• No results found

Arbeidsmigranten met en zonder gezinsleden

In document Arbeidsmigratie naar Nederland (pagina 101-109)

De rechten van gezinsleden en de seksespecifieke instroom van

4.3 Arbeidsmigranten met en zonder gezinsleden

50% 60% 70% 80%

Bron: IND/UWV Werkbedrijf

4.3 Arbeidsmigranten met en zonder gezinsleden

Een andere manier waarop de werking van het arbeidsmigratiebeleid op de instroom van vrouwelijke arbeidsmigranten in kaart kan worden gebracht, is door na te gaan welke arbeidsmigranten daadwerkelijk met hun gezin naar Nederland zijn gekomen. Het is echter niet mogelijk om op basis van gegevens van de IND en het UWV Werkbedrijf een vergelijking te maken tussen de mate waarin kennismigranten hun gezin hebben laten overkomen, en de mate waarin TWV-plichtige arbeidsmigranten dit (niet) hebben gedaan. De bevindingen die in deze paragraaf worden gepresen-teerd, hebben dan ook betrekking op alle arbeidsmigranten die in de jaren 2000 tot en met 2005 naar Nederland zijn gekomen en zijn gebaseerd op het SSB-bestand van het CBS (zie paragraaf 1.4 en paragraaf 3.3.1).

102Arbeidsmigratie naar Nederland

Arbeidsmigranten 2000 t/m 2005

Van de vrouwelijke arbeidsmigranten die in de periode 2000 tot en met 2005 naar Nederland migreerden, kwam driekwart met1 gezin, en een

kwart zonder2 gezin. Van de mannelijke arbeidsmigranten die in die

perio de naar Nederland kwamen, werd een kleiner deel (69%) vergezeld door gezinsleden en kwam, in vergelijking met vrouwelijke arbeids-migranten, een groter deel (31%) alleen (zie figuur 11).

Figuur 11 Arbeidsmigranten (2000 t/m 2005) met en zonder gezin (m/v) 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80%

Arbeidsmigranten met gezin Arbeidsmigranten zonder gezin

Man Vrouw Bron: CBS 1 Tot de groep arbeidsmigranten ‘met gezin’ zijn gerekend de personen die, nadat ze de eerste keer in de CBS-statistieken als arbeidsmigrant zijn geregistreerd, op 1 januari t+1 of 1 januari t+2 (t = migratiejaar) in Nederland een huishouden deelden met één of meerdere personen. Onder deze groep kunnen dus ook arbeidsmigranten zijn die na hun komst in Nederland een gezin hebben gesticht. 2 Met de term ‘zonder gezin’ wordt bedoeld dat de arbeidsmigrant vanaf het peilmoment waarop hij of zij voor de eerste keer in de CBS-statistieken voorkwam, tot in ieder geval twee jaar nadien, alleen in Nederland woonde. Dit kan betekenen dat de arbeidsmigrant alleenstaand was, of dat gezinsleden in het land van herkomst zijn gebleven.

103

De rechten van gezinsleden en de seksespecifieke instroom van arbeidsmigranten

Arbeidsmigranten kwamen dus over het algemeen vaker met, dan zonder gezin. Dit geldt in sterkere mate voor vrouwelijke arbeidsmigranten. Van alle arbeidsmigranten die in de jaren 2000 tot en met 2005 met hun gezin naar Nederland kwamen, was tweederde man, en eenderde vrouw; van de arbeidsmigranten die zonder gezin naar Nederland kwamen, was een kleiner aandeel vrouw, namelijk 27% .

In figuur 12 wordt het percentage vrouwelijke arbeidsmigranten weer-gegeven dat zonder gezin naar Nederland kwam. Ter vergelijk is ook het percentage mannelijke arbeidsmigranten dat zonder gezin in Nederland verbleef opgenomen. De arbeidsmigranten zijn daarbij op basis van hun nationaliteit ingedeeld naar regio van herkomst: EU-16 en EVA-landen, MOE-landen en derde landen. In het vervolg van deze paragraaf lichten we de uitkomsten voor de drie regio’s toe, waarbij de betekenis van de uitkomsten ten slotte wordt toegelicht aan de hand van een vergelijking tussen twee herkomstlanden, te weten het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten.

