• No results found

DRIE Regionale condities:

373 Regionale condities: demografie, economie en woningmarkt |

DRIE DRIE

Randstad (zie ook Van Dam et al. 2013; De Groot et al. 2013; Ritsema van Eck et al. 2013).

Betaalrisico’s en de mogelijkheden die huishoudens hebben op de woningmarkt verschillen naar verwachting ook tussen alleenstaanden enerzijds en gezinnen en samenwonende stellen anderzijds. Alleenstaanden hebben doorgaans een gemiddeld lager inkomen dan meerpersoonshuishoudens. Dit komt deels doordat zij veelal jong zijn en daarmee in een andere fase van de woon-, huishoudens- en arbeidscarrière zitten.

Door de vergrijzing (weduwen/weduwnaars) en vooral de huishoudenverdunning (waarbij kinderen zelden meer ‘uit huis’ trouwen en stellen vaker uit elkaar gaan dan vroeger) zagen alle regio’s in de afgelopen periode ook het aandeel eenpersoonshuishoudens toenemen (figuur 3.4; zie ook Ritsema van Eck et al. 2013). Vooral grootstedelijke regio’s, binnen én buiten de Randstad, worden gekenmerkt door een hoog aandeel

eenpersoonshuishoudens.

3.3 Economie: inkomens en

werkloosheid

Ontwikkelingen in de sociaaleconomische situatie van huishoudens kunnen effect hebben op hun betaalrisico’s (hoofdstuk 5) en verhuismogelijkheden op de woningmarkt (hoofdstuk 6). In 2012 bedroeg het gemiddelde bruto huishoudensinkomen circa 50.000 euro. Dit is fors meer dan het bruto huishoudensinkomen van een doorsnee huishouden (41.000 euro). Hieruit mag worden geconcludeerd dat een kleine groep huishoudens een bijzonder hoog inkomen heeft, wat het gemiddelde flink omhoog trekt. In 2009 bedroeg het gemiddelde bruto huishoudensinkomen circa 48.000 euro, in 2009 52.000 euro en in 2012, zoals gesteld, 50.000 euro. Dat huishoudens in 2012 in reële termen minder inkomen hadden dan in 2009 komt onder andere door de achtergebleven loonontwikkeling en de toegenomen werkloosheid. Deze ontwikkelingen hangen uiteraard samen met de economische crisis.

In samenhang met de achtergebleven inkomens- ontwikkeling, hadden huishoudens in 2012 in reële termen maandelijks minder te besteden dan huishoudens in 2009 (figuur 3.5; zie ook CBS 2013b; CPB 2011).2

Het besteedbaar huishoudensinkomen bestaat daarbij uit het loon en eventuele uitkeringen en toeslagen, exclusief het effect van huurtoeslag en het belastingeffect van het wonen in een eigen woning.3 Voorts valt op dat het reële

besteedbaar huishoudensinkomen tussen 2002 en 2006 licht is gedaald. Deze daling hangt vermoedelijk samen met de economische dip rond 2003.

Gemiddeld hebben huurders minder te besteden dan eigenaren-bewoners (figuur3.5). Waar huurders in 2012 bijna 2.000 euro te besteden hadden, hadden eigenaren- bewoners, met 3.700 euro, bijna twee keer zoveel te besteden (zie figuur 3.5). Het verschil in het besteedbaar inkomen tussen huurders en eigenaren-bewoners is in de afgelopen jaren bovendien toegenomen (figuur 3.6). Rekening houdend met de prijsontwikkeling van de afgelopen jaren, blijkt het toenemende welvaartsverschil tussen huurders en eigenaren-bewoners vooral te zijn veroorzaakt doordat de ontwikkeling van het

besteedbaar inkomen onder huurders is achtergebleven bij die onder eigenaren-bewoners. Overigens betekent dit niet dat individuele huishoudens steeds minder te besteden hebben. De beperkte daling van de inkomens van huurders komt mede doordat huurders met een bovengemiddeld inkomen steeds vaker de huursector verlaten (Blijie et al. 2013; Ministerie van BZK 2010). Voorts valt op dat zowel onder huurders als huis- eigenaren het gemiddelde besteedbaar inkomen een terugval vertoont in 2006 en 2012, perioden waarin sprake was van een economische dip. Het gemiddelde besteedbaar inkomen van huishoudens is op verschil- lende manieren verweven met macro-economische ontwikkelingen. In tijden van beperkte economische groei stijgen lonen minder hard en worden uitkeringen en pensioenen beperkter geïndexeerd. Tot slot zorgt de ontwikkeling van de werkloosheid voor een veran- derende samenstelling van het inkomen. Vooral eenoudergezinnen met veelal parttime banen zijn hierdoor kwetsbaar (Blijie et al. 2013). Zowel in de jaren 2006 en 2012 nam het aandeel lage inkomens4 onder

