• No results found

Voorbeelden van lokaal gezondheids facetbeleid

In document Gezondheid in de grote steden | RIVM (pagina 118-122)

5 HOE KAN HET BETER?

Bijlage 9: Voorbeelden van lokaal gezondheids facetbeleid

Deze bijlage beschrijft drie voorbeelden van lokaal gezondheidsfacetbeleid in de grote steden. Ze hebben respectievelijk betrekking op gezond bouwen en wonen, een gezond milieu en op de samenwerking tussen zorg en welzijn. Ze maken duidelijk aan welke aspecten bij ingrepen in de fysieke omgeving in achterstandswijken (en in nieuwbouw- wijken) aandacht geschonken kan worden vanuit een gezondheidsoptiek. De drie onder- werpen zijn gekozen omdat de afgelopen tien jaar in verschillende grote steden op deze terreinen instrumenten zijn ontwikkeld en ervaring is opgedaan. Dit kan als inspiratie dienen voor andere steden. De beschrijvingen zijn gebaseerd op beschikbare literatuur.

Gezond bouwen en wonen in achterstands- en nieuwbouwwijken

De aandacht voor gezondheid in achterstands- en nieuwbouwwijken kan zich niet beperken tot nadenken over de aard en omvang van voorzieningen. Het gaat immers om een breder perspectief: aandacht voor een schoon, gevarieerd en veilig woon- en leefkli- maat en voor samenhang in de sociale structuur. Gezond bouwen en wonen is het zoda- nig ontwikkelen, bouwen en beheren van woningen en de gebouwde omgeving dat gezondheid en welbevinden zo veel mogelijk worden bevorderd en dat ziekten en bedrei- gingen zo veel mogelijk worden voorkomen. Wanneer gemeenten bij (nieuw)bouwpro- cessen aandacht willen schenken aan gezondheid, zijn vanuit gezondheidsoptiek vijf hoofdpunten te benoemen (Koornstra et al., 1997):

Sociale samenhang in de wijk zelf en de voorzieningen ter ondersteuning hiervan Wijken met een sterke sociale structuur zijn beter in staat hun eigen gezondheidsproble- men te managen. Woningdifferentiatie is gunstig voor de doorstroming binnen de wijk, voor de sociale netwerken en voor een evenwichtige opbouw van de bevolking. Voor- zieningen kunnen, mits passend opgezet, de samenhang bevorderen.

Leefbaarheid van de woonomgeving

De kwaliteit van de leefomgeving heeft grote invloed op de gezondheid. Daarbij gaat het zowel om milieukwaliteit als om (sociale) veiligheid en de inrichting van de openba- re ruimte.

Kwaliteit van het binnenmilieu

De meeste tijd wordt binnenshuis doorgebracht, in de woning, op school of op het werk. Vooral ademhalingsklachten (CARA) en allergieën kunnen beïnvloed worden door het binnenmilieu. De huidige energiebesparende isolatiemaatregelen in de woningbouw kunnen tot (extra) gezondheidsklachten leiden als niet goed wordt geventileerd. Noodzaak om duurzaam te bouwen

Bij duurzame stedelijke ontwikkeling staan besparing van energie en water en beper- king van milieubelasting door efficiënt ruimtegebruik, materiaalkeuze en afval centraal. Daarnaast is er aandacht voor de verkeers- en vervoersstructuur en voor natuur en land-

schap. Duurzame stedelijke ontwikkeling is niet alleen goed voor het milieu maar ook voor de bewoners: duurzame wijken sluiten aan bij de ‘levensloop’ van de bevolking en geven ruimte voor participatie. In de gevallen waar duurzaamheid en gezondheid strij- dig zijn, kan worden gezocht naar creatieve oplossingen.

Invloed van nieuwbouw op aangrenzende gebieden

Een goede samenhang tussen (nieuw)bouw en bestaand woongebied leidt tot krachtige, evenwichtig opgebouwde wijken. Van bestaand gebied is te leren wat werkt en wat niet. De preventieve gezondheidszorg is één van de participanten die belangrijk zijn bij de herstructurering van woonwijken en de vormgeving van nieuwbouwwijken. Zij brengt sociale en gezondheidsaspecten in bij afwegingen voor een bepaalde inrichting of tech- nologie, en ervaring en instrumenten op het gebied van participatie (Koornstra et al., 1997). Er is een checklist van aandachtspunten beschikbaar. De gemeente Rotterdam en de Rotterdamse GGD hebben een voorbeeldfunctie op dit terrein (Sjerps, 2001). De Rotterdamse gemeenteraad heeft met een motie de GGD gelegitimeerd als onderhande- lingsparnter bij alle (her)inrichtingsplannen in de stad (Van den Bogaard, 2001).

