• No results found

3 Motivatie en onderzoeksvragen

5.3 Strategieën om onduidelijkheden op te lossen

5.4.2 Vertaling ongekende of vergeten woordenschat

Een volgende reden waarom de gaststudenten overschakelen naar een andere taal is, omdat ze een uiting niet kennen in het Nederlands. Ze vertalen hun uitingen gedeeltelijk of helemaal in een andere taal in de hoop zichzelf zo verstaanbaar te maken. In een eerste voorbeeld zien we hoe Tanya tijdens haar eerste opname niet weet hoe ze ‘voedsel’ in het Nederlands zegt en het daarom vertaalt in het Engels (food).

Tanya opname 1 (66-69)

1 Tanya: Heb jij gegeten Thai food? 2 Iris: Wat?

3 Tanya: Heb jij gegeten Thai food? 4 Iris: Euhm, ja al keer gegeten ja.

Waarschijnlijk verstond Iris Tanya’s vraag de eerste keer niet door de drukte in het schoolrestaurant of verwachtte ze zich niet aan de een Engelse uiting in de Nederlandse zin. Tanya herhaalt haar vraag, waarna Iris haar wel verstaat en ook kan antwoorden. Opmerkelijk in dit fragment is dat Iris het Engels niet verbetert en in het Nederlands reageert (beurt 4). Met haar antwoord geeft Iris aan dat de Engelse uiting haar niet stoort. Ze beantwoordt de vraag en zet zo het gesprek na de onderbreking verder.

Niet alleen Engels komt als vreemde taal voor in de gesprekken. In haar eerst opname gebruikt Szonja bijvoorbeeld het Duitse ‘vergessen’, in plaats van het Nederlandse ‘vergeten’. In haar interview vertelt Szonja dat ze ook Duits kan en het soms met Nederlands verwart. Vermoedelijk is dat ook de reden waarom ze in het volgende fragment de Duitse vertaling gebruikt.

Szonja opname 1 (373-377)

1 Szonja: Ik ver-. Ik ver-vergesse video. 2 Vriendin 1: Hm?

3 Szonja: Ik vergesse? Vergesse? Video. 4 Vriendin 1: Vergeten

5 Szonja: Vergeten

Szonja’s vriendin verwacht zich niet aan het Duitse woord, waardoor ze Szonja niet onmiddellijk begrijpt. Met een onspecifieke uiting meldt ze het probleem (beurt 2). Nadat Szonja haar zin aarzelend herhaalt, snapt de vriendin dat ze ‘vergeten’ bedoelt. Anders dan in Tanya’s fragment, verbetert Szonja’s vriendin haar wel. Szonja herhaalt het Nederlandse woord ook om aan te geven dat ze het begrepen heeft. Op een ander moment in de opname gebruikt Szonja ook nog het Duitse woord ‘politisch’ in plaats van het Nederlandse ‘politiek’ (Szonja opname 1, 28). Ook Sarah kan Duits en vertaalt tijdens haar eerste opname enkele woorden zoals ‘wollte’, ‘anderes’ en ‘ich’ (Sarah opname 1, beurten 35; 80; 802). Omdat beide talen erg op elkaar lijken, is het begrijpelijk dat de meisjes de talen verwarren of naar de andere taal grijpen om zich verstaanbaar te kunnen maken.

In een volgend voorbeeld begint Szonja haar vraag in het Nederlands, maar realiseert zich plots dat ze niet weet hoe ze hem kan afmaken.

Szonja opname 1 (158-161) 1 Szonja: Amai! Wie [euhm, 2 Nina: [hm? 3 Szonja: Who paid?

4 Nina: Euh, gans de klas.

In de tijd dat ze nadenkt over het woord ‘betalen’, onderbreekt Szonja’s vriendin haar (beurt 2). Szonja schakelt vervolgens over naar het Engels om haar vraag alsnog te kunnen stellen.Op die manier lukt het haar om het probleem te verhelpen en kan haar vriendin na de onderbreking het gesprek hervatten.

