• No results found

Vooral huurders aan de onder en bovenkant van de huursector hebben betaalrisico’s

Betaalrisico’s komen in relatieve zin vooral voor onder huurders in de vrije sector.8 In 2012 had circa 17 procent

van de huurders in de vrije sector een betaalrisico (figuur 5.10). In de loop der jaren is er nog een groep bijgekomen die hoog scoort op ‘betaalrisico’s’, namelijk huurders die aan de onderkant van de huurmarkt zitten, met een huur die lager is dan de ondergrens van de huurtoeslag. Dit is de huur die iedere huurder wordt geacht zelf te kunnen betalen, ongeacht de hoogte van het inkomen; niemand ontvangt hierover huurtoeslag. In 2002 had circa 5 procent van de huurders met een huur lager dan de huurtoeslaggrens een betaalrisico; in 2012 was dit aandeel gestegen tot circa 22 procent. Betaalrisico’s komen daarmee in relatieve zin inmiddels vaker voor onder huurders aan de onderkant van de huurmarkt dan onder huurders in de vrije sector. Ook in het huursegment van de ondergrens tot aan de kwaliteitskortingsgrens nemen de betaalrisico’s toe. Vooral tussen 2009 en 2012 is sprake van een scherpe toename: in 2009 had nog circa 9 procent van de huurders met een huur tussen de ondergrens en de kwaliteitskortingsgrens een betaalrisico; in 2012 was dit aandeel gestegen tot circa 17 procent.

Hoewel betaalrisico’s in relatieve zin vooral voorkomen onder huurders aan de onder- en bovenkant van de huursector, bestaat de groep huurders met een betaal- risico voor een aanzienlijk deel (circa 40 procent) uit huurders met een huur tussen de ondergrens en de aftoppingsgrens (figuur 5.11). Dit hangt uiteraard samen met de samenstelling van de huurwoningvoorraad naar

huur prijs klasse. Ongeveer de helft van alle huurwoningen heeft namelijk een huurprijs tussen de kwaliteitskortings- grens en de aftoppingsgrens (zie ook Ministerie van BZK 2013b). Daarentegen zijn huurwoningen met een huur lager dan de normhuur en vrijesectorhuurwoningen ondervertegenwoordigd in de huurwoningvoorraad. Van de huurders met een betaalrisico huurt circa 14 procent in de vrije sector. Circa 21 procent huurt aan de ‘bovenkant’ van de gereguleerde huursector, met een huurprijs tussen de aftoppingsgrens en de liberalisatie- grens. Bij deze huurders is het betaalrisico grotendeels een kwestie van ‘overconsumptie’, waarbij de huur relatief hoog is ten opzichte van het inkomen. Huurders met een betaalrisico aan de bovenkant van de geregu- leerde huursector waren in 2012 circa 45 procent van het netto besteedbaar inkomen kwijt aan de netto huur; degenen zonder betaalrisico hebben meer te besteden en waren daardoor slechts een kwart van het inkomen kwijt aan de netto huur. Vrijesectorhuurders met een

betaalrisico hadden in 2012 een gemiddelde netto woonquote van maar liefst 60 procent. Zoals opgemerkt door de Rabobank (2014b), kunnen deze groepen de woonlasten meer in balans brengen met het inkomen door te verhuizen naar een goedkopere huurwoning; even los van de vraag of het in de praktijk mogelijk is om dit op korte termijn te realiseren.

Inzoomend op de gereguleerde huursector (met huren tot aan de liberalisatiegrens), dan blijkt dat de groep huur- ders met een betaalrisico in toenemende mate bestaat uit huurtoeslagontvangers. Van degenen met een betaalrisico in de gereguleerde huursector ontving in 2002 een kleine minderheid (41 procent) huurtoeslag. In de loop der jaren is dit aandeel opgelopen, van circa 56 procent in 2006 naar 62 procent in 2009, tot bijna 70 procent in 2012. Deze trend laat zich enerzijds verklaren doordat de groep huurders in de gereguleerde huursector steeds vaker huurtoeslagontvangers zijn9; een

trend die samenhangt met de ontwikkeling dat de sociale huursector steeds meer het domein wordt van huis- houdens met lage inkomens (zie ook hoofdstuk 3). Anderzijds hangt deze trend samen met het feit dat betaalrisico’s vooral en in toenemende mate voorkomen onder huurtoeslagontvangers (tabel 5.3).

