• No results found

vijf langzaam begroeid raken en vervolgens weer open

worden door brand, windslag, begrazing of erosie. Gebieden moeten dan wel zo groot zijn dat de dynamiek ervoor zorgt dat op ieder gegeven ogenblik voldoende leefgebied aanwezig is voor het duurzame behoud van de karakteristieke planten- en diersoorten. Om dit mogelijk te maken, zijn de natuurgebieden in deze kijkrichting vergroot en begrensd op basis van fysische eigen- schappen als bodemgesteldheid en hydrologische samenhang. De locaties waar dit is gebeurd, zijn onder andere gebaseerd op de huidige natuurkwaliteit en de potentie voor uitbreiding van natuurkwaliteit (Van der Bilt et al. 2012). In de natuurgebieden in deze kijkrichting is ruimte gegeven aan de processen van het grond- en oppervlaktewater. Gestreefd is naar het realiseren van complete beekdalsystemen. Een aantal geselecteerde beken en rivieren hebben meer ruimte gekregen, zodat deze weer vrij kunnen meanderen. Daarnaast zijn in de delta de zoet-zoutovergangen hersteld. Verder hebben kwelprocessen op en rondom de stuwwallen de ruimte gekregen. Naast water zijn wind en begrazing belangrijke natuurlijke processen. Om hier ruimte aan te bieden zijn grondgebruiksfuncties zoveel mogelijk gescheiden en is gestreefd naar grotere eenheden van natuur. Hierbij is gezocht naar een balans met wat praktisch haalbaar is.

Klimaatrobuuste natuur voor de toekomst

In de kijkrichting is ook aandacht besteed aan het behoud van biodiversiteit op de langere termijn. Voor veel planten- en diersoorten worden knelpunten in de ruimtelijke samenhang in de toekomst groter door de effecten van klimaatverandering (Vonk et al. 2011). Zo krijgen soorten die gevoelig zijn voor versnippering het extra moeilijk doordat de klimaatzones en daarmee de geschikte leefgebieden opschuiven en migratieroutes schaars zijn (Ozinga 2007). Daarnaast is bij grotere weersfluctuaties een groter leefgebied noodzakelijk om eenzelfde populatie te herbergen (Vonk et al. 2011). Hoewel de knelpunten mogelijk pas na 2040 een rol gaan spelen, is in de uitwerking van de kijkrichting toch geprobeerd om de verwachte knelpunten op te lossen. Afhankelijk van de verwachte respons van specifieke soorten op de klimaatverandering, is de minimaal benodigde oppervlakte aan sleutelplekken

vermenigvuldigd met 0,25, 0,5, 1, 2 of 4 (de Knegt et al. 2011). Voor soorten die achteruitgaan door klimaat- verandering is via deze aanpak meer leefgebied gecreëerd in de kijkrichting dan in de huidige situatie. Voor soorten die vooruitgaan bij klimaatverandering is via deze aanpak minder extra leefgebied gecreëerd. De uitbreiding heeft plaatsgevonden in de klimaatcorridors; gebieden waarlangs planten- en diersoorten kunnen meebewegen met veranderende klimaatcondities. Zo vormen de laagveenmoerassen in het westelijk en noordelijk

laagveengebied een internationale klimaatcorridor, die planten- en diersoorten in de gelegenheid stelt om met de klimaatverandering mee te bewegen (zie figuur 5.1). De natuurgebieden binnen Vitale natuur zijn met elkaar en met natuurgebieden in de buurlanden verbonden. Door deze grote mate van ruimtelijke samenhang kunnen soorten met de verschuivende klimaatzones mee migreren, wat de klimaatrobuustheid van de natuur ten goede komt (zie paragraaf 5.4).

