• No results found

Interventieprojecten, gericht op gezondheids bevordering

In document Gezondheid in de grote steden | RIVM (pagina 77-80)

F. van der Lucht, S.L.N Zwakhals, C Schoenmakers

3 WAT DOEN WE AAN DE PROBLEMEN IN DE GROTE STEDEN?

3.4 Samenhang tussen landelijk en lokaal beleid

3.5.1 Interventieprojecten, gericht op gezondheids bevordering

Op basis van overzichtspublicaties en databases van landelijke onderzoeks- en kennisin- stituten heeft het RIVM een database opgezet van gezondheidsbevorderingsprojecten in de G25 en de G-nieuw. Die inventarisatie laat zien dat er een bloeiende praktijk is van tijdelijke projecten. Daarbij is onderscheid te maken in landelijke projecten die lokaal worden uitgevoerd en lokale projecten zonder specifieke landelijke inbedding. In totaal

In de grote steden worden veel tijdelijke wijk- en doelgroepgerichte pro- jecten uitgevoerd om de volksgezondheid te verbeteren. Dit levert een schat aan praktijkervaring op over randvoorwaarden voor succes. We weten echter weinig over de gezondheidseffecten.

zijn 890 projecten in de database opgenomen (Witte, 2001). Tabel 3.3 geeft een over- zicht van een aantal kenmerken van alle 890 lokale projecten.

Elke stad heeft gemiddeld 28 projecten. Het aantal varieert per stad van 7 tot 47 pro- jecten. Steden met de meeste in de inventarisatie opgenomen projecten zijn Den Haag, Almelo, Hengelo, Arnhem en Enschede. De geïnventariseerde projecten richten zich vooral op leefstijlfactoren zoals lichamelijke activiteit, roken, drinken, drugs, voeding en seksueel gedrag. Er gaat minder aandacht uit naar de sociale omgeving en relatief zeer weinig naar de fysieke omgeving, hoewel daar in de inventarisatie wel naar is gezocht. Gezondheidsvoorlichting is de meest gebruikte methode, hoewel ook intersec- torale samenwerking en participatie van de bevolking regelmatig genoemd worden. De doelgroepen zijn divers. Alle projecten met allochtonen als doelgroep betreffen voor- lichting: meestal over gezond gedrag en in mindere mate over de Nederlandse gezond- heidszorg, medische behandeling of zelfzorg.

Tabel 3.3 Overzicht van projecten die gericht zijn op verbetering van de gezondheid in de G25 en G-nieuw (Bron: Witte, 2001).

Kenmerk project Aantal projecten

Determinanten - leefgewoonten 480 - fysieke omgeving 35 - sociale omgeving 210 - onbekend 160 Steden - G4 160 - G21 580 - G-nieuw 90 Doelgroepen - leerlingen 126 - inwoners interventiegebied 86 - allochtonen/migranten 63 - ouders 36 - lage SES/achterstandsgroepen 29 - homoseksuelen 19 - leerkrachten 15 - prostituees 15

- mensen met psychische problemen 12

- verslaafden 9 - dak- en thuislozen 8 - vluchtelingen 8 - werklozen 8 - werknemers 8 Evaluatie - ja 180 - nee 22 - onbekend 570

Een aantal projecten wordt in meerdere steden uitgevoerd en heeft een landelijk karak- ter en ondersteuningsstructuur. Hoewel de doelgroep van de meeste van deze ‘lan- delijke’ projecten steeds dezelfde is, kan de opzet en de inhoud van het project per stad verschillen. Er is een grote diversiteit in de doelstellingen van deze projecten. Zo zijn er projecten die gericht zijn op opvoedingsondersteuning (KOPP, opvoeden zo!, Opvoe- den zo verder), gezond gedrag (gezonde school en genotmiddelen, stoppen met roken, sterke tandenbus, 55+ in beweging, breedtesport, voorlichters eigen taal en cultuur), de sociale omgeving (heel de buurt, brede school, samen leven), veiligheid (kindervei- ligheid, valongevallen bij ouderen, wijkveiligheid, justitie in de buurt) en het binnenmi- lieu (gezond binnenmilieu, allergeen-arme woningen) en last but least de gezonde stad. Enkele projecten zoals 'gezonde stad' en 'heel de buurt' projecten zijn overkoepelend van karakter. De eerste doordat deze beleidssectoren binnen en buiten de sociale sector met elkaar verbindt, de tweede doordat deze partijen binnen de sociale sector samen- brengt.

