• No results found

Voegen de overige preken van Luther nog iets toe aan bovenstaande uit- uit-werking?

Hoofdstuk 2: Navolging in Maarten Luthers uitleg van de Bergrede

2.5 Voegen de overige preken van Luther nog iets toe aan bovenstaande uit- uit-werking?

Bij het lezen van de andere preken die betrekking hebben op de Bergrede zijn mij nog een aantal zaken opgevallen die van belang zijn voor dit onderzoek. In de nu volgende paragrafen wil ik deze voor dit onderzoek relevante zaken kort de revue laten passeren.

2.5.1 ‘Innerlich und ausserlich’

Allereerst viel mij in een preek uit 1510 ( en dus voor zijn wende in 1517 ) op dat Luther een onderscheid maakt tussen uiterlijke en innerlijke zaken.206 Tot de uiterlij-ke zauiterlij-ken reuiterlij-kent hij: goud, zilver, geld, kleding, akuiterlij-kers, huizen, knechten, vrouwen, kinderen, gezin, schapen, paarden, etcetera. Zij worden zo genoemd omdat zij buiten de persoon van de mens liggen.207 Daarnaast behoren tot het uiterlijke ook zaken, het lichaam; de gezondheid, de lichamelijke gesteldheid, de schoonheid, de beweeglijk-heid der ledematen, de conditie van het lichaam en haar zinnen, de goede naam en de eer. Tot de innerlijke en geestelijke zaken, rekent Luther zaken die alleen in de ziel en in de geest worden aangetroffen zoals het weten, de deugd, de liefde, het geloof.

205

WA 32, 410, 30: “Darumb kan niemand kein gut werck thun, er sey denn ein Christen, denn thut ers als mensch, so thuts ers nicht umb Gottes, sondern seiner eigen ehre und genies willen, odder ob er gleich Gottes ehr furwendet, so ists doch erlogen und erstuncken.”

206

WA 4, 590 – 594.

207

Klaarblijkelijk gaat Luther hier wel uit van de man, omdat hij vrouw en kind hier ook tot het bezit van de man rekent.

44

De uiterlijke zaken zijn zinnebeelden van de zaken die het hart en de geest aangaan, goud is het zinnebeeld van het weten en de wijsheid, kleding is het zinnebeeld van de deugd, de liefde, de kuisheid en geduld. Als deze deugden zich in de ziel bevin-den dan kan men zeggen dat de ziel is aangekleed, zoals het lichaam met de uiterlij-ke kleding is aangekleed.208 Al deze zaken, zegt Luther, zijn ten kwade of ten nutte te gebruiken. Luther werkt het geheel uit in de richting van de ‘Goldene Regel’ die zegt: “Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet.” Een voorbeeld van schaden is: wanneer iemand uiterlijke zaken rooft of met messteken of gif de lichamelijke gezondheid verstoort of iemand zijn verstand of deugd ontneemt, waar-door die mens tot vergissingen komt en gaat dwalen. Een voorbeeld van iemand ten nutte zijn is: wanneer men de naaste voedsel of kleding geeft en hem van een ziekte geneest, hem in bescherming neemt of hem van een goede leraar voorziet die hem tot het goede aanzet. Zo geeft de Schrift de mens daarom twee regels, de eerste geeft aan hoe hij met deze zaken moeten omgaan, namelijk “lass ab vom bösen” en “tue gutes”.209 Ten tweede valt op te merken dat het voor het verkrijgen van de zaligheid niet voldoende is, wanneer men zijn naasten in deze zaken geen schade doet of hem tracht geen kwaad te doen, maar men wordt opgeroepen tot naastenliefde. De preek is als zodanig niet direct van grote invloed voor de komende reformatie, maar vormt wel de achtergrond daarvan.