Figuur 12 Percentage van de arbeidsmigranten (2000 t/m 2005) dat zonder gezin naar Nederland kwam, onderverdeeld naar sekse, totaal en naar regio van herkomst op basis van nationaliteit 0% 5% 10% 15% 20% 25% 30% 35% 40% 45% Totaal

(2000 t/m 2005) w.v. EVA-landenEU-16 en MOE-landen Derde landen

Man Vrouw

w.v. = waarvan Bron: CBS

104Arbeidsmigratie naar Nederland

De drie regio’s van herkomst

In hoofdstuk 3 hebben we geconstateerd dat de EU-16 en EVA-landen en derde landen als regio van herkomst verschillen in het aandeel vrouwe-lijke (ten opzichte van het aandeel mannevrouwe-lijke) arbeidsmigranten dat naar Nederland migreerde. Uit de EU-16 en EVA-landen kwamen relatief meer vrouwelijke arbeidsmigranten dan uit derde landen. Het verschil in de instroom van vrouwelijke arbeidsmigranten uit deze twee regio’s van herkomst zou verband kunnen houden met het onderscheid dat in het arbeidsmigratiebeleid tussen beide regio’s wordt gemaakt, ten aan-zien van het recht op gezinshereniging en het recht van de partner van de arbeidsmigrant om in Nederland betaalde arbeid te verrichten. Zoals gezegd, zijn arbeidsmigranten uit de EU-16 en EVA-landen vrij om hun gezinsleden over te laten komen en hun partner heeft geen vergunning nodig om in Nederland te mogen werken. De toelating van arbeidsmigran-ten uit derde landen daarentegen vond tot en met 2005 nog voornamelijk via de TWV-procedure plaats. Hun recht op gezinshereniging was in de eerste plaats afhankelijk van de verwachte duur van tewerkstelling, en de partner van de arbeidsmigrant mocht veelal pas betaalde arbeid verrich-ten als diens werkgever over een TWV beschikte. Die beperking zou vooral voor potentiële vrouwelijke arbeidsmigranten een belemmering kunnen vormen om tot arbeidsmigratie over te gaan, omdat hun (mannelijke) partner het mogen verrichten van arbeid in het land van bestemming als een belangrijke voorwaarde ziet om mee te migreren (zie hoofdstuk 2). In vergelijking met vrouwelijke arbeidsmigranten uit de EU-16 en EVA-landen zou van de vrouwelijke arbeidsmigranten uit derde EVA-landen daarom waarschijnlijk een kleiner deel met gezin migreren.

Uit de in figuur 12 weergegeven uitkomsten voor de regio’s van herkomst blijkt dat vrouwelijke arbeidsmigranten uit de EU-16 en EVA-landen inder-daad vaker met gezin naar Nederland kwamen dan vrouwelijke arbeids-migranten uit derde landen. Van de vrouwelijke arbeidsarbeids-migranten uit de EU-16 en EVA-landen migreerde 24% zonder gezin, en (dus) 76% met gezin; van de vrouwelijke arbeidsmigranten uit derde landen kwam 30% zonder, en 70% met gezin. Het opmerkelijke verschil tussen enerzijds de EU-16 en EVA-landen en anderzijds derde landen in het percentage vrouwelijke arbeidsmigranten dat respectievelijk met en zonder gezin migreerde, lijkt een logisch gevolg van het onderscheid dat in het arbeidsmigratiebeleid tussen beide regio’s wordt gemaakt en zou voor een deel kunnen verklaren waarom onder arbeidsmigranten uit derde landen het aandeel vrouwen kleiner was dan onder arbeidsmigranten uit de EU-16 en EVA-landen. Enigszins verrassend is evenwel de uitkomst voor arbeidsmigranten uit de MOE-landen. Net als bij arbeidsmigranten uit derde landen verliep ook hun toelating in de jaren 2000 tot en met 2005 nog veelal via de TWV-procedure. Toch verschilden vrouwelijke arbeidsmigranten uit de MOE-landen niet van vrouwelijke arbeidsmigranten uit de EU-16 en EVA-landen in de mate waarin ze met hun gezin naar Nederland

