• No results found

vijf Raan en de Noordzeekustzone In deze gebieden bevindt

zich de internationaal belangrijke natuur. Deze gebieden zijn verbonden door de kustzone vanaf de Maasvlakte tot Bergen. De kustzone is een belangrijk natuurgebied voor (trek)vogels, zeezoogdieren en een diverse bodem- en visfauna. Langs de kust zijn er broed-, rust- en

foerageergebieden voor broedende kustvogels als sterns, meeuwen en plevieren. Voor sommige grote en

migrerende soorten, bijvoorbeeld de bruinvis, is de hele Noordzee een zoog-, opgroei- en foerageergebied. Door hun omvang en ligging zijn de natuurgebieden verbonden met natuurgebieden in zee van België, het Verenigd Koninkrijk (Bruine bank, Doggersbank) en Duitsland (Doggersbank). Op zee is het areaal beschermd gebied een meervoud van wat het in 2010 was, en in absolute zin ook veel groter dan op het land. Het gaat om circa 3,6 miljoen hectaren. Dat is ongeveer 60 procent van het NCP.

Meer ruimte voor natuurlijke processen

Een intrinsieke natuurwaarde van mariene gebieden als estuaria, kustzee en volle zee is een ongestoord verloop van abiotische processen van water, wind en sediment. Deze processen zijn ook waardevol vanwege hun invloed op de variatie in de abiotiek en daarmee op het

vóórkomen en de diversiteit van habitattypen en soorten. Hydro-geomorfologische processen – zoals getijden, golven en transport van sediment – zorgen voor het ontstaan en weer verdwijnen van zandbanken en -platen en voor een rijke bodemstructuur en een divers voedselweb. In de grote aaneengesloten gebieden is er voldoende ruimte voor deze natuurlijke processen en om populaties van planten- en diersoorten duurzaam te kunnen herbergen. Het netwerk biedt door zijn omvang en variatie grote mogelijkheden voor natuurherstel. Belangrijk is dat de bodem niet wordt beroerd. Hierdoor kunnen er schelpdierbanken en zeegrasvelden ontstaan. Het mariene ecosysteem is in 2040 een compleet en veerkrachtig ecosysteem. Kenmerkend zijn de drie- dimensionale biogene structuren, zoals schelpenbanken, zeegrasvelden en Sabellaria-riffen, en de aanwezigheid van kraamkamers. De soorten vormen duurzame populaties met een natuurlijke leeftijdsopbouw van zowel jonge als volwassen exemplaren. Het systeem is veerkrachtig door de productiviteit, het diverse

voedselweb, de variatie aan habitats die bij de abiotische variatie van het gebied past en door de ongehinderde trek van vogels, vissen en zeezoogdieren. Vooral in de kustzee is dit het geval. Soorten die een indicatie geven van ongehinderde migratie, zoals de bruinvis, de witsnuitdolfijn, de (stekel)rog, de zeeanemoon, de zeekoet, de stern, de fuut, de duiker, de eidereend en de dwergmeeuw, komen volop voor.

Om de kust te laten meegroeien met de zeespiegel prevaleren in deze kijkrichting natuurlijke processen. Zandsuppleties worden alleen toegepast waar dat noodzakelijk is voor de kustbescherming (zwakke schakels), bij voorkeur in de vorm van

vooroeversuppleties op een diepte van ongeveer -5 tot -7 meter NAP. Daarmee wordt het huidige tempo van suppleren (12 miljoen kubieke meter per jaar) voortgezet. Dit volume is niet afdoende om de basiskustlijn en het kustfundament tot 2040 te handhaven.