Stad en milieuprojecten

De ruimte om te bouwen wordt in Nederland steeds schaarser. Binnenstedelijke locaties bieden veel mogelijkheden voor wonen, werken en recreatie. Dit noodzaakt ook te bou- wen nabij grote verkeerswegen, bedrijven of spoorlijnen. De druk om dan maar meer milieubelasting te accepteren groeit, zelfs als deze uitgaat boven de geldende normen. De rijksoverheid schrapt steeds meer landelijke normen. Onder andere bij stank en geluid mogen de gemeenten zelf bepalen wat zij acceptabel vinden. Ook voert de over- heid steeds meer gebiedsgericht beleid: in de ene wijk accepteert zij meer en in de ande- re wijk minder milieubelasting. De bestaande milieunormen zijn echter niet altijd op gezondheid gebaseerd, en er is dus reden om op een positieve manier ook naar gezond- heid te kijken.

Onlangs is in de Experimentenwet Stad en Milieu toestemming gegeven voor vijfen- twintig duidelijk omschreven projecten om eventueel af te wijken van geldende milieu- normen. Dan moet al wel rekening gehouden zijn met milieuproblemen (stap 1) en met de wettelijke normen om die op te lossen (stap 2). Pas als die geen soelaas bieden mag stap 3 genomen worden. In stap 3 is extra voorzichtigheid geboden en moet de GGD advies geven. Hierdoor heeft gezondheid een prominente plaats gekregen in stedelijke ontwikkelingsplannen. Het in beeld brengen van gezondheidseffecten van wegen en bedrijfsactiviteiten is echter niet zo eenvoudig. Verder ontbrak een gestandaardiseerde wijze van risicobeoordeling.

GGD Nederland heeft onlangs een methode laten ontwikkelen voor een lokale gezond- heidseffectscreening (GES) op het terein van de ruimtelijke ordening en milieu: de GES Stad & Milieu. Het instrument is bedoeld om stedelijke ontwikkelingsprojecten te kun- nen toetsen op een aantal gezondheidsaspecten. De GES kan niet alleen bij nieuwbouw maar ook bij bestaande bebouwing ingezet worden.

De GES bestaat uit een kwantitatieve checklist, waarmee de blootstelling gezondheids- kundig kan worden beoordeeld. Allereerst vindt een inventarisatie plaats van de bron- nen, zoals bedrijven, wegverkeer en railverkeer. Vervolgens wordt per bron bekeken hoe hoog de emissie is en hoe die zich verspreidt. Daarbij wordt berekend op welke afstand woningen staan en hoe hoog op die afstand de blootstelling is. Dit wordt voor vier facet- ten uitgewerkt: luchtverontreiniging, stank, geluid en externe veiligheid (kans op onge- vallen). Elke bron krijgt voor elk facet een score.

In opdracht van de Ministeries van VROM en VWS heeft GGD Nederland een uitge- breid implementatieplan uitgevoerd. Aanbevolen wordt de GES al in een vroeg stadium in het planproces in te brengen. Dan biedt ze ook kansen voor een integrale benadering. En dan zijn afwegingen mogelijk bijvoorbeeld tussen gezondheid en leefbaarheid en tussen economische en sociale aspecten. De GES en de GES-scores hebben geen wette- lijke basis, afgezien dan van de hiervoor vermelde stad en milieu-experimenten waar dat wel het geval is. De invoering staat of valt met het bewustzijn van planontwikkelaars en bestuurders. En de GGD moet in staat zijn om een GES uit te voeren en daarover goed te communiceren.

Het toepassen van het GES-instrument in concrete gevallen vergt tijd. Dit is de reden dat bij de introductie werd benadrukt dat gemeenten moeten kiezen of zij hierop willen inzetten, gezien de beperkte capaciteit die binnen gemeenten beschikbaar is. Als het in- strument echter zijn waarde bewezen heeft, zou men voor uitbreiding van de gemeente- lijke capaciteit moeten pleiten (Fast et al., 2001).