Uit dit overzicht wordt niet duidelijk in hoeverre gezond gedrag projecten ook gericht zijn op het bevorderen van een gezonde omgeving en omgekeerd. Gezond gedrag pro- jecten en gezonde omgeving projecten lijken vaak (te) strikt gescheiden, terwijl er toch veel samenhang is tussen gezond gedrag en een gezonde omgeving. In gezond gedrag projecten kan ook gewezen worden op het belang van het scheppen van een gezonde omgeving (zoals bijvoorbeeld rookvrije ruimtes, beperkingen van alcoholreclame en verkooppunten). En gezonde omgevingsprojecten, zoals projecten die gericht zijn op een gezond binnenmilieu, vereisen vaak ook gedrag dat die omgeving zo gezond mogelijk houdt, bijvoorbeeld door goede ventilatie en het allergeen-vrij houden van de woning.

Uit de geraadpleegde bronnen blijkt duidelijk dat veel projecten niet geëvalueerd wor- den. In de evaluatie-onderzoeken van lokaal uitgevoerde interventieprojecten die het RIVM heeft gescreend, kwam naar voren dat er weinig effectevaluaties, maar relatief wel meer procesevaluaties waren. Uit die procesevaluaties kwamen de volgende ‘suc- cesfactoren’ naar voren: de waardering van derden en enthousiasme van de werkers en deelnemers zijn vaak een belangrijker factor dan de verkregen of bewezen resultaten en effecten. In een vroeg stadium bepalen van de behoefte van de bevolking, goede samen- werking en communicatie, voldoende tijd om van de grond te komen en voldoende publiciteit om deelname te bewerkstelligen zijn andere succesfactoren (Witte, 2001). In de literatuur worden ook nog enkele andere factoren genoemd die een voorwaarde voor succes vormen. De belangrijkste zijn de aanwezigheid van politiek draagvlak op wijk, lokaal en landelijk niveau, het belang van een lange termijn aanpak en van flexibi- liteit in de uitvoering, en het op een juiste manier omgaan met de specifieke eisen die evaluatie-onderzoek van community intervention projecten stelt (Keijsers & Vaandra- ger, 2000).

Succesvolle experimenten worden dus vaak gekenmerkt door het enthousiasme van de werkers. Implementatie op uitgebreidere schaal van succesvol gebleken experimenten

stelt andere eisen dan de oorspronkelijke experimenten zelf. Men moet rekening houden met een afname van intensiteit bij de werkers. In de literatuur wordt een aantal kriti- sche succesfactoren genoemd bij het opschalen of het ‘transplanteren’ van succesvolle experimenten. Bij voorkeur dienen de community projecten de problemen in de natuur- lijke context te adresseren en in onderlinge samenhang. De projecten moeten een duidelijke missie, duidelijke doelen en duidelijk afgesproken effecten hebben waarvan niet wordt afgeweken, maar ze moeten juist flexibel zijn in de aanpak en werkmethodes. Er moet voldoende expertise en kwaliteit in de frontlijn aanwezig zijn, de expertise en de beslissingsverantwoordelijkheid van veldwerkers moet groot zijn, en hun training, monitoring en supervisie intensief en van hoge kwaliteit. Dit betekent een breuk met veel van de gangbare praktijk. Tenslotte moeten de veldwerkers worden aangemoedigd en in staat gesteld om hechte en intensieve relaties met hun cliënten op te bouwen, relaties die gekenmerkt worden door wederzijds vertrouwen en respect. Het komt regel- matig voor dat het transplanteren of opschalen van succesvolle projecten mislukt door- dat gekort wordt op de middelen. Men zou er dan goed aan doen niet aan zo’n project te beginnen. Implementeren op een koopje kan niet (Diekstra, 2001).

3.5.2 Wijkgerichte interventies gericht op gezondheids-

In document Gezondheid in de grote steden | RIVM (pagina 77-80)