In 2012 had circa 21 procent van de huurtoeslag- ontvangers een betaalrisico, meer dan een verdrie- voudiging ten opzichte van 2002 (tabel 5.3). In absolute termen komt dit neer op circa 230.000 huurders in 2012 die huurtoeslag ontvingen, maar die desondanks een betaalrisico hadden. Daartegenover staat een omvangrijke groep van circa 860.000 huurtoeslag- ontvangers die geen betaalrisico had in 2012. Het gros van de huurtoeslagontvangers heeft dus geen

betaalrisico. Niettemin komen betaalrisico’s beduidend vaker voor onder huurtoeslagontvangers dan onder niet-

79 5 Betaalrisico’s |

VIJF VIJF

huurtoeslagontvangers. Van de laatstgenoemden had in 2012 slechts 7 procent een betaalrisico. Dit aandeel is bovendien in veel mindere mate toegenomen dan het aandeel huurtoeslagontvangers met een betaalrisico. In absolute aantallen hebben circa 90.000 niet-huurtoeslag- ontvangers een betaalrisico. Daartegenover staan bijna 1,3 miljoen niet-huurtoeslagontvangers zonder betaal- risico. Tot slot hebben vooral huurders die huurtoeslag hebben aangevraagd maar deze nog niet hebben ontvangen een betaalrisico; bij deze (in omvang geringe) groep is de netto huur (basishuur) vermoedelijk hoog ten opzichte van het inkomen.

Betaalrisico’s komen dus vooral voor onder huurtoeslag- ontvangers. Dit is op het eerste oog opvallend, omdat de huurtoeslag nu juist een instrument is waarmee de Rijksoverheid poogt te bevorderen dat huishoudens goed kunnen wonen tegen een prijs die voor hen betaalbaar is (Ministerie van BZK 2010). De huursubsidie verlaagt de netto woonlasten voor huishoudens die ten opzichte van de norm een relatief hoge huur betalen. Het instrument

moet voorkomen dat het inkomen na aftrek van de netto woonlasten beneden een sociaal acceptabel minimum uitkomt, en dat de woonlasten als gevolg van een plotselinge daling van het inkomen of een huurverhoging onbetaalbaar worden (RIGO 2008).

Hoewel de huurtoeslagregeling niet voorkomt dat een deel van de huurtoeslagontvangers een betaalrisico heeft, zorgt zij er wel voor dat de uitgaven meer in balans zijn met hun relatief lage inkomen – dat rond het sociaal minimum ligt. Dit sluit aan bij de constatering van het RIGO (2008) dat huishoudens met een inkomen onder minimaal relatief en absoluut gezien de grootste groep vormen onder huurtoeslagontvangers. Het grote verschil tussen huurtoeslagontvangers mét en zónder betaalrisico is de hoogte van het inkomen; dit was in 2012 niet anders dan in 2002 (figuur 5.12). De bedragen die deze huis- houdens gemiddeld kwijt zijn aan het huren en het bedrag dat zij gemiddeld ontvangen aan huurtoeslag, verschilt daarentegen nauwelijks.

Het huishoudboekje van huurders in de gereguleerde huursector geeft ook iets meer inzicht in de vraag in

Figuur 5.11 2002 2006 2009 2012 0 20 40 60 80 100 % huurders

Bron: WBO 2002; WoON vanaf 2006

pb

l.n

l

Tot ondergrens Van ondergrens tot kwaliteitskortingsgrens Van kwaliteitskortingsgrens tot aftoppingsgrens Van aftoppingsgrens tot liberalisatiegrens Liberalisatiegrens en meer

Huurders met betaalrisico naar huurprijsklasse

Tabel 5.3

Aandeel huurders met een betaalrisico in de gereguleerde huursector naar huurtoeslagklasse

2002 2006 2009 2012

Huurtoeslag 6 13 13 21

Geen huurtoeslag 4 5 5 7

Geen huurtoeslag, wel aangevraagd 12 17 * 31

Totaal 4 8 9 13

Bron: WBO 2002, WoON vanaf 2006

VIJF

hoeverre ontwikkelingen in het huurbeleid (hoogte van de basishuur en de huurtoeslag) samenhangen met de toegenomen betaalrisico’s onder deze huurders. Uit figuur 5.12 kan de conclusie worden getrokken dat de toename in het aandeel huurtoeslagontvangers met een betaalrisico op het eerste oog niet samenhangt met ontwikkelingen in het huurbeleid. Dat wil zeggen: het bedrag dat huurtoeslagontvangers met een betaalrisico gemiddeld aan huurtoeslag ontvingen of kwijt waren aan de netto huur is in reële termen slechts weinig veranderd tussen 2002 en 2012.10 Wel zijn de kosten voor het

levensonderhoud in reële termen duidelijk gestegen, wat de balans tussen inkomsten en uitgaven verder onder druk heeft gezet. De toenemende betaalrisico’s onder

huurtoeslagontvangers lijken vooral samen te hangen met de gestegen kosten van het levensonderhoud, in combinatie met de door de economische crisis

achtergebleven inkomensontwikkeling. Deze groep zou duidelijk gebaat zijn bij een stijging van het inkomen (Rabobank 2014b).

Vooral onder huurders regionale verschillen in