• No results found

3 Motivatie en onderzoeksvragen

5.2 Strategieën om de begripsmoeilijkheden aan te geven

5.2.5 Vraag voor herhaling

Gesprekspartners kunnen elkaar ook uitdrukkelijk vragen om hun vorige uiting te herhalen (Cho & Larke, 2010). Uit de analyse blijkt dat voornamelijk de gaststudenten dergelijke vragen formuleren. Opnieuw hanteren ze deze strategie onder andere om aan te geven dat ze enkele woorden in de uiting niet begrijpen of omdat ze de persoon niet goed verstaan hebben.

Moedertaalsprekers daarentegen maken veel minder gebruik van deze techniek en doen eerder een beroep op onspecifieke uitingen (§5.2.1). Daarom bespreken we hieronder enkele voorbeelden van momenten waarop de gaststudenten uitdrukkelijk om herhaling vragen. Tijdens haar tweede opname hebben Sarah en haar gastzus Nelle over hoe oud ze dit jaar worden.

Sarah opname 2 (385-391) 1 Nelle: °Ik word 18° 2 Sarah: Hm?

3 Nelle: Ik word 18.

4 Sarah: Hm? huh? wat heb jij gezegd? 5 Nelle: Ik word 18!

6 Sarah: Ah, ja.. ik word 19! 7 Nelle: Je bent zo oud.

Nelle zegt haar eerste zin redelijk stil waardoor Sarah het niet goed verstond (beurt 1). Sarah gebruikt vervolgens een onspecifieke uiting om aan te geven dat ze het niet verstaan heeft, maar ook na de herhaling van Nelle lijkt ze het niet te hebben verstaan (beurten 2&3). Uiteindelijk formuleert Sarah een expliciete vraag om de uiting te herhalen (beurt 4). Nu roept Nelle haar antwoord, waardoor Sarah het wel kan verstaan (beurt 5). Sarah stelt de vraag om duidelijk aan te geven dat ondanks dat haar gastzus het al twee keer herhaald heeft, ze het nog steeds niet begreep.

Een volgend voorbeeld zien we bij Tanya tijdens haar eerste opname. Haar vriendin Iris vraagt in het gesprek welke les ze na de middag heeft.

Tanya opname 1 (48-54)

1 Iris: °Wa heb je straks van les?° 2 Tanya: Wa- wablief?

3 Iris: Wa heb je straks van les?

4 Tanya: Euhm. ja, euhm. I.. euh, ik begrijp het niet euhm, opnieuw?

5 Iris: Ah ja. Euhm, ja welke les heb je late- allez ja euhm straks? 6 Tanya: Ah! Euhm.. waarneming en voorstelling?

7 Iris: Ah ja oke.

In dit voorbeeld geeft Tanya letterlijk aan dat ze de uitingen van Iris niet begrepen heeft (beurt 4). In diezelfde beurt vraagt ze dan ook uitdrukkelijk of Iris haar vraag een derde keer kan herhalen met het woord ‘opnieuw’. Iris maakt haar zin standaardtalig (wa van les > welke les), waardoor Tanya het nu wel begrijpt en de vraag ook kan beantwoorden. Verder in de opname

zien we dat Tanya nog eens om een herhaling vraagt en hiervoor de zin ‘zeg opnieuw’ gebruikt (opname 1, 106). De manier waarop Tanya om herhaling vraagt, lijkt gedurende haar uitwisseling te veranderen. Wanneer we kijken naar haar tweede opname zien we dat Tanya daar voornamelijk de vraag ‘wat zeg je?’ gebruikt. De nieuwe vraag is completer dan de eerste uitingen (opnieuw en zeg opnieuw) wat een resultaat kan zijn van de groeiende vreemdetaalverwerving. In het volgende voorbeeld tijdens haar tweede opname zien we hoe Tanya de tweede vraag stelt.

Tanya opname 2 (121-124)

1 Iris: Ah ja [3.0] Bij Nederlands geven ze je dan nog extra uitleg en zo?

2 Tanya: Wa-wat zeg je?

3 Iris: Euh: bij het vak Nederlands geven ze je dan extra uitleg en zo?

4 Tanya: Ja.

Het probleem werd snel opgelost nadat Iris haar zin nog eens herhaald heeft. De vragen om herhaling tonen ook aan dat de gaststudenten in staat zijn om op een andere manier dan enkel via onspecifieke uitingen te vragen of de moedertaalspreker zijn uiting wil herhalen.

