• No results found

4. Resultaten

4.1 Documentstudie

4.2.2 Voorstellen Barnier en Plasterk

4. Wat vindt u van de voorstellen van Barnier en Plasterk? Qua voorstellen en qua analyse?

Het beeld over de beantwoording van deze vraag is vrij diffuus. Waar de een de analyse van Barnier sterk noemt, vindt de ander dat ‘er geen bal van deugt’, weer een ander mist in het Groenboek een gedegen analyse en vindt het meer een opsomming van statements.

De heer Muis zegt: ‘De vinger is gelegd op een aantal kernproblemen. Dat kernprobleem, dat heb ik ook bij de commissie De Wit gezegd, is dat wij geen signaalrol hebben gespeeld, wij zijn gewoon een zwijgende partij geweest in een afschuwelijk gebeuren. (…) Ik denk dus dat Barnier en Plasterk ergens in het midden zijn blijven steken en ik zeg dus eigenlijk dat je nog een niveau hoger moet gaan. Je kan het radicaal noemen. Ik noem het zelf veel meer bezonnen. Dit is helemaal niet zo radicaal als je de facto hier in Amerika die hele huizenmarkt genationaliseerd hebt en de hele (…) auto-industrie en ook de helft van de financiële industrie. En dan praat ik niet over Nederland waar bij mijn weten de gehele financiële industrie genationaliseerd is, want het staat onder staatsgarantie’. De voorstellen noemt Muis uiteindelijk: ‘Nuttig friemelen in de marge, dat is mijn eindoordeel. Ik ben er niet op tegen, maar ik geloof niet dat het de kern van de zaak raakt. De kern van de zaak is voor mij dat wij een publieke taak hebben binnen een for-profit-setting waar de profit belangrijker is gebleken dan de functie.’

De heer Abma zegt over de voorstellen: ‘Ik kijk (…) uit naar het impact-assessment van het richtlijnvoorstel dat de Europese Commissie verplicht is op te stellen bij nieuwe wetgevingsinitiatieven. Meestal zijn die documenten goed doorwrocht en is er daadwerkelijk een wetenschappelijke onderbouwing van waarom joint audits werken, waarom de accountantskantoren verplicht gesplitst

voorstellen te doen.’ Hij geeft ook aan dat de voorstellen van Barnier en Plasterk deels wetenschappelijk zijn ondersteund, in ieder geval bij de totstandkoming ervan en dat er een kritisch rapport van de Commissie De Wit ligt. Blijkbaar waren de accountingregels niet in staat te waarschuwen voor een bank die omviel en dat is zorgelijk volgens Abma.

De heer Paape is kritisch en vindt het jammer dat op basis van onderbuikgevoelens regeltjes worden ingevoerd die wellicht op het eerste gezicht aardig lijken, maar uiteindelijk contraproductief zullen zijn. Hij stelt daar ook wetenschappelijk bewijs voor te kunnen aanvoeren. De analyse van tekortkomingen en problemen is te mager, volgens Paape. De heer Wallage zegt bijna precies hetzelfde. Verder beticht Paape Plasterk ervan politiek te willen scoren. Hij vindt het jammer dat zowel Plasterk als Barnier te weinig gebruik maken van uitkomsten van onderzoek.

Wallage vindt naast bovenstaande ook dat het probleem niet helemaal goed wordt uitgelegd door Barnier. De marktwerking functioneert wat Wallage betreft gewoon, omdat er flink geconcurreerd wordt door de accountantskantoren. Wallage vindt het gebrek aan wetenschappelijke onderbouwing een gemis. Hij geeft verder aan dat dit voornamelijk politiek gedreven discussies zijn waarbij de onderbouwing volgens hem matig is.

Marcel Pheijffer geeft aan dat het uitgangspunt van Barnier is dat er een systeemrisico bestaat. Vanuit die optiek dienen de voorgestelde maatregelen dan ook gezien te worden. Dat is ook Pheijffer’s uitgangspunt.

5. Denkt u dat voorstellen van Barnier en Plasterk bijdragen aan het verkleinen van de verwachtingskloof in de accountancy? Denkt u dat dat hun bedoeling of vertrekpunt is of denkt u dat zij andere redenen hebben voor het doen van hun voorstellen?

Wallage geeft aan dat hij de voorstellen moeilijk kan plaatsen in het kader van de verwachtingskloof, behalve dan dat de voorstellen ook voortkomen uit de onvrede over de financiële crisis. In de beantwoording van de eerste vraag zit verder een behoorlijke tweeledigheid, geïnterviewden spreken elkaar tegen. De meeste geïnterviewden denken niet dat Barnier en Plasterk de intentie hebben om de verwachtingskloof te verkleinen, of dat dit hun perspectief niet is. De heer Abma denkt wel dat de intentie van Barnier en Plasterk is de verwachtingskloof te verkleinen, vooral omdat ze de onafhankelijkheid beter willen borgen. Abma is van mening dat accountants veel te weinig hun maatschappelijke functie hebben uitgeoefend en teveel meedenken met de klant. Of de maatregelen de beste manier zijn, betwijfelt hij. De meeste andere geïnterviewden zijn het niet eens met Abma. Volgens Paape is het verkleinen van de verwachtingskloof ‘voor belangrijke mate niet een doel van Barnier en Plasterk’. Volgens de heer Pheijffer zelfs helemaal niet. Hij zegt: Zij schrijven niet vanuit dat perspectief.’ Een aantal geïnterviewden denkt dat de voorstellen van Barnier en Plasterk niet zullen bijdragen aan de verkleining van de verwachtingskloof, anderen denken van wel. Verder zit er een tweeledigheid in de antwoorden. Waar de heer Pheijffer denkt dat door de voorstellen de verwachtingskloof vergroot en vervolgens wellicht kleiner wordt, denkt de heer Paape daar juist precies andersom over. De heer Pheijffer zegt: ‘De maatregelen dragen er wel aan bij, omdat Plasterk en Barnier beogen dat de accountant beter gaat presteren. Dan schuiven de prestaties automatisch op richting hetgeen er in wet-

