• No results found

Verwachtingskloof in de accountancy

4. Resultaten

4.1 Documentstudie

4.2.1 Verwachtingskloof in de accountancy

1. Wat verstaat u onder de verwachtingskloof in de accountancy? En is de ontstane maatschappelijke kritiek een uiting van het bestaan van een verwachtingskloof?

Geïnterviewden geven vrij eensgezind aan dat het hierbij gaat om enerzijds maatschappelijke verwachtingen over de accountant en wat hij zou moeten leveren en anderzijds wat hij daadwerkelijk levert. Vele geïnterviewden laten in deze context ook rationele en irrationele verwachtingen van het maatschappelijk verkeer de revue passeren. De maatschappelijke onrust over het functioneren van de accountant kan gezien worden als een uiting van de verwachtingskloof.

De heer Abma noemt specifiek het oordeel van de accountant over de going-concern fase van de onderneming als onderdeel van de verwachtingskloof. Het ontstaan van de verwachtingskloof koppelt Abma aan de boekhoudcrisis van begin 21e eeuw. De meest betrokken partijen zijn volgens hem beleggers, kredietverschaffers, dus banken die een lening verschaffen en overheden die een subsidie verschaffen op basis van de jaarrekening. Verder zijn er nog de toezichthouder en de wetgever.

De heer Muis benadrukt dat het niet alleen gaat om het accountantsvak in enge zin, maar ook om het functioneren van en het tekortschieten van kwaliteit bij accountants in business en het matige functioneren van CFO’s en controllers. Hij vindt het binnen de redelijke verwachtingen passen dat de beroepgroep een grotere signaalrol had moeten spelen. Hij geeft daarnaast aan dat er binnen de verwachtingskloof een nieuwe, nog niet eerder geïdentificeerde stakeholder bij is gekomen in de vorm van de belastingbetaler, ‘die alleen maar hoeft mee te betalen als het fout gaat en niets meekrijgt als het goed gaat’.

De heer Paape benadrukt dat het voor de maatschappij lastig is om te begrijpen wat een professional doet en wat je aan die professional hebt, ook omdat er een grijs gebied bestaat van wat de verplichtingen van de accountant precies zijn en omdat ‘je dan ook nog te maken hebt met allerlei schandalen, zoals de bouwfraude of de financiële crisis, of faillissementen of fraudes. Dan creëert dat natuurlijk het beeld van ‘ooh jee die accountant, daar heb je ook niets aan’.’ Verder laat het zich volgens hem lastig uitleggen dat de accountant niet een oordeel geeft over hoe koosjer een bedrijfsleiding is of over hoe goed de onderneming wordt bestuurd. In dit kader noemt de heer Pheijffer de moeilijke uitlegbaarheid van het feit dat de accountant niets zegt over fraude en discontinuïteit (vgl. de heer Abma over de going-concern fase van de onderneming), Wallage refereert in dit kader nog aan interne beheersing.

De heren Pheijffer en Wallage delen de verwachtingskloof vervolgens op in een communicatie- en prestatiekloof. De heer Pheijffer geeft daarbij twee voorbeelden: ‘Eén is dat we in de verklaring aangeven (…) dat de jaarrekening een verantwoordinggetrouw beeld geeft en dat lezers verwachten dat er geen fraude heeft plaatsgevonden en dat alles klopt, dat soort zaken. Dat is denk ik de communicatiekloof. En de prestatiekloof is dat men blijkbaar verwacht dat accountants kredietcrises kunnen voorkomen of kunnen voorspellen.’

Wallage zegt als laatste over de verwachtingskloof: ‘Als de jaarrekening straks niet meer zo relevant is dan krijg je ook een verwachtingskloof.’ Daarmee verwijzende naar dat het wellicht zo zou kunnen zijn dat er een nieuwe behoefte bestaat en dat de maatschappij wellicht andersoortige informatie zou willen hebben dan een ‘snap-shot’ van het jaareinde in de vorm van de jaarrekening. Wallage zet dus vraagtekens bij het object van controle. De heer Abma wijst op het belangrijker worden van het jaarverslag, waarbij de accountant meer betrokken moet worden bij duurzaamheidsvragen, risico’s en strategie.

2. Is een verwachtingskloof een gevaar voor de legitimiteit of het bestaansrecht van het accountantsvak?

De heren Abma, Pheijffer en Paape beantwoorden deze vraag bevestigend. Pheijffer refereert aan het vertrouwen dat er in de accountant moet zijn en dat de accountant aan de bel had moeten trekken toen wetgeving achterhaald begon te raken. Het vertrouwen in de accountant wordt ondermijnd, omdat de accountant dat niet deed. Paape ziet het verminderde vertrouwen als gevaar, omdat wet- en regelgeving bepaald wordt door een politiek besluitvormingsproces. Dat besluitvormingsproces wordt gevoed vanuit maatschappelijke sentimenten. ‘For better or for worse, maar zo is dat nou eenmaal. En als die sentimenten telkens wijzen in de richting van ‘die accountant doet zijn werk niet’, dan ben je natuurlijk op den duur je wettelijke taak kwijt.’ Meerdere geïnterviewden geven echter aan dat, ook als de wettelijke taak van de accountant zou verdwijnen, nog niet het bestaansrecht van de gehele accountancy verdwenen is. Als de wettelijke taak verdwijnt geeft Abma aan dat andere partijen in dat gat zouden kunnen springen en de accountant overbodig zou kunnen worden.