Soms kan het ook zijn dat de gaststudent zich het Nederlandse woord even niet herinnert. In het volgende gesprek zien we hoe het Sarah later te binnenschiet dat ze het woord al kent.

Sarah opname 1 (153-156)

1 Nelle: Je bent ziek je moet [thuis blijven 2 Sarah: [Ja ik moet rest. 3 Nelle: Rusten

4 Sarah: Rusten! Ik weet dat woord.

Op het moment van haar uiting weet Sarah niet hoe ze ‘rest’ in het Nederlands moet gebruiken. Wanneer haar gastzus Nelle vervolgens reageert met de Nederlandse vertaling, herinnert Sarah zich dat ze het al kent.

Bovenstaande fragmenten spelen zich allemaal af tijdens de eerste opname. Opnieuw stellen we vast dat er in de tweede opname minder momenten zijn waarop de gaststudent een woord vertaalt. Bovendien bestaat er een duidelijk verschil in het niveau van woorden en uitdrukkingen waarvoor gaststudenten naar een andere taal overschakelen. De vertaalde woorden in de eerste opname variëren, zoals we al zagen, van ‘food’ (Tanya) tot ‘vergeten’ (Szonja). Woorden die redelijk alledaags zijn en de gaststudenten na drie maanden verblijf dus al vaak gehoord zullen hebben. In de tweede opname zien we daarentegen woorden die net iets minder vaak voorkomen. Hieronder sommen we enkele van de fragmenten op waar we dit soort code- switching opmerken. In het volgende gesprek verwerkt Szonja in haar uiting het woord ‘gymnastics’. Voorafgaand aan het fragment vroegen haar vriendinnen aan Szonja of ze spreidzit kon. Ze legt uit dat ze ooit turnen heeft gedaan en het daarom vroeger kon.

Szonja opname 2 (38-40)

1 Szonja: Ik was gymnastics gedaan. weet je gynmastics? 2 Vriendin 1: Ja, turnen.

3 Szonja: Ja.

Szonja vraagt in haar eerste beurt ook of haar vriendin ‘gymnastics’ kent. Enerzijds kan het zijn dat Szonja met de Engelse uiting wil toetsen bij haar vriendin of er in het Nederlands een gelijkaardig woord bestaat als in het Engels. Anderzijds wil ze controleren of haar vriendin het woord begrijpt. Haar vriendin vertaalt het woord vervolgens in het Nederlands om Szonja te helpen.

Ook Sarah vertaalt in haar tweede opname een uiting die ze niet in het Nederlands kan formuleren. Tijdens het gesprek wil Sarah voorstellen om dat weekend pizza te eten.

Sarah opname 2 (276-281) 1 Nelle: ‘k Heb zin in pizza. 2 Sarah: Ah ik niet.

3 Nelle: [3.0] In wa wel?

4 Sarah: Hm niets specifiek. Ah, ik zal zeggen dat. Nee, I was going to say?

5 Nelle: Ik ging zeggen.

6 Sarah: Ik ging zeggen we kunnen deze weekend pizza eten maar ik ben niet hier.

Sarah probeert haar boodschap eerst in het Nederlands over te brengen, maar ontdekt tijdens haar uiting dat ze niet weet hoe ze dat precies moet formuleren (beurt 4). Ze wou eerder in het gesprek nog iets zeggen, maar merkt dat ze dat de toekomende tijd niet kan toepassen. Ze vertaalt het daarom in het Engels om alsnog haar zin te kunnen afmaken. Later in dezelfde opname geeft Sarah ook aan dat ze altijd vergeet hoe ze ‘was going to’ in het Nederlands kan zeggen (Sarah opname 2, 317). Na haar Engelse vertaling valt haar gastzus haar bij en vertaalt ze de uiting waar Sarah naar op zoek is. Vervolgens neemt Sarah de vertaling over en rond zo haar boodschap af.

Ook moedertaalsprekers gebruiken Engels wanneer ze merken dat de gaststudenten bepaalde uitingen door ongekende woordenschat niet begrijpen. Hoe ze de gaststudenten daarbij helpen, bespraken we al in de vorige paragraaf (§5.4.1).