2.5.2 ‘Niedrigkeit und Hoffart’

Een ander woordenpaar wat opviel komt uit een preek gehouden op 1 november 1519 (Allerheiligen).210 Deze preek draagt als opschrift ‘Der widersinnige Weg zur Seligkeit’. Of dit opschrift oorspronkelijk van Luther is, of is opgeschreven door Melanchthon, is niet met zekerheid te stellen. De sleutelzin van de preek luidt als volgt: Christus laat de mens zien dat het aardse geluk slechts tijdelijk en verganke-lijk is. De mens streeft naar aards geluk en wil dat vasthouden. Maar, zegt Luther, dit uiterlijk vertoon voegt niets toe aan ons bestaan, het schaadt slechts. Als men zich op het aardse richt, heeft men geen enkel oog voor de ander. Dat noemt Luther hoogmoed. Luther verwijst dan weer naar eerdergenoemde onderscheiding tussen uiterlijk en innerlijk. Het gaat niet om het uiterlijk, maar om wat in de Geest ge-schiedt: nederigheid en ootmoed en het hunkeren naar recht en gerechtigheid. Dit geeft de mens naar de belofte van het evangelie vrede met God en de naaste. Dan het gaat om barmhartigheid, ook voor armen en behoeftigen. Zo is het nodig, zegt Lu-ther, dat elke stad haar armen verzorgt. Ook legt hij nadruk op de praktijken van de vorsten van zijn tijd. Zij vechten onderling om een klein stukje land en ook trachten zij zoveel mogelijk goederen te veroveren. Zo doen zij hun onderdanen tekort en handelen noch naar de wet, noch naar de Bergrede, dus niet volgens de opdracht welke een goed christen betaamt. Dit gebod dient immers in de Geest te worden uitgelegd.

208

Opmerkelijk is hier de allegorische uitleg bij Luther.

209

Luther verwijst hier naar Psalm 37, 27.

210

45

2.5.3 ‘Gefühlte und ungefühlte Vergebung’

Uit een preek over het ‘Onze Vader’ komt het begrippenpaar ‘ervaren - niet ervaren vergeving’ naar voren.211 In deze preek merkt Luther op dat de vergeving niet af-hankelijk is van de menselijke ervaring. Soms is de ervaring er en die kan de mensen aansporen in hun geweten212, of troosten en versterken. Is de ervaring van de verge-ving er niet, dan is die vergeverge-ving er wel degelijk, als men zichzelf er in geloof aan toevertrouwt. Luther zegt het zo: “Die erste ist rein im Glauben und verdient viel, die andere im Fühlen und nimmt den Lohn ein. Die erste braucht Gott bei den hohen Menschen, die andre mit den Schwachen und Anfängern.”213

2.5.4 ‘Freier Wille und Eigenwille’

In een preek over de derde bede van het onze Vader: ‘Uw wil geschiedde’214

is het onderscheid tussen ‘freier Wille’ en ‘Eigenwille’ te vinden. De ‘freier Wille’, is bevrijd van eigenbelang en richt zich op Gods wil en blijft daardoor vrij. De ‘Ei-genwille’ ziet Luther afkomstig van de duivel en van Adam (dat is de mens zelf). Zij hebben zich de vrije wil ‘eigen’ gemaakt. Als de mens nu ‘Uw wil geschiedde’ bidt, dan is dit een gebed tegen zichzelf. Christus leert de mens dat hij geen grotere vijand heeft dan zichzelf. Zijn eigen wil is in hem tot het hoogste verheven. Tegen deze wil moet de mens God in gebed vragen om bescherming. Als hij vraagt: ‘Uw wil schiedde’, dan vraagt de mens om doorbreking van de eigen wil. Een dergelijk ge-bed, en juist wanneer het wordt verhoord, doet natuurlijk juist pijn. Want de eigen wil is het allerdiepste en grootste kwaad in de mens. Luther ziet dit als een soort oerzonde, want niets is de mens liever dan zijn eigen wil. Daarom wordt er, aldus Luther, in dit gebed niets anders gezocht dan kruis, marteling, tegenspoed en alle vormen van lijden, dat tot verstoring van de eigen wil dient. Ten aanzien van de antropologie verkondigt Luther het totale failliet van de mens, de mens is tot niets anders in staat dan tot ‘Eigenwille’.

Het gaat in bovengenoemde tegenstellingen om de juiste leefwijze van een christen. Niet om de rechtvaardigheid, maar uit de rechtvaardiging leven tot dienst van God en de naaste. Een uittreden uit de eigengereidheid, mogelijk en voorgeleefd door Christus, en het volgen van de wil van God. Daar positioneert de navolging zich.