en regelgeving staat. En dus wordt de verwachtingskloof in totaal dan ook kleiner. Dus in die zin is het antwoord ´ja´. (…) De amendementen zullen overigens niet direct bijdragen tot het dichten van de verwachtingskloof. Sterker: ze kunnen die verbreden. Immers, indien wordt verwacht dat ten aanzien van de aspecten die altijd het meeste vragen oproepen – fraude en discontinuïteit – verwacht zou worden dat de accountant op die aspecten beter zal scoren, is dat vermoedelijk een tevergeefse verwachting. Immers de maatregelen – kantoorroulatie en scheiding tussen controle en advies – dragen er hooguit indirect aan bij dat de accountant op die punten beter zal presteren.’

Paape: ‘Ik denk dat een aantal van die maatregelen bijdraagt aan een mindere kwaliteit. En als die stelling waar is en het zou bijdragen aan een mindere kwaliteit, dan zou dat op termijn leiden tot nieuwe discussie, tot nieuwe tekortkomingen in het ogen van het publiek. Dan span je het paard achter de wagen, want dan hebben we over een tijdje, tegenover de genoegdoening die er nu misschien is, het probleem vergroot.’

De heer Muis denkt dat de objectieven van Barnier en Plasterk twee hele andere zijn. Enerzijds onderscheid hij prudentiële politiek, anderzijds marktpolitiek. Dat zijn de uitgangspunten van Barnier. Hij wil het beroep dus beter laten functioneren en tegelijkertijd de markt anders inrichten. De heer Muis geeft Barnier gelijk en wil de Big Four alleen symptomen bestrijden. ‘Het Big Four monopolie is dus een marktverstorende situatie die uitsluitend het doel heeft om uiteindelijk te kunnen zeggen 'we hebben toch een groot kantoor gekozen', eerder dan te zeggen 'we hebben toch een goed kantoor gekozen.’

6. Wat vindt u van de marktstructuur en -concentratie in de accountancy en zorgt het bestaan van vier grote kantoren voor een continuïteitsgevaar of systeemrisico op het moment dat één van die kantoren wegvalt?

Drie van de vijf geïnterviewden ziet geen systeemrisico in de zin dat bij het omvallen van een accountantskantoor de stabiliteit van een economie in gevaar zou komen. De heer Pheijffer ziet wel een systeemrisico, met name als meerdere partijen vertegenwoordigd moeten worden door een accountant, bijvoorbeeld bij een grote overname. Er moeten dan genoeg verschillende accountantskantoren zijn. Daarnaast heeft een groot bedrijf volgens de heer Pheijffer een probleem als zijn accountant failliet gaat.

De heer Muis beantwoordt de vraag over het systeemrisico niet direct. Hij vindt dat de risico’s steeds maar groter zijn geworden sinds de crisis: ‘Wat je overhoudt zijn steeds grotere banken en dus een steeds groter probleem.(…) We zijn nog steeds even risicovol, maar op een steeds hoger niveau. Dat geldt ook voor de accountancy en je moet dus gaan denken aan een heel ander bedrijfsmodel. (…) Zo gauw je dus een bedrijf te groot om om te vallen verklaart, dan zet je hem eigenlijk meteen op de nationale balans. Je kunt nog een stuk verder. Als je een bedrijf hebt binnen een sector die gekwalificeerd wordt als te groot om om te vallen c.q. als hij omvalt dan sleept hij de hele sector met zich mee, daarmee zet je eigenlijk de hele sector op de balans, op de staatsbalans. Dus je moet gewoon

econoom snap ik hem niet’, zegt Wallage. ‘Dat zou je alleen doen als je vindt dat er geen concurrentie is of er is een systeemrisico, net als bij Lehman Brothers. Beide gaan wat mij betreft niet op. (…) Vanuit de markt hoor je het wel eens. Maar ja, mocht dat zo zijn, dan verwacht je ook dat er vanuit de markt aanbod wordt gecreëerd.’ Ondanks dat de heer Paape niet vindt dat de markt altijd gelijk heeft, is hij wel tevreden over het aantal van vier kantoren. Dat is volgens hem ook ontstaan vanuit de vraag van de grootste bedrijven die overal op de wereld dezelfde kwaliteit verlangen van één accountant. Hij ziet niet hoe de maatregelen tot hogere kwaliteit kunnen leiden. ‘Je kunt zeggen dat de partnersalarissen te hoog zijn. Nou ja, daar vind ik ook wat van. En ik vind ook dat de kwaliteit van de beroepsuitoefening beter kan en beter moet. Maar er zijn andere wegen die dat kunnen bevorderen dan de maatregelen die Barnier voorstelt.’ De heer Paape trekt ook een parallel met wat er in de markt van rating agencies is gebeurd. Daar kwam een extra kantoor bij, een derde kantoor, Fitch. Een aantal jaren later werd onderzoek gedaan naar de kwaliteit van de ratings. De kwaliteit was omlaag gegaan, vanwege een grotere concurrentie in de markt. Dus of meer kantoren in de accountancysector een hogere kwaliteit gaat opleveren valt nog te bezien.