• No results found

3 Motivatie en onderzoeksvragen

5.2 Strategieën om de begripsmoeilijkheden aan te geven

5.2.1 Onspecifieke uitingen

De eerste en meest voorkomende strategie die de gesprekspartners hanteren om aan te geven dat ze niet alles uit de vorige uiting begrepen, is het gebruik van onspecifieke uitingen zoals ‘huh?’ of ‘wat?’(Cho & Larke, 2010). Met dergelijke uitingen geeft de gesprekspartner wel aan dat hij iets niet begrepen heeft, maar preciseert daarbij niet wat. Eerst bespreken we het gebruik van de strategie bij de gaststudenten en daarna bij de moedertaalsprekers.

Gaststudenten

Een eerste voorbeeld doet zich voor in Sarahs eerste opname. Ze heeft het samen met haar gastzus Nelle over een Braziliaans dessert dat ze dat weekend samen zullen maken. Nelle vertelt dat ze er naar uitkijkt om het dessert te eten (beurt 1).

Sarah opname 1 (504-511) 1 Nelle: Mmm, ik verlang al. 2 Sarah: Hm?

4 Sarah: Verlang al?

5 Nelle: Verlangen?.. Looking forward?

6 Sarah: Mhm! verlangen, ik denk ik heb dit woord al. 7 Nelle: Mhm, waarschijnlijk wel.

8 Sarah: Mhm.

Sarah begrijpt de uiting van haar gastzus niet en geeft dit aan met de uitdrukking ‘hm?’ (beurt 2). De gastzus lost de onderbreking op door haar zin eerst te herhalen, dan de infinitief te noemen en ten slotte het werkwoord in het Engels te vertalen (beurten 3 en 5). Opmerkelijk is wel dat Sarah het woord herkent (beurt 6).

Ook Szonja gebruikt in haar eerste opname onspecifieke uitingen wanneer ze een woord niet kent.

Szonja opname 1 (45-52) 1 Vriendin 2: Eet jij kaas? 2 Szonja: Hm?

3 Vriendin 2: Eet je graag kaas? 4 Nina: =Kaas

5 Szonja: Kaas?

6 Nina: =Schellekes kaas. 7 Vriendin 2: =Cheese?

8 Szonja: Ah yeah.

In dit voorbeeld vraagt een van de vriendinnen in de groep of ze graag kaas lust. Door Szonja’s onspecifieke antwoord (beurt 2), gaat de vriendin ervan uit dat Szonja de vraag niet verstaan heeft. In haar volgende beurt herhaalt ze daarom haar vraag (beurt 3). Een andere vriendin schiet te hulp en herhaalt het woord dat volgens haar voor problemen zorgt, namelijk ‘kaas’ (beurt 4). Het is pas wanneer een van de vriendinnen de Engelse vertaling ‘cheese’ zegt dat Szonja weet waarover ze het hebben (beurt 7).

De gaststudenten hanteren de strategie niet alleen om ongekende woordenschat te melden. Zo kan het ook zijn dat er te veel storende elementen in de omgeving zijn, waardoor de gesprekspartners elkaar moeilijk verstaan. Een eerste voorbeeld hiervoor vormt het volgende gesprek tussen Tanya en haar vriendin Iris. De interactie vindt plaats in een druk schoolrestaurant waardoor ze elkaar niet altijd even goed verstaan. Het is interessant om te zien hoe de gesprekspartners hiermee omgaan. In het onderstaande fragment praten Tanya en Iris over Thaise gerechten.

Tanya opname 1 (72-80) 1 T: Wat heb jij gegeten? 2 I: Euhm ik denk XXX ((stoelen verschuiven)) 3 T: Wablief?