211 WA 2, 116, 27 – 117, 25, “Auslegung deutsch des Vaterunsers für die einfältigen Laien”, 1519.

212

Luther geeft aan dat God de mensen toegenegen is en hen van harte alle schuld vergeeft, maar dat niet altijd kenbaar maakt. Hij handelt met hen uiterlijk en innerlijk op een manier, zoals het Hem goeddunkt. Daarom kan David als kind van God in Psalm 6, 2 zeggen: “Straf mij niet in uw toorn.”

213

WA 2, 117, 23. In WA 30 I, 106, 1-13, spreekt Luther over “Das Wahrzeichen der Verge-bung”. Hier ligt de nadruk op het daadkarakter van de vergeving. Als men de ander vergeeft mag men zelf ook rekenen op vergeving. “Aber er legt dir’s zum Wahrzeichen auf, damit könnest gewiss sein dass dir deine Sünd vergeben ist, wenn du selber vergibst.”

214

WA 2, 104, 31-105, 11, “Auslegung deutsch des Vaterunsers für die einfältigen Laien”, 1519.

46

2.6 Samenvatting

Voordat ik puntsgewijs een samenvatting van het voorgaande geef, kom ik nog even kort terug op het verstaan van ‘navolging’. Luther was als Augustijner monnik goed thuis bij Augustinus en kende het begrip navolging ook bij hem.215 In zijn opvatting ten aanzien van de navolging reageert Luther echter ook op het denken rond de

imitatio in de Middeleeuwen. De navolging had toen nog sterk het karakter van

nabootsing, waarbij men steeds meer op Christus moet gaan lijken.216 In zijn uitleg van de Bergrede is gebleken dat Luther, ofschoon hij zeker op de hoogte is geweest van de werken van genoemde theologen,217 een totaal ander navolgingbegrip han-teert. Het gaat Luther niet alleen om het lijken op Christus. Hij zal zeggen: men moet een Christus worden voor de naaste.218 Het gaat er bij Luther om te handelen in de Geest van Christus. In de praktijk betekent dat, dat men dan soms totaal anders zal handelen dan Christus handelde, maar men blijft wel in zijn Geest. Luther ver-diept zo het begrip navolging, zoals we zullen zien.

Samenvattend is het volgende te stellen:

1. Bij Luther staat de navolging in het teken van de geschonken gerechtigheid. Daardoor wordt ze niet wettisch, maar evangelisch. Luther zal altijd het ge-nadekarakter van de navolging benadrukken.

2. Die geschonken gerechtigheid komt van Christus. Geloof in die geschon-ken gerechtigheid geeft deel aan Christus’ priesterlijke dienst. Bij Luther wordt Christus in de daden van de christen zichtbaar.219 Daarom kan hij ook over het algemeen priesterschap der gelovigen spreken

215

De navolging bij Augustinus krijgt gestalte in begrippen als: humilitas, simplicitas, conti-nentia en iustitia. Vgl. o.a. Confessiones: VII, xx, 12-13 / X, xxxvii, 30-33 / XIII, vii, 14-15.

216

In de aanloop naar deze dissertatie heb ik een korte studie gedaan naar het navolgingsbe-grip bij Thomas van Aquino, Bernardus van Clairvaux, Gabriël Biel en bij Thomas A Kem-pis. Een van de bevindingen van deze theologen is dat de christen moet streven steeds meer op Christus te gelijken. Hier gaat het om de toenadering vanuit de mens tot God.

217

De bijdrage van H. Rix, bijvoorbeeld toont aan dat Luther als jonge Augustijner monnik door lezing van de Imitatio van Thomas a Kempis is beïnvloed. H. Rix: ‘Luthers debt to Imitatio Christi’, in: Augustiniana 28, (1978), 99: “All four books of the Imitatio have im-pressive openings and all of them left mark on Luthers Memory.”

218 De gedachte om een Christus te worden was ook aanwezig bij genoemde personen, maar dan had die gedachte meer de invulling van wie Hem zoveel en goed mogelijk nabootste, kon worden zoals Hij. Vgl: A. Angenendt, Geschichte der Religiosität im Mittelalter, Darmstadt, 2000, 557-559.

