• No results found

Tijdens de gesprekken hebben veel geïnterviewden gesproken over het functioneren van de accountancy, de voorstellen van Barnier en Plasterk en andere punten en eventuele verbeteringen. Dit zijn allemaal persoonlijke meningen en die zijn dus arbitrair en voor een deel ingevuld door politieke uitgangspunten. Deze overige informatie is hieronder per onderwerp weergegeven.

VOORSTELLEN BARNIER EN PLASTERK

Hieronder wordt kort de mening van de respondenten weergegeven over de vier belangrijkste voorstellen die door Barnier en Plasterk zijn gedaan, te weten de aanbesteding van de accountant bij financiële instellingen door de AFM, periodiek verplichte roulatie, scheiding van de controle- en adviespraktijk en de joint audit. Dit is niet direct gerelateerd aan een van de hoofd- of deelvragen, maar de antwoorden geven wel weer vanuit wat ieders uitgangspositie is en in welk licht andere uitspraken gezien dienen te worden.

a) Vindt u dat er in sommige gevallen een derde onafhankelijke partij moet zijn die de benoeming van de accountant voor zijn rekening neemt of die de benoeming moet bekrachtigen? Onder welke omstandigheden dient dit te gebeuren? In het voorstel van Plasterk zou de AFM dit moeten gaan doen. In hoeverre bent u het daarmee eens?

- Abma: Tegenstander van het AFM-idee, omdat de AFM in een dubbelrol zou kunnen komen. Bij financiële instellingen zou DNB eventueel een rol kunnen krijgen. De RvC moet een zwaardere rol krijgen, voor de rest hoeft de benoeming niet fundamenteel gewijzigd te worden.

- Muis: In geval van ‘too big to fail’, de Rekenkamer. In andere gevallen, de AFM als second opinion. - Paape: Niet ter sprake gekomen.

- Pheijffer: Tegenstander, juist niet bij de AFM.

- Wallage: In geval van financiële instellingen is er niets op tegen dat de AFM meekijkt. Een RvC die de opgelegde taak goed vervult, treedt alsdan op als onafhankelijke partij.

b) Bent u voorstander van periodiek verplichte wisseling van accountant? En van periodiek verplichte aanbesteding?

- Abma: Voorstander van periodiek verplichte aanbesteding waarbij alle accountantskantoren kunnen offreren, dus geen verplichte roulatie. Met name ziet de heer Abma gevaar in de eerste periode na een wisseling van accountant, omdat ‘het betreffende kantoor nog niet op de hoogte is van alle ‘ins’ en ‘outs’ van de betreffende onderneming’. Teams en partners moeten blijven wisselen en de RvC mag eens in de zeven jaar met een frisse blik kijken naar de aanstelling van de accountant.

- Muis: De heer Muis reageert op bovenstaande argument als volgt: ‘Ik denk dus dat de stemmen die zich hier tegen verzetten de zaken schromelijk overdrijven. Ik heb nog nooit (…) één van de grote kantoren of middelgrote kantoren horen claimen als ze inschrijven bij offertes: let wel client, als je van accountant verandert, dan gaat er een goed stuk institutioneel geheugen en je loopt wel een risico. (…) Dat zijn waarheden, maar daar staan ook een aantal voordelen tegenover.’ De

heer Muis vindt periodiek verplicht wisselen van accountantskantoor een goede eerste aanzet om tot kwaliteitsverbeteringen te komen, maar benadrukt in scherpe bewoordingen dat het slechts een begin is. ‘Maar nogmaals, het is voor mij een aspirine, terwijl wat we nodig hebben is chemotherapie. We moeten die kanker van een for profit setting verwijderen, in ieder geval voor die controles die zo'n zwaar publiek belang hebben dat die ondernemingen op de staatsbalans staan.’