De praktijk van zorg en welzijn in stedelijke nieuwbouwwijken

Naast alle herstructureringswijken kent elke stad wel een of meer grote uitbreidingslo- caties in het kader van de VINEX-operatie. Het is vanzelfsprekend dat binnen gemeen- ten vanuit de zorg- en welzijnshoek bijzondere aandacht uitgaat naar de vormgeving van die wijken. Ervaringen in het verleden hebben duidelijk gemaakt dat een verkeerd opgezette wijk binnen vrij korte tijd in kwaliteit achteruit kan gaan en zich tot een ach- terstandswijk kan ontwikkelen. Onlangs is door Driest (2001) de betrokkenheid van de lokale zorg- en welzijnssector bij de plannen voor VINEX-locaties onderzocht. In de praktijk blijkt dat de zorg- en welzijnssector vaak pas in een laat stadium bij de plannen wordt betrokken: als de infrastructuctuur al vast ligt. De aandacht van de zorg- en welzijnssector bij nieuwe VINEX-wijken gaat vervolgens vooral uit naar een (belangrijk) deelaspect van de gezonde omgeving, namelijk het creëren van een groot aantal aanpasbare woningen en een goede diensten-infrastructuur: de zogenaamde woon-zorgplannen. Scholen, winkels, sport- en recreatieve voorzieningen, openbaar vervoer, openbaar groen, enzovoorts worden niet of nauwelijks bij de plannen betrok- ken, zoals in Gezond Bouwen en Wonen juist wel wordt voorgesteld. Ook wordt in bijna geen enkele VINEX-exercitie nagedacht over sociaal beheer, omdat dat over het alge- meen geassocieerd wordt met naoorlogse achterstandswijken. Uitzonderingen zijn de plannen voor Leidsche Rijn (Utrecht) en IJburg (Amsterdam). Hier zijn integrale plan- nen ontwikkeld met zorgclusters, kindclusters, vervoer, recreatie, enzovoorts. De con-

cretisering van die plannen moet echter nog geschieden en er is dus nog geen zekerheid of ze werkelijkheid zullen worden (Driest, 2001).

De zogenaamde woon-zorgplannen zijn bedoeld om te zorgen dat iedereen, ook ouderen en andere zorgbehoeftigen goed kunnen wonen. Woonzorgplannen komen bij het Ministerie van VROM in aanmerking voor subsidie. De laatste jaren is een duidelijke inhaalslag aan de gang, mede door de subsidies van VROM. Waarschijnlijk is de opstel- ling van de woningbouwcorporaties in die inhaalslag cruciaal geweest. Op dit moment zijn er op vrijwel alle VINEX-locaties overlegcircuits over gemeenschappelijke woon- zorgcircuits, over de menging van bewonerscategorieën en over de wijze waarop collec- tief gefinancierde en commerciële diensten elkaar kunnen aanvullen. Die overlegcir- cuits verschillen nogal in uitgebreidheid. Minimumvarianten beperken zich meestal tot enkele kernvoorzieningen zoals verpleeghuizen, verzorgingshuizen, thuiszorg en aange- paste woningen. Uitgebreidere varianten betrekken er meer doelgroepen en meer voor- zieningen bij. Zo heeft Leidsche Rijn bijvoorbeeld projecten voor gehandicapten en daklozen. De gedachtenexercitie rond de woon-zorgzone werpt ook vruchten af in een aantal naoorlogse wijken, zoals Den Haag-Zuidwest (Moerwijk). Er is echter nog wei- nig ervaring met de uitvoering van de voorgenomen woon-zorgplannen (Driest, 2001). Opvallend is verder dat sommige aspecten van de fysieke omgeving, zoals de nabijheid van autosnelwegen of industrie, bij de locatiekeuze in de praktijk niet altijd meegeno- men worden (Meijer, 1997).

Samenvattend kan op basis van het onderzoek van Driest gesteld worden dat de zorg- en welzijnssector bij VINEX-locaties relatief laat betrokken worden en mede daardooor weinig aandacht (kunnen) besteden aan het creëren van een gezonde omgeving en een goede voorzieningenstructuur.

literatuur

Bogaard JHM van den. Gezondheidsverschillen en woonsituatie, stand van zaken en mogelijke inter- venties. In: Stronks K, Hulshof J (red.). De kloof verkleinen. Assen: Koninklijke Van Gorcum BV, 2001: 227-245.

Driest P. Vinex en de nieuwe woonzorgplannen. In: Hortulanus RP, Machielse JEM (red.). Op het snijvlak van de fysieke en sociale omgeving. Den Haag: Elsevier bedrijfsinformatie bv, 2001: 103- 114.

Fast T, Hazel P vd, Jong AFH de, Post M. De GES Stad & Milieu. Lokale gezondheidseffectscree- ning voor ruimtelijke ordening en milieu. GGD- nieuws, maart 2001: 23-27.

Koornstra A, Bazuin H, Duijm F, Boogaard J van den, Zoutman R (red.). Ruimte voor gezondheid. Gezond bouwen en wonen in nieuwe wijken. Den Haag: VNG uitgeverij, 1997.

Meijer AWM. Gezond bouwen en wonen. Jaarcon- gres Netwerk Gezonde Steden. GGD nieuws juni 1997: 19-23.

Sjerps M. Gezondheid heeft alles te maken met schoon, heel en veilig. in: Vitale Stad. Vakblad voor stedelijke vernieuwing en leefbaarheid. (Themanummer de Gezonde Stad). 4, april 2001:15-17.

Bijlage 10: Analyse van beschikbare volksgezond-

In document Gezondheid in de grote steden | RIVM (pagina 118-122)