219

Bij Luther is de gerechtigheid tweevoudig: De iustitia passiva, het geloof wat de mens wordt geschonken, en de iustitia activa, die hier op volgt. In de geschiedenis van het luthera-nisme is dit tweede vaak vergeten. De eerste gerechtigheid is voor Luther het werk van God, terwijl de tweede en betere gerechtigheid, de goede werken uit het geloof, samenwerking is tussen een christen en God. Luther noemt dit de betere gerechtigheid. Zie: WA 32 401, 20. Vgl. ook K. Juntunen, Der Prediger vom „weißen Berg“, 193-194: “Luther versteht die „bessere Gerechtigkeit“ aus Mt. 5 als die Gerechtigkeit vor der Welt (iustitia activa), die der Hauptgerechtigkeit (iustitia passiva) folgt. Sie ist, anders gesagt, die Nächstenliebe oder die guten Werke, die aus dem Glauben fließen, wobei das Gesetz als Lehrer oder Anweisung gilt. Die Andersartigkeit der Gerechtigkeit (Mt. 5, 20, Es sey denn ewr gerechtickeyt besser) ist für Luther in erster Linie „qualitativ“ – vielleicht daher verwendet Luther im Septembertestament

47 3. De vrucht van het geloof is de liefde. In deze zin verstaat Luther

zelfver-loochening en kruisdragen: als praktische bepalingen van de dienst aan de naaste.

4. Luther verstaat de roep tot navolging die er vanuit de Bergrede klinkt als een roep voor heel deze wereld. Ook in de wereld wordt men tot navolging geroepen.

5. Luther verstaat navolging niet als het gedrag van Christus imiteren. De ge-lovige heeft alle vrijheid om in zijn situatie in de geest van Christus te han-delen. Het gaat dus niet om nabootsing van Christus, of van de heiligen220, maar om authentieke navolging.221

6. Luther wil met de navolging aantonen dat zij niet te bereiken is door zelf-werkzaamheid in de vorm van goede werken. Zij is iets wat door God ge-schonken wordt.

7. Luther zet zich ook polemisch af tegen revolutionaire ideeën, dat er door het negeren van de bestaande orden een hemel op aarde is te bereiken, of dat men slechts door de Geest, buiten het Evangelie om het Koninkrijk op aarde zou kunnen vestigen.

Los van het academisch dispuut over de goede werken en het verkrijgen van de genade heeft Luther in zijn preken over de Bergrede (Mt. 5-7) in de eerste plaats de inhoud hiervan dichter bij het gewone volk gebracht. Hij streefde ernaar met zijn boodschap “dem Volk aufs Maul zu schauen.” De preken zijn dan ook door hem in het Duits van zijn tijd gehouden. Ook de gewone zaken van alle dag vielen, zonder dat het merkbaar was, onder de hoede van God. In de Bergrede werd gesproken over alle gewone dingen. In de tweede plaats heeft Luther in deze preken duidelijk willen maken dat de genade niet door het doen van goede werken te bereiken was. Door het geloof in Christus wordt pas duidelijk dat de genade om niet wordt verkregen. Lu-ther noemt dat de ‘vrolijke ruil’. Christus neemt door zijn lijden aan het kruis de zonde over en zo heeft de mens deel aan Christus’ gerechtigheid. Ook tegen de uit-leg en praktijken van hen die het Koninkrijk van God op deze aarde gestalte willen geven, desnoods met revolutionair geweld, maakt Luther duidelijk dat dit alles een heilloze weg is. In de preken over de Bergrede komt duidelijk tot uiting dat zowel de aardse als hemelse zaken volledig onder Gods heerschappij vallen.

den Ausdruck „bessere Gerechtigkeit“ statt „größere Gerechtigkeit“. Sie handelt von der Glaubensgerechtigkeit im Gegensatz zur Werkgerechtigkeit. Das Erstere basiert allein auf dem im Glauben anwesenden Christus, das Letztere dagegen auf den Menschen. Die Glau-bensgerechtigkeit übersteigt die Werkgerechtigkeit auch quantitativ, da sie nicht nur äußerli-cher, sondern und gerade auch innerlicher Gehorsam gegen das Gesetz ist.”