4 I: Te veel [lawaai ja 5 T: [too loud ja

6 I: Wil je het nog eens herhalen, als het iets rustiger is? 7 T: Hm?

8 I: Wil je ‘t nog eens herhalen wa je net zei? 9 T: Wa?

((lachen allebei))

Eerder in het gesprek vertelt Iris dat ze al eens Thaïs gegeten heeft. Tanya wil graag weten welk gerecht (beurt 1), maar op het moment dat Iris wil antwoorden, verplaatsen enkele andere leerlingen hun stoelen, waardoor Iris’ antwoord onhoorbaar is (beurt 2). Tanya probeert de onderbreking recht te zetten in beurt 3 (wablief?), maar Iris lijkt haar niet te begrijpen. In haar volgende beurt (6) vraagt Iris of Tanya nog eens kan herhalen wat ze net zei, maar nog steeds lijkt er te veel lawaai te zijn om het probleem op te lossen. Dat zien we aan de twee daarop volgende beurten van Tanya, waarin ze onspecifieke uiting gebruikt om aan te duiden dat ze het nog steeds niet begrepen heeft. Opmerkelijk in dit gesprek is, ondanks de vele pogingen van beide gesprekspartners de communicatieve onderbreking niet rechtgezet kan worden. Tanya en Iris lachen allebei en gaan daarna over naar een volgend onderwerp. Dat kan er ook op wijzen dat de vriendinnen geen zin hebben om het onderwerp te hervatten, of ze het te weinig belangrijk vinden om er dieper op in te gaan. Zo geeft Tanya in haar interview ook aan dat ze het probleem alleen meldt als ze het onderwerp belangrijk vindt (C Interview, Tanya, 48-50).

Moedertaalsprekers

Ook moedertaalsprekers hanteren onspecifieke uitingen om aan te duiden dat ze iets niet begrepen hebben. In het eerste voorbeeld tijdens Szonja’s tweede opname blijkt dat de moedertaalspreker niet aandachtig genoeg was en daarom Szonja’s eerdere uiting niet gehoord had (beurt 2).

Szonja opname 2 (122-125)

1 Szonja: En, in onze school hebben wij één honderd dagen, of vijftig dagen?

3 Szonja: In deze school, hebben wij euh: vijftig dagen? 4 Vriendin 1: Honderd dagen.

Ook dit zou daarom een reden kunnen zijn waarom zowel de moedertaalsprekers als gaststudenten dergelijke uitingen toepassen. Verder kan het ook zijn dat de moedertaalspreker een onspecifieke uiting gebruikt wanneer er nieuwe informatie in het gesprek aanbod komt. In het volgende voorbeeld denkt Sarah dat haar gastzus Bruna al kent. Tijdens de eerste opname had haar gastzus Nelle net gevraagd wie thuis in Brazilië op Sarahs hond Mimi let.

Sarah opname 1 (637-640)

1 Sarah: You said like Mimi and I was like heh? Euhm [3.0] Waarschijnlijk Bruna

2 Nelle: Hm?

3 Sarah: Bruna. Euhm, is, the one who works in our house. 4 Nelle: Ah!

Nelle heeft waarschijnlijk nog nooit van Bruna gehoord en reageert daarom met ‘hm?’. Sarah lost de onderbreking op door in het Engels uit te leggen wie Bruna is (beurt 3).

Tot slot willen we nog opmerken dat de contexten waarin zowel moedertaalsprekers als gaststudenten onspecifieke uitingen gebruiken kunnen overlappen. Zo vinden we ook voorbeelden van moedertaalsprekers die bij te veel omgevingslawaai onspecifieke uitingen produceren (opname 1 & 2 Tanya) of een gaststudent die niet helemaal aandachtig het gesprek aan het volgen was (opname 1 Sarah). We willen aan de hand van de bovenstaande voorbeelden enkel aantonen dat begripsmoeilijkheden evenzeer bij moedertaalsprekers als bij gaststudenten kunnen ontstaan. Het grootste verschil tussen beide groepen bestaat erin dat de onderbrekingen bij de gaststudenten vooral hun oorsprong vinden in hun ongekende woordenschat.