105

De rechten van gezinsleden en de seksespecifieke instroom van arbeidsmigranten

kwamen. Ook van de vrouwelijke arbeidsmigranten uit de MOE-landen migreerde respectie velijk 76% met, en 24% zonder gezin. In vergelijking met vrouwelijke arbeidsmigranten uit derde landen kwamen vrouwelijke arbeidsmigranten uit de MOE-landen dus minder vaak alleen, en juist vaker met hun gezin naar Nederland. Dat ook de partner van de vrouwe-lijke arbeidsmigranten TWV-plichtig was, lijkt op hun overkomst minder invloed te hebben gehad. Het is echter goed mogelijk dat met het oog op de toetreding van de MOE-8 tot de EU in 2004, arbeidsmigranten uit deze landen meer zekerheid ontleenden aan het vooruitzicht op permanent verblijf en, ondanks de tijdelijke overgangsregeling, samen met hun TWV-plichtige partner de overkomst naar Nederland waagden. In de aanloop naar een volledig vrij verkeer van werknemers genoten TWV-plichtige arbeidsmigranten uit de MOE-8 in de praktijk ook reeds voorrang boven arbeidsmigranten uit derde landen. De overgangsregeling, die tot mei 2007 zou duren, hield in dat werkgevers voor arbeidsmigranten uit de MOE-8 weliswaar een TWV moesten aanvragen, maar bij de verlening van een TWV werd een arbeidsmarkttoets veelal buiten beschouwing gelaten. Het voorkeursbeleid voor arbeidsmigranten uit deze (toen nog kandidaat) EU-lidstaten heeft er dan ook waarschijnlijk aan bijgedragen dat uit de MOE-landen een relatief groot deel van de vrouwelijke arbeidsmigranten met hun eveneens TWV-plichtige partner en eventuele kinderen naar Nederland migreerde, waardoor – zoals we in hoofdstuk 3 zagen – het aandeel vrouwen in de arbeidsmigranteninstroom uit de MOE-landen groter was dan onder arbeidsmigranten uit derde landen.

Het Verenigd Koninkrijk versus de Verenigde Staten

De betekenis van bovenstaande constatering, dat de sekseverhouding in de arbeidsmigranteninstroom wordt beïnvloed door de rechten die de partners van arbeidsmigranten genieten, kan worden toegelicht aan de hand van een vergelijking tussen twee, op sociaal en cultureel gebied vergelijkbare, herkomstlanden, te weten het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Voor beide westerse landen, die in het arbeidsmigratie-beleid bij een verschillende regio van herkomst zijn ingedeeld, wordt in figuur 13 het aandeel vrouwelijke (en het aandeel mannelijke) arbeids-migranten weergegeven dat zonder gezin naar Nederland kwam.

106Arbeidsmigratie naar Nederland

Figuur 13 Percentage van de arbeidsmigranten met Britse en Amerikaanse nationaliteit (2000 t/m 2005) dat zonder gezin naar Nederland kwam, onderverdeeld naar sekse