- Paape: ‘Uit onderzoek dat wij recent hebben gedaan en eind november hebben gepresenteerd op de accountantsdag, blijkt ook wel dat voor de verwerking van controleverschillen het goed is dat een kantoor langer is verbonden is aan het bedrijf, dan korter. En dat geldt ook voor de individuele partner. De boodschap uit ons onderzoek is, hoe langer de verbintenis hoe beter het is. En dat pleit dus tegen die roulatie en zeker tegen die roulatie op te korte termijn. Of er ergens een optimum is, bij vijf, tien of vijftien jaar, dat hebben we nooit onderzocht. En dat zou zomaar kunnen. En ik denk dat het altijd goed is om na verloop van tijd te wisselen. Uit het onderzoek dat wij hebben gedaan, blijkt dat je dat niet te snel moet doen.’

- Pheijffer: Niet ter sprake gekomen, maar uit de stukken van de heer Pheijffer, onder andere zijn reactie op de kabinetsvisie over de accountancy, blijkt dat hij voorstander is van een verplichte roulatie van het accountantskantoor waarbij nog bepaald zou moeten worden welke termijn daarbij optimaal is.

- Wallage: De heer Wallage laat optekenen dat dit voorstel met name te maken heeft met de term onafhankelijkheid, niet direct met de verwachtingskloof. Nooit is echter aangetoond dat met verplichte roulatie de onafhankelijkheid is toegenomen. Er is verder niets tegen verplicht periodieke aanbesteding. Dan wordt de kwaliteit, ook als de voormalige accountant weer wordt benoemd, weer formeel geëvalueerd.

c) Bent u van mening dat er pure auditkantoren moeten ontstaan? Of moet advieswerk wellicht worden verbannen bij auditklanten?

- Abma: Geen overige diensten bij de controlecliënt om wantrouwen over onafhankelijkheid weg te nemen.

- Muis: ‘Ik zou daar in ieder geval voor zijn bij dezelfde cliënt, dus op cliëntenbasis. En ik zou er niet op tegen zijn als we gewoon audit en non-audit firms in het leven zouden roepen.’

- Paape: ‘Hoe meer tijd je door kan brengen bij een klant, of je daar nou als adviseur rondloopt of als controleur, dan draagt dat bij aan jouw inzicht in die klant. (…) Als je meer dan dertig procent gaat adviseren, dan leidt het tot minder verwerken van controleverschillen en zo lang het beneden de dertig procent blijft, lijkt er niets aan de hand.’

- Pheijffer: Tegenstander van audit only in de zin van dat een kantoor alleen controle- of advieswerk mag doen. Bij dezelfde klant zou dat niet moeten gebeuren, waarbij nog te discussiëren valt over de tussencategorie aan controle gerelateerde diensten.

d) Wat vindt u van het voorstel voor joint-audit? Dragen joint audits bij aan de concurrentie op de auditmarkt? In Frankrijk zijn er bijvoorbeeld vijf grote kantoren en daar bestaan joint audits al een tijd. Of is er geen sprake van een verband in die context?

- Abma: ‘Als niet wetenschappelijk wordt aangetoond en het ook niet in de praktijk blijkt dat joint audit beter werkt, dan moet je een onderneming niet onnodig op kosten jagen. Dat is niet in het belang van de aandeelhouder. Wij zien niet dat dat de kwaliteit, de onafhankelijkheid of de concurrentie verhoogt. (…) Je kan overigens niet zeggen dat er te weinig concurrentie is tussen die vier kantoren.’

- Muis: De heer Muis is hier ‘per saldo wel voor’ als eerste aanzet voor verbeteringen in de accountancysector.

- Paape: ‘De plussen van een joint audit kun je ook bereiken door het intern zo te organiseren, zoals het nu gebeurd is. Dus ik ben er ook nog niet van overtuigd dat een joint audit leidt tot een betere kwaliteit. Er zijn geen resultaten van onderzoek die dat onderbouwen.’

- Pheijffer: ‘Ik verwijs naar een studie van 26 augustus 2011. Daaruit blijken drie dingen. Dat de kosten niet significant stijgen of dalen, audit quality stijgt niet of daalt niet significant door joint audits, maar marktwerking wordt bevorderd en dat is de uitkomst van die studie. (…) Met de joint audit heb je een spreiding van het risico. Wat zeggen de critici dan? Maar daar kan nog steeds niet Mazars of BDO controleren, bij Shell. Daar ben ik het ook helemaal mee eens. Maar over tien tot vijftien jaar misschien wel.’