huurders en eigenaren-bewoners iets toe. Had in 2009 circa 65 procent van de huurders een laag inkomen, in 2012 gold dit voor ruim 68 procent van de huurders. In absolute termen nam het aantal huurders met een laag inkomen met circa 100.000 toe, van ruim 1,8 miljoen huurders in 2009 naar ruim 1,9 miljoen in 2012. Figuur 3.7 laat zien dat het bruto huishoudensinkomen duidelijk het hoogst is in de centraal gelegen regio’s van Nederland (rondom Utrecht), met een uitloper richting de Bollenstreek. Dit hangt samen met de concentratie van hooggekwalificeerde banen in dit deel van het land (Van Ham 2005). De regio’s in Friesland, Groningen en Drenthe worden juist gekenmerkt door een lager bruto huishoudensinkomen. Ter illustratie: in 2012 bedroeg het gemiddelde bruto huishoudensinkomen in de regio Utrecht ruim 57.400 euro per jaar, versus circa 40.300 euro in de regio Oost-Groningen. Binnen de Randstad worden de regio’s Amsterdam en Rijnmond gekenmerkt door een voor de Randstad relatief laag gemiddeld bruto huishoudensinkomen.

Het bruto huishoudensinkomen is doorgaans in de meer centraal gelegen regio’s sterker gestegen dan in perifeer

DRIE

Figuur 3.5

Huurders Eigenaren-bewoners Totaal

0 1 2 3 4 5

duizend euro per maand (prijspeil 2012)

Bron: WBO 2002; WoON vanaf 2006

pb l.n l 2002 2006 2009 2012

Gemiddeld besteedbaar huishoudensinkomen naar eigendom

Figuur 3.6 2002 2006 2009 2012 0 50 100 150 200

Index (gemiddeld besteedbaar inkomen van huurders = 100)

Bron: WBO 2002; WoON vanaf 2006

pb

l.n

l

Gemiddeld besteedbaar inkomen Eigenaren-bewoners Huurders

Huishoudensinkomen van eigenaren-bewoners ten opzichte van huurders

gelegen regio’s. Hierdoor is het zwaartepunt van regio’s met een relatief hoog bruto huishoudensinkomen steeds meer komen te liggen in de centraal gelegen regio’s, met een duidelijke uitloper naar de Noordvleugel van de Randstad. Tot slot valt op dat tussen 2009 en 2012 in vrijwel alle regio’s het gemiddelde bruto huishoudens- inkomen is gedaald.

Het besteedbaar huishoudensinkomen vertoont een vergelijkbare ontwikkeling wat betreft de regionale variatie (figuur 3.8). Waar Groningse huishoudens gemiddeld minder dan 2.700 euro te besteden hebben, hebben Utrechtse en Gooise huishoudens gemiddeld meer dan 3.400 euro te besteden. Ook bij het netto besteedbaar huishoudensinkomen is het zwaartepunt van regio’s waar huishoudens gemiddeld veel te besteden

hebben meer verschoven richting de centrale regio’s rondom Utrecht. Een aanvullende analyse laat zien dat deze regionale verschillen vrij constant zijn in de tijd. Die regio’s die in 2002 werden gekarakteriseerd door een relatief laag besteedbaar huishoudensinkomen, zijn veelal nog steeds regio’s waar huishoudens naar verhouding weinig te besteden hebben.

Uitgesplitst naar huurders en eigenaren-bewoners valt op dat er vooral onder eigenaren-bewoners een scherpe scheidslijn zichtbaar is tussen eigenaren-bewoners woonachtig in de randen van Nederland en die in de Randstad (figuur 3.9). Vooral eigenaren-bewoners in Friesland, Groningen en delen van Drenthe hebben maandelijks beduidend minder te besteden dan

39