• No results found

Hoofdstuk 2: Navolging in Maarten Luthers uitleg van de Bergrede

2.3 Nadere bestudering van de woordvelden

2.3.4 Het ‘Amt’ in de uitleg van de Bergrede bij Luther

Zoals al eerder aangegeven, is de Staat met zijn ambten er omwille van de menselij-ke zonde. Het is Luthers inzicht dat naast de christelijmenselij-ke gemeente en het Rijk van God een ander regiment nodig is om de vrede te bewaren.159 Het ‘Reich Gottes’ is

155 WA 11, 249 ff . Vgl. WA 11 253, 23: “Weyl eyn rechter Christen auff erden nicht ihm selbst, sondern seynem nehisten lebt unnd dienet, so thutt er von art seyns geystes auch das, des er nichts bedarff, sondern das seynem nehisten nutz und nott ist.”

156 WA 32, 393, 38.

157 WA 32, 390, 33.

158

Hierbij moet bedacht worden dat het geloof niet subjectief is, afhankelijk van de eigen beleving, maar objectief. Geloof is bij Luther niet zeker weten, omdat men het kan begrijpen, maar men gelooft omdat men vertrouwen heeft op God. Bijvoorbeeld bij de avondmaalsleer: er zijn momenten waarop men niet gelooft. Is God er dan niet? Nee, zegt Luther dan, ook op de momenten dat men niet gelooft, is Hij er. Zie prof. dr. H.A. Oberman in gesprek met Y. van de Goot: Rondom het Woord, theologische etherleergang, (1983 ), nr.3, 100.

159

WA 11, 251, 4: “ausser dem Christlichen stand unnd Gottis reych eyn ander regiment verschafft unnd sie (mensen die niet of niet geheel en al christen zijn), unter das schwerd geworffen, das, ob sie gleych gerne wollten, doch nicht thun kunden yhr bosheyt und ob sie

33 bij Luther iets waar God zelf voor zorgt. Daarin zijn gelovigen ontvangers van de genade. Niets meer en niets minder. Gods genade die hen voert naar de volmaakt-heid. Dat Rijk is nu alleen nog in tekenen, af en toe zichtbaar, maar het is een voor-spel op de grote toekomst.

In het rijk van de wereld is de duivel actief. Deze wereld is weliswaar de wereld van God, maar wordt altijd aangevochten door de duivel, is dus ook het speelveld van de duivel. Goed en kwaad lopen door elkaar en juist de Bergrede maakt openbaar hoe hopeloos het gesteld is met de mens. Maar is men in het ‘Reich Gottes’ passief, in het wereldlijk regiment is men actief.160 Overal waar men in de wereld leeft, heeft de mens namelijk verweer tegen de boze te bieden en zijn zij bewaarders van de schep-ping tegen de chaos die de boze teweeg wil brengen. Luther wijst in de Bergrede daarmee enerzijds utopisten af die vinden dat zij hier en nu ten koste van alles het koninkrijk op aarde moeten vestigen en anderzijds quiëtisten die menen lijdzaam te moeten afwachten tot dat Koninkrijk van God komt.

Om de mensheid behulpzaam te zijn in die strijd tegen het boze heeft God hen orde-ningen gegeven zoals de overheid, de Staat, vader, moeder etc. Luther noemt dat genadegaven van God, die de mens helpen het goede te kiezen. Daarom moeten zij dankbaar zijn voor die ordeningen. Die ordeningen heeft God over hen gesteld.161 Luther ziet de organisatie van de Staat als een groot geschenk die zonder Gods Woord niet zou bestaan. De Staat ziet hij als een wonder.162 En in zijn: “Ob Kriegsleute auch im seligen Stande sein können”,163 schrijft hij, dat zij een goed werk doen, ja zelfs een werk van liefde als zij de vrede, zelfs door te vechten,

es thun, dass sie es doch nit on furcht noch mit fride unnd glück thun mügen: gleych wie man eyn wild böse thier mit keten und banden fasset, das es nit beyssen noch reyssen kan nach seyner artt, wie wol es gerne wollt.”