5.2.2 (gedeeltelijke) Herhaling

De volgende strategie hanteren voornamelijk gaststudenten. Ze herhalen (gedeeltelijk) elementen uit de uiting van de moedertaalspreker (Cho & Larke, 2010). We onderscheiden daarbij drie mogelijkheden. Ten eerste kan een gesprekspartner het woord net voor het ongekende of onverstaanbare woord herhalen. Ten tweede is het mogelijk dat een gesprekspartner een deel van het ongekende of onverstaanbare woord herhaalt. Tot slot kan de gesprekspartner het ongekende woord herhalen. De laatste mogelijkheid is het geval bij het volgende voorbeeld. In de eerste opname van Szonja vertelt haar vriendin Nina haar dat ze op zoek is naar een klasgenote.

Szonja opname 1 (400-407) 1 Nina: Ik zoek Margaux 2 Szonja: Zoek?

3 Nina: Euhm, I search Margaux 4 Szonja: Ah

5 Nina: With euh the met euh die, met blond haar 6 Szonja: Ah!

5 Nina: Ken je ze?

7 Szonja: Ja ja. [0.3] Ik weet niet.

Uit het voorbeeld valt af te leiden dat de communicatie misloopt bij beurt 2. Szonja weet niet wat ‘zoek’ betekent en herhaalt het woord. Nina lost de onderbreking op door haar uiting letterlijk naar het Engels vertalen (beurt 3).

Soms herhaalt de student ook slechts een deel van het woord. In het volgende gesprek tussen Sarah en haar gastzus Nelle, herhaalt Sarah enkel het laatste deel van het woord dat ze niet begrepen heeft (beurt 2).

Sarah opname 1 (551-554)

1 Nelle: Het gaat over een voetbalploeg. 2 Sarah: [2.0] Ploeg?

3 Nelle: Team? 4 Sarah: Mhm!

Net als in het vorige voorbeeld vertaalt de moedertaalspreker het gevraagde begrip in het Engels om het probleem uit te klaren (beurt 3). Ook in de tweede opname zien we dat Sarah een deel van de uiting van haar gastzus herhaalt. Ze hebben het in het volgende voorbeeld over de naam van hun school.

Sarah opname 2 (262-270)

1 Nelle: Ah! Weet je waarom het Rhizo is? 2 Sarah: Nee.

3 Nelle: ’t Is denk ‘k Latijn voor wortel. 4 Sarah: Voor wa?

5 Nelle: Wortel 6 Sarah: Wortel?

7 Nelle: Ma zo van de boom.

8 Sarah: Ja ja van de boom .. Ah raíz.. in Portugees rhizo raíz 9 Nelle: Ja ‘k weet het niet.

Het gesprek verloopt wat stroever wanneer Sarah vraagt waarvoor Rhizo staat. Sarah weet niet zeker of ze wortel juist heeft verstaan en linkt het misschien eerder aan een wortel om op te

eten. De meisjes lopen op dat moment in de opname op straat, waardoor het geluid in de omgeving vermoedelijk ook invloed heeft op de verstaanbaarheid van hun uitingen. Vervolgens herhaalt Sarah het woord net voor wortel gecombineerd met het vraagwoord ‘wat’ (beurt 4). Haar gastzus herhaalt daarom nog eens ‘wortel’ (beurt 5), waarna Sarah het wel lijkt te begrijpen. Wanneer Sarah wortel een tweede keer herhaalt, is dat eerder uit verbazing dan dat ze het niet goed begrepen heeft. Ondanks de onderbreking slagen ze erin om het probleem op te lossen en het gesprek verder te zetten.

De gesprekspartners gebruiken (gedeeltelijke) herhaling ook nog op andere momenten in de opnames met andere doelen. Zo kunnen ze door herhaling problemen oplossen (zie §5.3.3) of hun verbazing uit drukken (zie vorige voorbeeld). Zoals eerder vermeld, passen voornamelijk de gaststudenten deze strategie toe om aan te geven dat ze iets niet begrepen hebben.