schaffen. En of dat nou de komende jaren wel zal gebeuren of niet, dat weet ik ook niet. Ik kan ook niet in de kristallen bol kijken. Ik denk dat het zo’n vaart niet zal lopen. Maar je wil toch liever die bui maar even voor zijn, lijkt mij.’ De heer Muis spreekt in vergelijkbare bewoordingen over het feit dat verandering niet van de een op de andere dag plaatsvindt. Hij voorziet dat deze wellicht wel gaat komen: ‘Ik denk dus dat je het van de woede moet hebben en van de erkenning dat er nog een andere stakeholder is dan het bedrijfsleven en de investeerders etcetera, namelijk de belastingbetaler, die steeds verder zijn bek zal open trekken. (…) Ik denk dat nooit de kansen zo groot zijn geweest dat het tot fundamentele veranderingen komt als nu op dit moment. En dat komt omdat deze crisis voorlopig niet weg is.’ Hierin ziet de heer Muis dus wel degelijk een gevaar voor het accountantsberoep, maar hij trekt dat in een bredere maatschappelijke context.

De heer Muis vindt dat het accountantsberoep geluk heeft, omdat meer partijen ‘boter op hun hoofd hebben’ en accountants ‘hier gemakkelijk mee weg kunnen komen’. Hij vervolgt: ‘Je moet niet vergeten dat het beroep door iedere crisis is gekomen met een beter opstapje voor een nog rijkere toekomst, want dat iedere crisis gevoerd heeft tot andere en verdere regulation. (…) Ik denk wel dat het beroep nu onder een loep wordt gelegd die toch een stuk sterker is’.

De heer Wallage vindt het gebruik van de verwachtingskloof wat ‘archaïsch’ en bespreekt ‘hem liever in een marktcontext dan in context van verwachtingen’. Hij stelt ter discussie wie eigenlijk de markt is, de maatschappij of de klanten van de accountant, dus de bedrijven die door de accountant gecontroleerd worden.

3. In hoeverre denkt u dat het mogelijk is om de verwachtingskloof te dichten? Sikka et al. (1998) stellen bijvoorbeeld dat de verwachtingskloof in de accountancy per definitie niet te dichten valt. Oorzaken daarvan zijn dat;

a. een controle door de accountant een sociaal fenomeen is en derhalve onstabiel; b. accountants hun wettelijke verplichtingen zelf niet echt kunnen beïnvloeden; en

c. de kritiek nauw samenhangt met politieke, economische en sociale ontwikkelingen in de maatschappij.

Hoe kijkt u hier tegenaan en wat vindt u van deze stellingname? Zouden we gewoon moeten accepteren dat de verwachtingskloof bestaat en niet moeten trachten die te verkleinen?

‘Idealiter zou er geen verwachtingskloof moeten zijn’, stelt Rients Abma. Alle geïnterviewden zijn het er echter over eens dat dat niet mogelijk is, dat het een illusie is om de gehele maatschappij te laten begrijpen wat een accountant doet. Pheijffer: ‘Je moet niet praten over het dichten van de verwachtingskloof, maar over het verkleinen van de verwachtingskloof.’ Tegen irrationele verwachtingen zal altijd gestreden moeten worden en geïnterviewden geven aan dat daarom altijd het werk van een accountant moet worden uitgelegd. Paape en Wallage zijn daar echter wel realistisch in en benadrukken dat niet iedereen kan begrijpen wat een accountant doet. Paape: ‘Ik denk dat het probleem is dat je een professional hebt, de accountant en dat die voor het gewone publiek niet altijd duidelijk is wat hij precies doet.’ Wallage zegt verder: ‘Als je (…) gaat trachten echt iedereen te informeren en iedereen begrip te geven van hetgeen je doet als professionalist, het lijkt me een dagtaak.’ Wel stelt Wallage dat binnen de marktcontext die er nu bestaat, accountants hun ‘utmost’

dienen te doen om kwaliteit te leveren en dat op die manier een verwachtingskloof kan worden voorkomen, omdat men de accountant vertrouwt.

Het werken aan het verkleinen van de verwachtingskloof is volgens Paape verder een langdurig proces waarbij altijd gewerkt moet worden aan het continuüm tussen nul en honderd, maar waarbij dus nooit de nul gehaald zal worden. Wallage zegt daar nog over: ‘Ja, ik heb niet de illusie, en dat is misschien wat aanmatigend, dat als je een professie uitoefent je iedereen op alle details kunt informeren respectievelijk dat iedereen dat kan begrijpen.’

Abma stelt dat niet alleen de maatschappij, maar soms ook de meest betrokken gebruikers van de jaarrekening niet geheel begrijpen wat een accountant levert, dat er ‘ruis op de lijn is’. Dat zou volgens hem niet mogen, bij die gebruikers zou op het netvlies moeten staan wat de accountant doet.

Pheijffer benadrukt dat hij het niet eens is met de stelling dat accountants hun wettelijke verplichtingen niet kunnen beïnvloeden, zoals Sikka et al. (1998) stellen. Hij vindt dat accountants juist ook een rol kunnen en moeten spelen en dus aan de bel moeten trekken als zij zien dat wet- en regelgeving minder accuraat aan het worden is.