5.2.6 ‘Let it pass’-strategie

Soms geeft de gaststudent niet aan dat hij of zij een uiting niet begrepen heeft. Zoals eerder vermeld, noemt Firth (1996) dit de ‘let it pass’-strategie. Volgens Firth meldt de luisteraar de onduidelijke uiting niet altijd, omdat hij of zij hoopt dat de uiting ofwel later in het gesprek duidelijk zal worden of overbodig zal zijn voor het vervolg van het gesprek (Firth 1996, p. 243). Zo lijkt Szonja in het volgende voorbeeld het woord ‘halen’ niet te begrijpen, maar meldt ze dit ook niet.

Szonja opname 1 (4-13)

1 Vriendin 1: Euhm, ‘k moe nog een boek gaan halen ((Szonja heeft het niet begrepen))

2 Vriendin 1: ‘k Moe nog een boek halen 3 Szonja: Ah oke. En jullie?

4 Vriendin 2: Wablief?

5 Szonja: Wat gaan jullie lezen?

6 Vriendin 2: Lezen? Een boe- ja een boek. ((lacht)) 7 Szonja: En welke boek?

8 Vriendin 2: ‘k Moe [nog

9 Szonja: [euh Nederlands?

((Szonja heeft het niet begrepen))

11 Vriendin 2: ‘k Moe nog een gaan halen 12 Szonja: Ah.

In beurt 1 vertelt de moedertaalspreker dat ze een boek moet halen. Szonja geeft aan dat ze het niet begrepen heeft door de vraag ‘wablief?’, maar als de moedertaalspreker exact dezelfde zin herhaalt, lijkt Szonja nog altijd niet te weten wat het betekent. Daarnaast duurt het even voor Szonja reageert en geeft ze ook niet opnieuw aan dat ze het niet begrepen heeft. Waarschijnlijk laat Szonja de uiting simpelweg ‘passeren’. Het vermoeden wordt ook bevestigd als wat later in het gesprek (beurt 10) een andere moedertaalspreker dezelfde uiting gebruikt en die opnieuw moet herhalen omdat Szonja het niet begrepen heeft. Ook nu vraagt Szonja niet wat het betekent. In het interview na de eerste opname vertelde Szonja dat ze het niet altijd meldt wanneer ze iets niet begrepen heeft. Ze zegt dat ze het meestal weglacht of gewoon negeert (A Interview Szonja, 19-20).

Een volgend voorbeeld van de ‘let it pass’-strategie zien we tijdens Sarahs eerste opname. Wanneer ze met haar gastzus naar huis loopt, hebben ze het erover dat ze het allebei koud hebben. Nelle vermoedt zelfs dat het vriest.

Sarah opname 1 (105-107) 1 Nelle: Zou het vriezen? 2 Sarah: Hm?

3 Nelle: <Zou het vriezen>? 4 Sarah: ((zucht)) Ja.

Na Nelles vraag, maakt Sarah eerst met een onspecifieke uiting duidelijk dat ze het niet begrepen heeft (beurt 2). Nelle herhaalt haar vraag, maar nog steeds lijkt Sarah haar vraag niet te begrijpen. De zucht van Sarah en de intonatie van de ‘ja’ doen vermoeden dat ze niet weet wat ‘vriezen’ betekent. Bijzonder is ook dat ze verder geen moeite doet om verduidelijking te vragen aan haar gastzus. Sarah laat de begripsmoeilijkheid gewoon passeren.

Uit de bovenstaande analyse blijkt dat voornamelijk de gaststudenten dergelijke strategieën toepassen om een probleem te melden. Zij stuiten namelijk vaker dan de moedertaalsprekers op onduidelijkheden en maken daarom ook meer gebruik de technieken. Dat ze dergelijke strategieën hanteren, getuigt ook van het feit dat de gaststudenten zoveel mogelijk Nederlands willen leren en begrijpen om onder andere met hun vrienden te communiceren. Ze hebben er met andere woorden geen probleem mee om de onduidelijkheden te melden. De meest voorkomende strategie is het gebruik van onspecifieke uitingen. Zowel de moedertaalsprekers als de gaststudenten hanteren deze strategie om aan te geven dat ze iets niet begrepen hebben. De strategie vereist bovendien de minste doeltaalkennis. Andere strategieën, zoals de

(gedeeltelijke) herhaling of de interrogatieve uitingen vergen veel meer van de gaststudenten. Op die manier bewijzen ze dat ze ondanks hun beperktere doeltaalkennis, toch over genoeg kennis beschikken om zich met meer middelen dan met enkel ‘hm? of ‘wat?’ te kunnen behelpen.