgaande kinderen of een werkende partner deel uitmaken van het gezin. 7

De laatste relativerende opmerking met betrekking tot figuur 16 die we hier willen maken is dat degenen die eerder geëmigreerd zijn minder tijd hebben gehad om hun gezin uit het buitenland te laten overkomen of in Nederland een gezin te vormen. De vroege emigratie van arbeidsmigran-ten zonder gezin blijft hierdoor, ook in de latere jaren, een onevenredig groot stempel op de in figuur 16 weergegeven cumulatieve percentages drukken.

Ondanks de hierboven genoemde mogelijke vertekeningen van de resul-taten, komt uit figuur 16 duidelijk naar voren dat arbeidsmigranten die zonder een gezin in Nederland verblijven een relatief grotere kans hebben om Nederland weer binnen korte of middellange termijn te verlaten. Ook na het jaar 2001, waarin de onderschatting van de emigratie van arbeids-migranten met een gezin mogelijk extra groot is, zien we nog steeds een duidelijke divergentie tussen de cumulatieve percentages die betrekking hebben op arbeidsmigranten met en zonder een gezin. De laatste twee jaar (2005 en 2006) kruipen de cumulatieve percentages, waarschijnlijk vanwege het zogenoemde plafondeffect, weer iets naar elkaar toe. Van de in figuur 16 onderscheiden groepen is de emigratiekans het hoogst voor arbeidsmigranten uit EU-16 en EVA-landen die zonder gezin in Nederland verbleven. Van hen is na drie jaar al meer dan 60% weer vertrokken. Na zes jaar is dit percentage opgelopen tot meer dan 80%. Ook voor TWV-plichtige arbeidsmigranten zonder een gezin waren de cumu-latieve emigratiepercentages erg hoog, al waren deze na zowel drie als zes jaar 6 à 9% lager dan onder de arbeidsmigranten met de nationaliteit van een EU-16- of EVA-land.

Zoals eerder is aangegeven, heeft de migratie van arbeidsmigranten die in Nederland een gezin hebben een meer permanent karakter. Van de arbeidsmigranten met de nationaliteit van een EU-16-, EVA-, of derde land woonde na drie jaar nog meer dan 60% in Nederland. Ongeveer de helft van deze arbeidsmigranten kan worden beschouwd als blijvers voor ten minste de middellange termijn, aangezien ongeveer 50% nog in Nederland was op oudejaarsdag 2006. Arbeidsmigranten met de nationaliteit van een MOE-land die met hun gezin in Nederland verbleven, zagen Nederland nog vaker als een bestemmingsland voor langere tijd. Na drie jaar was namelijk minder dan een kwart van hen vertrokken, en in 2006 kon nog ongeveer 70% van de migranten uit de MOE-landen die tegenwoordig deel uitmaken van de EU zich inwoner van Nederland noemen.

7 Uiteraard is het mogelijk dat arbeidsmigranten die van plan waren voor langere tijd in Nederland te verblijven en mede hierom ook hun gezin hebben laten overkomen, vanwege een plotselinge, onvoorziene omstandigheid, Nederland al na een korte periode van verblijf hebben verlaten.

120Arbeidsmigratie naar Nederland

In document Arbeidsmigratie naar Nederland (pagina 117-120)