160

Verdient men de zaligheid dan toch door goede werken? Luther heeft de goede werken als zodanig wel verworpen. Want ze heten „goede“ werken omdat ze iets kunnen betekenen voor de rechtvaardigheid van de mens] nooit afgeschaft. Terecht, want de goede werken spreken uit het Oude en Nieuwe Testament.Echter, zijn theologie is erop gericht opnieuw te leren wat goede werken zijn. Dat zijn geen werken die nodig zijn voor gerechtigheid van God, door het geloof is de gelovige al geborgen in Christus. De gelovige is in de wereld gezet met een taak: goede werken te doen aan de naaste.

161

Luther is feodaal blijven denken. Hij bleef een duidelijke standenhiërarchie zien, met de keizer en vorsten bovenaan. De top is verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken. Luther heeft in die zin geen gevoel voor democratie vanuit de basis. Dat zijn meer gedachten die in de stedelijke reformatie en bij Calvijn leefden. Bij Luther is de vorst degene die de grote verantwoordelijkheid heeft. Doen zij het fout, dan worden ze door God uit hun ambt gezet. Revolutie en opstand wijst Luther af. Oberman zegt: “Als je dat tegenwoordig gewoon herhaalt, lijkt dat conservatief. Er zit ook iets conservatiefs in Luthers principiële keuze dat de christen in de naam van het evangelie zal lijden. De grens van zijn lijden is wanneer de naaste gedwongen wordt te lijden, die geen christen is. Dan moet ik voor hem staan en hem helpen en dan is zoiets mogelijk als burgerlijke ongehoorzaamheid. (…) Maar burgerlijke ongehoor-zaamheid is altijd bloedeloos, geweldloos en waar geweld wordt gebruikt is het een teken dat de duivel in het spel is en niet langer Christus”: Rondom het Woord, theologische etherleer-gang., (1983), nr.3, 100.

162

WA 31 II, 590, 11. “Ubi politia est, magnum est donum, et sine verbo dei non potest esse. Ubi politia est, est miraculum.”

163

34

ren.164 Zo ontwikkelt zich bij Luther een inzicht over de verhouding van het Rijk van God en het wereldlijk regiment. “Eben wie das weltlich regiment auch Gottes reich genennet mag werden. Denn er wil haben, das es bleiben und wir uns demselben gehorsamlich halten sollen. Aber es ist nur das reich mit der linken hand. Sein rech-tes reich aber da er selb regieret, da er nicht vater unnd mutter, Kaiser und König, Henker und Büttel hinsetzt, Sondern da er selb ist, ist dises, da den armen das Evan-gelium predigt wird.”165 Bij Luther is dus de overheid ondanks alle zwakheden en fouten een goddelijke ordening. Een ambtsdrager handelt niet tegen Gods wil als hij geweld gebruikt, wanneer hij daarmee de boze pareert. Als ambtsdrager is hij een dienaar van God die meewerkt aan een goddelijk werk.166 Alle ordeningen hebben bij Luther dus zin in zoverre zij de macht van de boze weren. Daarnaast staan zij ten dienste van de gemeente van Christus. En als zij daaraan meewerken, dan helpen zij mee aan het doel van de Bergrede. De Bergrede blijft voor mensen in hun ‘Amt’ onverkort van kracht.

2.3.5 ‘Amt und Welt’

Zoals we gezien hebben heeft elk mens een ‘Amt’ in de wereld.167

Het ‘Amt’ is echter geen doel op zichzelf. Doel is de ‘Welt’, de medemens. “Und tuest niemand Unrecht.” Het gaat bij Luther om dienst aan de wereld, de medemens. Een ‘Amt’ is eenvoudigweg een dienst. Juist in die dienst is het ‘Amt’ een zinvolle verwezenlij-king van de Bergrede, want in het ‘Amt’ wordt de liefde tot daad. Luther doelt dan op de opofferende liefde voor de ander en voor God. Alhoewel er natuurlijk onder-scheid is tussen liefde tot God en liefde tot de medemens, gaan deze bij Luther sa-men. Het gaat hem daarbij niet om de liefde die zichzelf zoekt, maar om echte liefde tot de ander. Die liefde is iets anders dan lievigheid. De liefde is bij Luther een af-straling van de liefde van God. Zoals de liefde van God soms de vorm aanneemt van toorn over de zonde, zo moet bij een mens in zijn ‘Amt’, als hij moet richten of toornen, liefde de drijfveer zijn. Dat vraagt Jezus in de Bergrede. Daarom staan in de Bergrede ook harde woorden van Jezus aan het adres van zijn luisteraars. Kern-woord van de Bergrede is de liefde die door het geloof in Christus wordt gewekt. Die liefde moet de drijfveer van handelen in het ‘Amt’ zijn.