0% 5% 10% 15% 20% 25% 30% 35%

Verenigd Koninkrijk Verenigde Staten

Man Vrouw

Bron: CBS

In de periode 2000 tot en met 2005 was zo’n 25% van de Britse, en 26% van de Amerikaanse arbeidsmigranten vrouw. Uit figuur 13 blijkt dat de mate waarin de Britse en Amerikaanse arbeidsmigranten met hun gezin naar Nederland kwamen verschilde. In feite komt de uitkomst voor de Britse arbeidsmigranten overeen met het patroon voor de EU-16 en EVA-landen, en voor de Amerikaanse arbeidsmigranten met het patroon voor derde landen. Van de vrouwelijke arbeidsmigranten uit het Verenigd Koninkrijk kwam een kwart zonder gezin naar Nederland en driekwart met gezin, terwijl mannelijke arbeidsmigranten uit het Verenigd Koninkrijk, in verge-lijking met hun vrouwelijke landgenoten, iets vaker zonder gezin kwamen. Vrouwelijke arbeidsmigranten uit de Verenigde Staten kwamen echter zowel in vergelijking met Britse arbeidsmigranten, als in vergelijking met hun mannelijke landgenoten, het vaakst zonder gezin. Maar liefst 32% migreerde zonder, en (dus) 68% kwam met gezin naar Nederland.

107

De rechten van gezinsleden en de seksespecifieke instroom van arbeidsmigranten

Dat vrouwelijke arbeidsmigranten uit de Verenigde Staten in mindere mate met hun gezin migreerden, houdt waarschijnlijk verband – zo is in het voorgaande geconcludeerd – met de beperking van het recht van de partner van TWV-plichtige arbeidsmigranten om in Nederland betaalde arbeid te verrichten. Dit heeft zeer waarschijnlijk tot gevolg gehad dat het aandeel vrouwen onder Amerikaanse arbeidsmigranten kleiner was dan in het geval zij geen TWV nodig zouden hebben. Dus zou voor de part-ners van arbeidsmigranten uit de Verenigde Staten geen voorbehoud zijn gemaakt ten aanzien van het recht om in Nederland te werken, dan was mogelijk het aandeel vrouwelijke arbeidsmigranten dat met gezin naar Nederland migreerde groter geweest, en zo ook, in het verlengde daarvan, het aandeel vrouwen onder Amerikaanse arbeidsmigranten.

4.4 Conclusie

In dit hoofdstuk stond de vraag centraal of het Nederlandse arbeids-migratiebeleid, en in het bijzonder de rechten die arbeidsmigranten en hun gezinsleden genieten, de overkomst van vrouwelijke arbeids-migranten beïnvloedt. Voor de beantwoording van deze vraag zijn twee veronderstellingen getoetst.

Ten eerste is nagegaan of vrouwelijke arbeidsmigranten van mannelijke arbeidsmigranten verschillen in de mate waarin zij gebruikmaken van de KM-regeling. De veronderstelling was, dat voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning, vrouwelijke arbeidsmigranten (in vergelijking met mannelijke arbeidsmigranten) vaker van de KM-regeling dan van de TWV-procedure gebruikmaken, omdat ook de partner dan in Nederland mag werken. Deze veronderstelling bleek echter niet op te gaan. Sinds de introductie van de KM-regeling is weliswaar het percentage van de vrou-welijke arbeidsmigranten dat gebruikmaakt van de KM-regeling enorm toegenomen: in 2005 verkreeg 23% van de vrouwelijke arbeidsmigranten uit derde landen op grond van de KM-regeling toelating tot Nederland; in 2008 was dit percentage gestegen tot 64%. De vrouwelijke arbeids-migranten weken daarin echter weinig af van mannelijke arbeidsmigran-ten. Ook mannelijke arbeidsmigranten verkozen, in vergelijkbare mate, de KM-regeling boven de TWV-procedure.