Het herstel van bijzondere habitattypen – zoals schelpdierbanken, velden van zandkokerwormen en zeegrasvelden – gebeurt op een natuurlijke manier. Dat komt vooral door de ruimte die water en sediment krijgen en daarmee ook de vestiging van larven, zaden en plantenresten. Omdat natuurlijke processen niet voor de terugkeer van grind kunnen zorgen, is het verlies van hard substraat (grof zand, grind) gecompenseerd door het eenmalig terugbrengen van stenen in de gebieden van de Texelse en Borkumse stenen. De bijbehorende soorten, zoals koudwaterkoralen, krijgen hierdoor de gelegenheid om zich spontaan te vestigen.

De Zuid-Nederlandse delta is met de rivieren de Rijk, de Maas en de Schelde, die er in zee uitstromen, een grootschalig ecosysteem van zoet–zoutovergangen van internationale betekenis. In deze gebieden bezinkt het slib uit de rivieren, waardoor de kustzee helder is. Door de hoge voedselrijkdom en de van nature hogere temperaturen vormen de estuaria een productieve zone en een kraamkamer voor jonge vis. Door de open zoet- zoutovergangen kunnen trekvissen weer onbelemmerd trekken.

Grootste milieuknelpunten zijn opgelost

De grootste milieuknelpunten in zee waren aan het einde van de twintigste eeuw de eutrofiëring en vervuiling. Beide knelpunten zijn de laatste decennia afgenomen en nemen naar verwachting verder af (Van der Wal & Wiersinga 2011). De visserij heeft de grootste invloed op de natuur in zee. In 2040 is in de natuurgebieden geen bodemberoerende visserij meer aanwezig, waardoor bijzondere bodemorganismen en -structuren in stand blijven. Zandwinning gebeurt alleen buiten de natuurgebieden. Doordat de aanwezige zandputten ondiep zijn, kan de bodemfauna zich weer snel herstellen. De externe effecten van deze en andere gebruiksvormen van de zee op de natuurgebieden zijn beperkt. De verschillende gebruikers van de zee houden namelijk ook buiten de natuurgebieden sterk rekening met de natuurkwaliteit en ontwikkelen zich binnen deze kijkrichting tot low-impact-vormen.

Vijf Vijf

Klimaatrobuuste natuur voor de toekomst

Klimaatverandering, vooral een hogere zeewater- temperatuur, is van invloed op het ecosysteem van de Noordzee. Maar het is niet nodig om via het creëren van een grotere ruimtelijke samenhang in de open Noordzee de klimaatrobuustheid te vergroten. De beschermde natuurgebieden sluiten wel aan op de mariene natuurgebieden van andere Noordzeelanden en dragen daardoor bij aan de robuustheid van de populaties van een grote hoeveelheid en diversiteit aan planten- en diersoorten. Het herstel van de zoet-zoutovergangen draagt bij aan de klimaatrobuustheid van de rivieren.

5.3 Strategie tot 2040

Zoals in paragraaf 4.3 is beschreven, zijn er verschillende kennisbronnen gebruikt om de bij de kijkrichtingen horende strategieën te verkennen: literatuurverkenning, expert judgement en workshops. Er is ook opgemerkt dat elk toekomstbeeld van natuur en landschap op meer manieren kan worden gerealiseerd, maar dat steeds één strategie als voorbeeld wordt verkend om te voorkomen dat het verhaal te ingewikkeld wordt. Omdat het toekomstige verloop van maatschappelijke en fysieke ontwikkelingen invloed heeft op de mogelijkheden en beperkingen om een strategie toe te passen en daarmee het toekomstbeeld te realiseren, wordt bij de beschrijving van de strategie steeds aangegeven welke

accentverschillen hierin optreden bij het

omgevingsscenario Hoog of Laag (zie hoofdstuk 10).