Maar aan dat handelen wordt wel de eis van volmaaktheid verbonden.168 Daar ligt de schuld dat men in Gods ordeningen niet zo wil handelen als God het wil en Hij de

164 WA 19, 625,26.

165

WA 52, 26, 21.

166 WA 14, 554, 34: “Hoc autem pro solatio et exhortatione dicitur magistratus, ut sciat sese gerere non suam rem sed divinam certique sint sese esse ministros dei et operari opus divi-num esseque in salutis statu, ut e omagis audeant recte et simpliciter iudicare.” Zie ook: Pre-digt über Matth. 5, 20 ff. (16-4-1534) WA 41, 746, 28.

167

WA 10 I, 308, 6: “Szo möchstu sprechen: Wie aber, wenn ich nit beruffen bynn, was soll ich denne thun? Anttwortt: wie ists muglich, das du nit beruffen seyest? Du wirst yhe ynn eynem stand seyn; du bist yhe eyn ehlich mann odder weyb odder kind odder tochter odder knecht odder magt. Nym den geringsten stand fur dich. Bistu eyn ehlich mann, meynstu, du habst nicht gnug tzu schaffen ynn demselben stand? Zu regirn deyn weyb, kind, gesind unnd gutter, da es alles gehe ynn gottis gehorsam und thuest niemand unrecht?”

168

Het gaat dus niet om de goddelijke ordeningen, die herinneren ons er alleen aan dat wij leven onder de vloek van de zonde. Luther zal zeggen, daar is niets aan te doen, daarin ben je

35 mens in de Bergrede voorhoudt. De menselijke houding is daarin niet juist. Luther: “Auffs erst ist der unterscheid für zu nehmen, das ein ander ding ist Ampt und per-son, odder werck und thetter. Denn es kan wol ein ampt odder werck gut und recht sein an jhm selber, das doch böse und unrecht ist, wenn die person odder thetter nicht gut odder recht ist odder treibts nicht recht. Ein richterampt ist ein köstlich, göttlich ampt, es sey der mundrichter oder faustrichter, wilchen man den scharffrich-ter heist. Aber wenns einer für nimt, dem es nicht befohlen ist, oder der, so des be-fehl hat, nach gelt und gunst ausrichtet, So ists bereits nicht mehr recht noch gut. Der ehliche stand ist auch köstlich und göttlich, noch ist mancher schalk noch bube drynnen.”169

Kortom, niet de ordeningen zijn boos of verkeerd, zelfs niet als ze door de zonde noodzakelijk zijn. Maar de houding waarmee de mens in die ordeningen staat, bepaalt of het goed of slecht is. Die houding maakt mensen tot verantwoorde-lijke mensen, die juist in hun ‘Amt’, handelen vanuit hun ‘Christlichen Herzen’.170

Dus ook als ‘Weltperson’ moet het handelen in Christus rein zijn, omdat Christus dat van de mens eist.171 Daarom kan alleen een christen handelen zoals Gods gebod dat van hem vraagt. “(….) welchs die welt nicht thun kan sondern aller weltlichen ordnung und rechts, ja aller creaturn missebraucht widder Gottes gepot.”172 Dat gevaar voor misbruik wordt alleen maar groter naarmate het ‘Amt’ zwaarder en groter is. Luther toont zo hoe zwaar het ‘Amt’ van de vorsten is. “Wie leicht ver-misst er sich, die welt zu regieren und hat doch nicht einmal sich selbst in der ge-walt.”173 God echter ziet alle schuld die men in het ‘Amt’ op zich laadt. En hij zal dat ook vergelden.174 Daarom kan Luther indien nodig de vorsten danig op hun ver-antwoordelijkheden wijzen.