Ten tweede is een vergelijking gemaakt tussen vrouwelijke arbeids-migranten uit enerzijds de EU-16 en EVA-landen en anderzijds TWV-plichtige landen. Mede op basis van eerdere studies werd verondersteld dat de overkomst van vrouwelijke arbeidsmigranten in sterkere mate dan die van mannelijke arbeidsmigranten samenhangt met de mogelijkheid voor de partner om in Nederland te werken. Aangezien die mogelijkheid voor partners van TWV-plichtige arbeidsmigranten aan voorwaarden is gebonden, is nagegaan of onder vrouwelijke arbeidsmigranten uit TWV-plichtige landen het aandeel dat met gezin naar Nederland migreerde

108Arbeidsmigratie naar Nederland

inderdaad kleiner was dan onder vrouwelijke arbeidsmigranten uit niet-TWV-plichtige (EU-16 en EVA-)landen. Om deze veronderstelling te toet-sen zijn de arbeidsmigranten die in de jaren 2000 tot en met 2005 naar Nederland kwamen op basis van hun nationaliteit ingedeeld naar regio van herkomst. Op arbeidsmigranten uit de drie regio’s en hun gezinsleden waren in de periode 2000 tot en met 2005 andere regels van toepassing wat betreft respectievelijk het recht op gezinshereniging en het recht om in Nederland te werken. Het onderscheid dat in het arbeidsmigratiebeleid tussen de regio’s van herkomst werd (en wordt) gemaakt, bleek tot uiting te komen in de mate waarin vrouwelijke arbeidsmigranten met hun gezin naar Nederland kwamen. Over het geheel genomen migreerden arbeids-migranten die in de jaren 2000 tot en met 2005 naar Nederland kwamen vaker met, dan zonder gezin. Dit gold in sterkere mate voor vrouwelijke dan voor mannelijke arbeidsmigranten. Onder vrouwelijke arbeids-migranten uit derde landen was echter het percentage dat met gezin naar Nederland kwam kleiner dan onder vrouwelijke arbeidsmigranten uit de EU-16 en EVA-landen. Dit lijkt een logisch gevolg van het voorbehoud dat in het arbeidsmigratiebeleid wordt gemaakt ten aanzien van het recht van de partner van TWV-plichtige arbeidsmigranten om in Nederland te werken. Die voorwaarde lijkt vooral potentiële vrouwelijke, TWV-plichtige arbeidsmigranten met een gezin ervan te weerhouden om naar Nederland te migreren, en zou daarmee voor een deel kunnen verklaren waarom, zoals we in hoofdstuk 3 zagen, het aandeel vrouwelijke arbeidsmigranten uit derde landen kleiner was dan uit de EU-16 en EVA-landen. Zolang de overkomst van vrouwelijke arbeidsmigranten, in sterkere mate dan die van mannelijke arbeidsmigranten, samenhangt met de mate waarin zij met hun gezin (kunnen) migreren, heeft een beperking van het recht van de partner van de arbeidsmigrant om in Nederland te werken blijkbaar een negatief effect op de instroom van vrouwelijke arbeidsmigranten. Bij arbeidsmigranten uit de MOE-landen die in de periode 2000 tot en met 2005 eveneens nog veelal via de TWV-procedure naar Nederland kwamen, had de daaraan gerelateerde beperking voor de partner van de migrant echter geen zichtbaar effect op het aandeel vrouwelijke arbeids-migranten dat met gezin migreerde. Waarschijnlijk heeft in dit geval het voorkeursbeleid, dat in die periode op arbeidsmigranten uit de MOE-8 van toepassing was (en inhield dat voor bepaalde sectoren de arbeids-markttoets buiten beschouwing werd gelaten), eraan bijgedragen dat uit de MOE-landen een relatief groot aandeel vrouwelijke arbeidsmigranten met hun eveneens TWV-plichtige partner (en eventuele kinderen) de overkomst naar Nederland waagde. Dit zou tevens voor een deel kunnen verklaren waarom het aandeel vrouwen onder arbeidsmigranten uit de MOE-landen in die jaren groter was dan onder arbeidsmigranten uit derde landen.

Deel 2

Gezinsleden, verblijfsduur en

In document Arbeidsmigratie naar Nederland (pagina 101-109)