- Wallage: De heer Wallage vindt dat het verplichten van joint audits een weinig effectief middel om de onafhankelijkheid te versterken. ‘Ik ben er niet van overtuigd dat dat toevoegt en (…) heb het bewijs niet gezien.’

VERWIJTEN EN AANGEDRAGEN OPLOSSINGEN

Veel geïnterviewden droegen oplossingen aan voor wat zij vinden dat er binnen de accountancy beter kan. Hieronder worden zowel de verwijten als de aangedragen oplossingen per geïnterviewde vermeld. Overigens blijkt uit de gesprekken dat de heren Muis en Pheijffer het meest kritisch zijn ten aanzien van de accountancy.

De heer Abma vindt dat de communicatie vanuit de accountant naar de omgeving moet verbeteren. De huidige verklaring bij de jaarrekening is te zwart-wit en er zou meer gradatie moeten komen en uileg over wat de accountant precies heeft gedaan, wat de materialiteit is geweest die daarbij is gehanteerd. Informatie die wel beschikbaar was, had beter ontsloten moeten worden, aldus Abma. Daarnaast bestaat de perceptie dat de accountant ‘teveel is opgeschoven naar de onderneming en dat accountants te veel bevriend zijn met het bestuur en te weinig in dienst is van het maatschappelijk verkeer’. Daarnaast is Abma voor een verzwaring van de rol van de RvC, wil hij dat de hoofdpunten uit de management letter, inclusief de reactie daarop van het bestuur, openbaar gemaakt worden en wil hij een grotere betrokkenheid van de accountant bij het gehele jaarverslag in plaats van de beperktere rol bij de jaarrekening.

De heer Muis is van mening dat de accountant zijn publieke functie geen recht heeft gedaan. ‘Wij hebben het inhoud-boven-vorm-principe niet waar kunnen maken en zoeken onze toevlucht in vorm

boven inhoud en zijn zelfs instrumenteel om cliënten, of ondernemingen of bedrijven ontsnappingsroutes aan te wijzen die puur juridisch gedreven zijn en niet bedrijfseconomisch.’ De accountant ziet zijn ‘umwelt’, bestaande uit toezichthouders en wetgevers, als een gegeven. ‘Daarmee beheers je je eigen lot niet’. De accountancy had moeten proberen meer een signalerende rol te vervullen, misstanden aan te kaarten en van micro naar macro te vertalen. ‘Je moet en je mag als accountantsberoep gerust je stem verheffen als er gevaren zijn voor je inhoudelijk functioneren die niet binnen het beroep zelf gezocht moeten worden, maar buiten het beroep.’ De heer Muis is daarmee ook wat provocatiever geworden in de oplossingen die hij ziet.

De heer Paape benadrukt dat de totale auditfee de laatste jaren is afgenomen, terwijl de salarissen van individuele medewerkers alleen maar zijn toegenomen. ‘Dat kon alleen maar samengaan met het feit dat er minder uren werden besteed aan de controle.’ De heer Paape vindt dat een deel van deze ontwikkeling te verklaren is, bijvoorbeeld door automatisering, maar vraagt zich wel af of die ontwikkeling niet is doorgeschoten.

De heer Pheijffer is vrij kritisch op het functioneren van de accountant. Hij vindt dat de accountant niet goed heeft gepresteerd en dat hij zich te vaak beroept op de communicatiekloof in plaats van te kijken naar de zaken die zich in de prestatiekloof afspelen. Pheijffer vindt dat de accountancy zich teveel naar de letter aan de regels houdt en te weinig naar de geest. De accountancy heeft voor een belangrijke mate invloed op de accountingstandaarden en moet dus ook de handschoen oppakken als blijkt dat die regels niet de gewenste lading dekken, Pheijffer vindt dat bij presteren van de accountant horen. Pheijffer zegt in relatie tot de Repo 105-transacties bij Lehman: ‘Die accountant zegt, ik heb me aan de regels gehouden, die verslaggevingsregels waren zodanig dat wat zij deden mocht. Dan zeg ik, als dat tot volstrekt verkeerde uitkomsten leidt, die niet conform de bedoeling van wet- en regelgeving zijn, dan kan je dus weer onderscheid maken tussen letter en geest.’ Verder haalt Pheijffer onderzoek aan dat laat zien dat accountants hun verklaring ophouden wanneer faillissement dreigt. De redenen hiervoor kunnen er meerdere zijn, maar Pheijffer vraagt zich af of de accountant in deze gevallen niet kritischer moet zijn en of hij niet op dat moment een signalerende functie naar de maatschappij moet vervullen. Pheijffer verwijst ook nog naar een zinsnede in het rapport Bouwnijverheid waar vermeld wordt dat aan de top demping plaatsvindt, waarmee zoveel gezegd wordt als dat jeugdige accountants misstanden wel aan de kaak stellen, maar dat deze punten niet opgepikt worden en dat er niets aan gedaan wordt door de hogere echalons binnen de accountancysector.