De kijkrichting wordt vooral maar niet alleen door overheden gedragen

Vitale natuur wordt vooral door overheden gedragen. Voor het Rijk is het belangrijk om de internationale natuurwaarden te versterken, omdat het hiervoor internationale verplichtingen is aangegaan en aangaat. De provincies onderschrijven dit en zien een kans om zich te profileren door een hoofdrol in de uitvoering te spelen. Het Rijk en de provincies worden aangemoedigd door natuur- en landschapsorganisaties, die vinden dat Nederland hierin een belangrijke verantwoordelijkheid heeft. Recreatiebedrijven zien mogelijkheden voor ecotoerisme in grote gebieden met ‘topnatuur’. De intensieve landbouw en de visserij kunnen hun steun geven, omdat zij buiten de natuurgebieden de ruimte krijgen. Zo neemt door de concentratie van de natuur- gebieden het totale invloedsgebied van de natuur op de landbouw af ten opzichte van het heden.

De kijkrichting kan ook weerstanden oproepen. Zo kan de ontwikkeling van grote natuurgebieden tot protesten leiden bij agrarische ondernemers met bedrijven in de nabijheid van deze gebieden, omdat zij hierdoor in hun bedrijfsvoering worden beperkt. Daarnaast kunnen

agrariërs in sommige landbouwgebieden de beperking van zoetwateraanvoer en indringing van zout water vrezen. Verder kan een deel van de recreatiesector te maken krijgen met teruglopende inkomsten vanwege de beperkte toegankelijkheid van de natuurgebieden. Voorts zullen sommige natuur- en landschapsorganisaties en burgergroepen er moeite mee hebben dat er in de kijkrichting ook natuurgebieden verdwijnen.

Het Rijk voert de regie en zoekt samenwerking

Vitale natuur kan worden bereikt door meer dan nu het geval is een combinatie van hiërarchische sturing en netwerksturing toe te passen.2 Een nationaal ecologisch netwerk is namelijk een publiek goed dat alleen onder regie van de overheid tot stand kan komen. De Rijksoverheid gaat (‘centraal wat moet’) steeds meer de regie voeren vanwege de internationale verplichtingen en omdat het ecologische netwerk de provinciegrenzen overstijgt ( Kuiper & Evers 2011; Stiglitz 1988). Dit doet zij onder andere door het initiatief te nemen tot een inspirerende natuurvisie (ligging van natuurgebieden, typen natuur per gebied), meer investeringen te doen en meer inspanningen te leveren om de noodzakelijk omgevingscondities te creëren (vergelijk Hajer & Sijmons 2003). Dit is een duidelijke breuk met het huidige natuurbeleid, dat al enkele jaren naar provincies wordt gedecentraliseerd (Dekker 2011).

Op het land nemen de provincies steeds meer het initiatief bij de nadere uitwerking en de realisering van het natuurbeleid. Doordat zij vertrouwd zijn met de fysieke, maatschappelijke en bestuurlijke omstandig- heden in de regio’s kunnen zij hier goed op inspelen. De waterschappen spelen onder andere een grotere rol in verband met het vereiste waterbeheer en de realisering van natte verbindingszones. Dit beeldt past bij het lage omgevingsscenario; bij het hoge scenario wordt de regierol voor een deel naar de provincies overgeheveld, omdat decentrale overheden in dit scenario een grotere rol spelen (zie paragraaf 10.4). Zij nemen dan bijvoorbeeld een deel van de investeringen voor hun rekening. Op zee is het Rijk verantwoordelijk voor de uitvoering, omdat het de zeggenschap heeft over het overgrote deel van het NCP. Hier begrenst het Rijk de natuurgebieden en voert het beleid om de scheepvaart (verleggen van routes) en de delfstofwinning (selectieve afbouw) in te passen en de visserijsector duurzaam te maken. Dit gebeurt in overleg met de Europese Unie, de buurlanden en internationale organisaties als OSPAR en IMO. De laatste hebben namelijk de bevoegdheid om

internationaal opererende sectoren, zoals de scheepvaart en de olie- en gaswinning, te reguleren. Wat betreft de visserij ligt de regie bij de Europese Unie; Nederland is samen met de andere Noordzeelanden verantwoordelijk voor het regionale visserijbeheer.

vijf