220 Bij Luther worden de heiligen niet afgeschaft, de heiligen spelen in Luthers denken een belangrijke rol. Alleen hij brengt de heiligen weer terug op het niveau waar ze horen. Het zijn geen mensen die door hun bijzondere daden heilig zijn geworden. Luther zegt: heiligen zijn gewone mensen zoals u en ik, waarvan we de verhalen in de Bijbel en in de kerkgeschiedenis lezen. Mensen die net als een ieder van genade hebben leren leven. En daarin zijn de heiligen voorbeelden.

221

Kierkegaard heeft dit begrepen toen hij vertelde dat: wil men Luther navolgen, dat men het in zijn dagen net anders moest doen dan in Luthers dagen. Vgl.: Zur Selbstprüfung der Ge-genwart anbefohlen, Gesammelte Werke, übers. von E. Hirsch, 29. Abteilung, Düsseldorf 1953, 59.

48

2.7 Slotsom

Duidelijk is geworden dat Luther de traditionele uitleg van de Bergrede afwijst. Heel beslist verwerpt Luther de onderscheiding tussen de (voor de leken) verplichte en niet-verplichte delen van de Bergrede. Hij wil geen onderscheid maken tussen

consi-lia (evangelische raadgevingen) en mandata (geboden) en deze als twee graden van

volmaaktheid over de twee standen van de christenheid verdelen, namelijk de hi-erarchie (geestelijke stand) en leken (burgerlijke stand). Daarnaast valt nu reeds op te merken dat zijn denken in twee regimenten bij zijn uitleg van de Bergrede een belangrijke rol speelt.222 Het denken in twee regimenten is voor Luther de eigenlijke sleutel voor het verstaan van de Bergrede; inderdaad kan men zeggen, dat Luthers afwijzing van deze traditionele oplossing hem voor de opgave stelt een nieuwe uit-leg van de Bergrede te geven. In zijn zoektocht om de Bergrede weer tot mensen te laten spreken maakt hij gebruik van onderscheidingen. Luther brengt een onder-scheiding aan in de gelovige mens zelf: namelijk de mens is (voor zich zelf) gelovi-ge en (voor anderen) mens in relatie (Ambtspersoon). Tevens is te zien dat Luthers denken in twee regimenten als een hermeneutische regel geldt. Zonder de onder-scheiding van Luthers denken in twee regimenten, is uitleg van de Bergrede niet mogelijk. Ook zet Luthers denken in twee regimenten de mens met twee benen in deze wereld. Zo kunnen christenen in de wereld hun taak vervullen die hen van Godswege is gegeven.223 Het wereldlijk regiment krijgt door Luther een fundament in Gods Woord. Het is door God ingesteld om het kwaad in de wereld in te dammen. Daardoor wordt ook een leven in het geloof mogelijk. Juist zo kan ook de christelij-ke naastenliefde, die haar oorsprong vindt in de liefde van God, gestalte krijgen. Maar dit alles is slechts mogelijk door de genade. Ik sluit daarom af met een citaat van Luther: “Christus redet auch in dieser predigt nichts davon, wie wir Christen werden, sondern allein von den wercken und fruchten, die niemand thun kan den der zuvor ein Christen und jnn der gnade ist.”224

222

WA 32, 390, 13: “Gott hat solch weltlich regiment und unterscheid selbs geordnet und eingesetzt, dazu durch sein wort bestetigt und gelobet, Denn on das kund dis leben nicht bestehen und sind alle sampt drin gefasst, ja darinn geboren, ehe wir Christen sind worden, drumb mussen wir auch darin bleiben, so lang wir auff erden gehen, doch nur nach dem eusserlichen leiblichem leben und wesen.”

223

Vgl. WA 32, 440, 9 ff.: “Ein Furst kan wol ein Christen sein, aber als ein Christ mus er nicht regieren: und nach dem er regiret, heisst er nicht ein Christ sondern ein Furst Die person ist wol ein Christ, aber das ampt odder Furstenthumb gehet sein Christentum nicht an, Denn nach dem er ein Christ ist, leret jn das Euangelium das er niemand sol leid thun, nicht straffen noch rechen, sondern iderman vergeben, und was jm leid odder unrecht geschicht sol er lei-den. Das ist (sage ich) eines Christen lectio (….) sihe so sind beide stend odder empter recht geteilet und doch inn einer person.”

224

49