De heer Wallage zoekt naar nieuwe methoden van verslaglegging. ‘Meer op basis van wat value creation is, dus waarom je er bent als onderneming, wat zijn je value drivers? (…) Ik weet niet of het het juiste is, maar het geeft wel direct deze ontwikkeling weer.’ Ook ziet Wallage een grotere rol weggelegd voor de audit committee en de RvC om relevante informatie over het gehouden toezicht te verschaffen en over rol, functioneren en rapportage door de accountant. Wallage ziet verder een parallel met andere maatschappelijke ontwikkelingen. Accountants kunnen fouten maken, maar daar wordt wel erg de nadruk op gelegd, vindt hij. 'Fouten maken moet natuurlijk zoveel mogelijk worden voorkomen en er

WAARDE CONTROLEVERKLARING

Een van de geïnterviewden opperde dat de waarde van de controleverklaring af te lezen is aan de dalende beurskoers op het moment dat de verklaring bij de jaarrekening niet op tijd kan worden afgegeven. Dit is inderdaad een indicatie voor de waarde van je jaarrekening, maar het is niet het geval dat de waarde van de controleverklaring gelijk te stellen valt aan de daling van de waarde van de onderneming van de beurs.

De controleverklaring in zijn huidige vorm is een foto, snapshot, van een bepaald moment in het jaar. De relevantie hiervan wordt door meerdere geïnterviewden ter discussie gesteld. De toegevoegde waarde van de controleverklaring en het werk van accountants zou omhoog kunnen als het object van controle weer relevanter wordt en de verklaring wellicht weer iets gaat zeggen over de economische waarde en de continuïteit van een onderneming over langere tijd, hetgeen de afgelopen tijd te vaak gebleken is niet waar te zijn.

BIG FOUR CLAUSULES

De heer Muis en Paape refereren beiden aan het feit dat bedrijven vaak vanuit veiligheidsoverwegingen een Big Four kantoor kiezen, omdat zij zich dan ‘geen buil kunnen vallen’. De commissarissen kunnen dan, als er iets mis gaat, zeggen dat ze voor een gerenommeerd kantoor hebben gekozen. Dat houdt het bestaan van de Grote Vier in stand. De heer Paape gebruikt nog een voorbeeld om te kenschetsen hoe bepaalde processen binnen het bedrijfsleven werken, daarmee een deels ethische kwestie aan de orde stellend: ‘Stel, een grote multinationale onderneming wil een bepaald bedrijf overnemen. Wat doet die onderneming dan? Zij nemen alle kantoren die zijn gespecialiseerd in fusies en overnames in de arm. En waarom doen ze dat? Ze huren er bij wijze van spreken zes in en die laten ze allemaal hun zegje doen, want daarmee halen ze dus de andere partij wind uit de zeilen, want die heeft dus geen partij meer die die kan inhuren, behalve kwalitatief mindere kantoren.’ Hiermee illustreert Paape dat getracht kan worden verbeteringen te bewerkstelligen in de accountancy, maar dat er altijd processen zullen zijn, ethisch verantwoord of niet, die kunnen worden beïnvloed.

ENORME REGELGEVING

De heren Paape en Pheijffer benadrukken dat de regelgeving waar accountants mee te maken hebben, enorm is, hetgeen het werk van accountants niet makkelijk maakt.