5.2.2 Zeenatuur

Duurzame instandhouding van internationaal belangrijke biodiversiteit

De Nederlandse delta van Schelde, Maas, Rijn-IJssel en Eems, de aangrenzende kustzee en het Nederlands Continentaal Plat (NCP) bieden ruimte aan twee vormen van natuur die buiten de zuidoostelijke Noordzee en buiten Nederland nauwelijks voorkomen: (a) de dynamische en diverse natuur van zoet-zoutovergangen van rivier naar kustzee, en (b) de natuur van een kustzee die ondiep, dynamisch, zandig en productief is. Het NCP is op enkele plekken niet zandig maar slibrijk (Friese Front en Centrale Oestergronden) of grindrijk (Klaverbank). Vergelijkbaar met de natuur op het land krijgen de twee karakteristieke natuurtypen in zee alle ruimte voor natuurlijke ontwikkeling. Naast diversiteit in habitats, zoals wadplaten, zandbanken, slikken en schorren, en bijzondere biogene structuren, bijvoorbeeld grindbanken, schelpdierbanken en wormen- of zeegrasvelden, bieden deze twee karakteristieke natuurtypen ruimte voor diversiteit in soorten, zoals trekvissen, zeevogels, zeehonden, bruinvis, haaien en roggen.

Binnen de kijkrichting Vitale natuur vormen alle gebieden met karakteristieke natuur met elkaar een ecologisch netwerk van drie grote aaneengesloten mariene natuurgebieden. Deze gebieden sluiten aan op de (zoet- zout)overgangen van de Schelde en Maas, de Rijn en IJssel en de Eems naar de middeldiepe zee (zie figuur 5.5): • Vanaf de Westerschelde, de Vlakte van de Raan en de

Voordelta over de Zeeuwse banken naar de Bruine bank. Hier bevinden zich populaties van stekelrog, zeehonden, alken, koeten en duikers.

• Vanaf het IJsselmeer, de westelijke Waddenzee, de zuidkust Texel (Razende Bol), Vlieland en Terschelling (Noordsvaarder) over de Texelse stenen naar het Friese Front, de Oestergronden, het Noordkromp-gebied en de Doggersbank en in het westen naar de Klaverbank. Hiermee krijgen de ecologische uitwisselingsprocessen tussen de Waddenzee en de Noordzee (sediment, water, algen, larven, vissen, vogels, zeehonden) de ruimte. Er wordt ook een grote afwisseling van habitats beschermd. Hierbij gaat het om schelpdierbanken, zeegrasvelden, slibrijke bodems, zandbanken en grindbanken.

Vijf Vijf

• De Eems-Dollard, het Lauwersmeer, het Wad van Schiermonnikoog en Rottum naar de Borkumse stenen (aansluitend op Duits Natura 2000-gebied). Het estuarium is verhelderd met zeegrasvelden. Hier heeft zich een grote populatie bruinvissen ontwikkeld.

Het Waddengebied, de delta, de hele Noordzeekustzone en bijzondere delen van de Noordzee vormen in deze kijkrichting één groot ecologische netwerk. Dit netwerk omvat daarmee alle eerder aangewezen Natura 2000-gebieden in de Noordzee: het Friese Front, de Klaverbank, de Doggersbank, de Voordelta, Vlakte van de Figuur 5.5

Natuurtypen zee in natuurgebieden in Vitale Natuur

Estuarium Brandingszone

Fijn tot matig fijn zand Matig grof tot grof zand Ondiepe kustzee

Fijn tot matig fijn zand Matig grof tot grof zand Kustzee

Fijn tot matig fijn zand Matig grof tot grof zand Open zee

Slibrijk sediment

Slibrijk, fijn tot matig fijn zand Fijn tot matig fijn zand Open zee

Matig grof tot grof zand Grof zand

Grind

Bron: IMARES (2012)

De variatie aan natuur- en habitattypen in zee hangt sterk samen met de variatie in het bodemsubstraat, de waterdiepte en de overgang van zoet naar zout water. In Vitale natuur zijn enkele aaneengesloten gebieden beschermd waarin veel variatie en actuele natuurwaarden behouden blijven.

vijf