• No results found

3. Ecologische analyse

4.4. Visie

Om maatregelen vorm te geven dient er een duidelijke visie voor de desbetreffende gebieden te zijn. Per subsysteem zal zowel de korte als de lange termijnvisie beschreven worden. Voor nagenoeg alle habitattypen geldt dat op dit moment een overschrijding van de KDW plaats vindt. In de nabije toekomst zal, ondanks de afname van de stikstofdepositie, deze overschrijding blijven. In de volgende onderdelen zal dit niet specifiek terugkomen, dit knelpunt kan niet intern in de Meinweg worden opgelost. Het betreft hier een landelijk knelpunt in plaats van een regionaal knelpunt en zal ook op deze manier behandeld moeten worden.

1. Hoger gelegen grondwater onafhankelijke gebieden

Deze gebieden, voornamelijk bestaand uit de habitattypen H4030 en H9120, verkeren over het algemeen in een gunstige staat van instandhouding. Lokaal komen echter ook terreinen voor met een matige staat van instandhouding. In de komende periode worden voor deze gebieden vooral maatregelen genomen met betrekking tot kwaliteitsverbetering. Deze verbetering wordt gerealiseerd door het nemen van maatregelen op locaties waar ongewenste dominantie van bepaalde vegetatie voor komt. Voor de bossen uit H9120 bestaat de ongewenste dominantie vooral uit amerikaanse vogelkers. Op de terreinen van H4030 treedt ongewenste dominantie van pijpenstrootje en adelaarsvaren op. Wanneer deze dominantie wordt doorbroken kan de gewenste vegetatie zich gaan ontwikkelen waardoor het habitattype naar een hoger kwaliteitsniveau wordt getild. Voor de gebieden waar op dit moment geen directe knelpunten zijn is continuering van het huidige beheer noodzakelijk om de kwaliteit te handhaven.

Op lange termijn zullen de afzonderlijke kernen van deze habitattypen verder uitbreiden en onderling verbonden worden. Door deze verbinding ontstaan er robuustere systemen waardoor populaties en individuen van soorten zich beter kunnen verspreiden en handhaven. Het verbinden van deze habitattypen wordt gerealiseerd door het voortzetten van het huidige bosbeheer van Staatsbosbeheer, gemeente Roerdalen en Prorail. Met behulp van dit bosbeheer worden de huidige naaldbossen omgevormd naar loofbossen en heide. De aangewezen broedvogels, A224, A246 en A276, zullen met deze verbeteringen mee kunnen liften. Voor de boomleeuwerik (A246) zal als extra maatregel een uitbreiding in potentieel broedbiotoop gerealiseerd worden. Dit door het kappen van bomen in de randen van bos en landbouw, hierdoor ontstaat een langere randzone met meer verschillende omstandigheden. Door het ontstaan van meer afwisseling in het terrein en meerdere microklimaten zullen ook diverse vliegende insecten hiervan profiteren. Onder andere de gaffellibel (H1037) zal hierdoor positief beïnvloed worden, aangezien zijn foerageergebied hoogwaardig blijft.

2. Onder langs de breuken gelegen vochtige zones

Deze gebieden, voornamelijk bestaand uit de habitattypen H3160, H4010A, H7110B en H7150, komen in wisselende staten van instandhouding voor. De laatste twee verkeren in een gunstig tot matig ongunstige staat van instandhouding. De eerste twee verkeren echter in een ongunstige staat van instandhouding. Omdat H7110B als prioritair habitattype is aangewezen verdient de staat van instandhouding en de bijbehorende Natura2000-doelstellingen hiervan extra aandacht. Op korte termijn zal er door diverse hydrologische maatregelen een verbetering in de grondwaterstand gerealiseerd worden. Dit zal er voor zorgen dat de kwaliteit van de huidige groeilocaties toeneemt, hierdoor zal ook de aanwezige vegetatie zich kunnen ontwikkelen. Naast de bestaande natte locaties zal er ook vernatting plaatsvinden op en rondom het voorheen nattere terrein van het Gagelveld. De ontwikkeling van de vegetatie op deze plaats zal plaats vinden over een langere termijn. Deze langere termijn geldt vooral voor H7110B, de benodigde veenmosstructuur van dit habitattype heeft verschillende jaren nodig om zich te ontwikkelen. Aan de uitbreidingsdoelstelling voor dit prioritaire habitattype zal op korte termijn door uitbreiding van bestaande groeiplaatsen voldaan worden. Op lange termijn zal er ook uit ontwikkeling op het Gagelveld vestiging en uitbreiding van dit habitattype volgen. De beoogde vernatting op het Gagelveld en de veelal in mozaïek structuur voorkomende habitattypen van dit systeem heeft een aantal neveneffecten. Het zal er niet alleen voor zorgen dat H7110B toeneemt maar ook de andere habitattypen van dit subsysteem zullen hiervan profiteren. Het

leefgebied van de kamsalamander (H1166), welke onder andere in het Elfersmersven nabij het Gagelveld voor komt, zal door de vernatting uitbreiden.

Hiernaast zullen er ook extra vennen gerealiseerd worden voor de kamsalamander zodat er een corridor ontstaat naar de populatie in het Natura2000-gebied Roerdal. Door de hydrologische maatregelen zullen ook diverse van de bestaande vennen een abiotiek ontwikkelen die optimaal is voor de kamsalamander waardoor het potentiele leefgebied ook toeneemt. De drijvende waterweegbree (H1831) vindt in dit subsysteem, poelen onder langs de breuken gelegen vochtige zones, zijn leefgebied. De vegetatie van de poelen valt echter niet onder H3160 waardoor de soort niet direct kan meeliften met maatregelen voor dit habitattype. Op korte termijn kan aan de behoudsdoelstelling van deze soort voldaan worden door het continueren van het huidige beheer. Op de lange termijn kan er gekeken worden naar eventuele uitbreiding. Met habitateisen die vergelijkbaar zijn met die van de kamsalamander zal er ook voor de drijvende waterweegbree een vergroting van het potentiele leefgebied zijn.

3. Beekbegeleidende gebiedsdelen

Deze gebieden, voornamelijk bestaand uit de habitattypen H91D0 en H91E0C, komen in een matige staat van instandhouding voor. Beide habitattypen zijn gelegen langs zowel de Roode beek als de Boschbeek en komen hier wisselend in goede en matige staat van instandhouding voor. Langs de Boschbeek hebben de hoogveenbossen (H91D0) een goede kwaliteit terwijl de vochtige alluviale bossen (H91E0C) van mindere kwaliteit zijn. Bij de Roode beek is dit andersom en zijn de hoogveenbossen kwalitatief minder ontwikkeld en zijn juist de beekbegeleidende bossen van een goede kwaliteit. Door hydrologische maatregelen zullen deze terreinen op korte termijn ook in kwaliteit vooruit gaan. De verbetering zal vooral plaatsvinden in de ondergroei. Voor de ontwikkeling van een op de lange termijn duurzame populatie beekprik (H1096) is het belangrijk om de lokale hydrologie te herstellen. Door het herstel van deze hydrologie kan er mitigatie naar andere populaties ontstaan en worden systemen robuuster voor incidentele droge perioden.