• No results found

Vierde handeling. VJ uytkomen

In document Het roerspel en de comedies van Coornhert (pagina 153-161)

F i s c u s . A l d e w e r e l t . W a a r h e y d t . Komt voort Al de werelt, laat u hier aanschouwen. komt uyt den gardynen traaghlijck versaacht.

1740 Wat belieft mijn Heeren?

Komt naarder, 't helpt gheen flouwen,1740 Antwoordt mijn vraghen.

Ick zal Heer, en bens verwachtigh.

Zydy een gheloovich Christen mensch? zegt overluydt. Zoud' ick dat niet zijn Heer? wa ja ick in trouwen.1743

Gheloofdy dat een God is? Ja, daar wyt al af houwen.

1745 Dat die God ghoedt is, rechtvaardigh en almachtigh? Ghewis.

Dat hy bemint, bezorght en beschermt krachtigh

1737 voet: trant, denkwijze. 1740 flouwen: zich zwak voordoen. 1743 wa: wel.

Zijn dienaars als zijn ooghappel, die hy niet en sluyt? Vastelijck.

Dat hy den goeden d'Hemel wil gheven,

En de quaden int eeuwigh vuyr verdoemt versmachtigh? 1750 Onghetwyfelt.

Dat ghy draaght in die sterflyke huyt

Een onsterflyke ziele, daar Goods beeld in ontspruyt? Zekerlijck Heer, en weet oock waarlijck daar beneven Dat mijn ziel weer inden jongsten dagh zal verryzen, Dit lichaam zal aandoen, en gaan int eeuwigh leven. 1755 Waar by weet ghy al dit?

Het staat klaarlijck beschreven,

En hebt ghelezen, oock op stoel horen bewyzen.1756

Ghy schijnt dan maar uyt horen zegghen te spreken Als de blinde vande verwe, dats niet te pryzen.

Neen Heer, ick weet waarlijck (tot mijn verjolyzen)1759 1760 Al dat ghy ghevraaght hebt, tis my klaarlijck ghebleken.

Men zalt haast weten. zegt my, doedy gheen neringhe? Ick doe Heer.

Pleeghdy gheen valsche listighe treken?

1756 op stoel: op de preekstoel.

Met lieghen, bedrieghen, en beloften te breken? Met voorkoop, woecker en meyneedighe zweringhe 1765 Tot ws broeders verderven om zilver en goudt?

God behoed' my daar voor, twaar tegens Gods leringe. Ey snode, valsche, vermetele loghenaar stout!

Dorst ghy, dat elck een weet, zo stoutelijck verzaken? Meynt ghy my te huyven, zo ghy den slechten wel zoudt?1769

1770 Meyndy datmen u woordt boven dees tuyghen betrout? U boosheydt weet ick, maar uyt u dubbelde kaken1771 Wil icx hier horen. zegt, wat doen valscheydt en bedrogh In al u winckels? wat zwijghdy? zoeckt ghy om schaken1773

Nieuwe loghens, om d'oude loofwaardigh te maken?

1775 Neen Heere. ken ben gheen Engel, maar een mensche doch. Met vallen en opstaan koom icker oock door.

Ghy zijt eens ghevallen, en zo vlack legdy noch.

Men kent zulck u opstaan wel, 't is niet dan droch en loch,1778 Beveynstheydt, schoontooch, waan en schijn achter en voor.1779 1780 Zegt op dan, bedrieghdy wel yemandt?

Altemet.1780

Ghy drinckt wel droncken? Somtijdts, na de ghemeene floer.1781

1769 huyven: misleiden, slechten: eenvoudigen. 1771 dubbelde: dubbelhartige, veinzende.

1773 In al u winckels: in de uithoeken van uw hart. schaken nieuwe loghens: nieuwe leugens te schakelen, te verbinden (aan de oude).

1778 loch: van loochenen.

1779 schoontoch: (zich) mooi voordoen. 1780 altemet: soms.

Ghy praalt zeer met kleeren?1782

By wylen. Wel ter koer. Ghy boelt oock?1783

Alst past. Is dit recht?

Neen, teghen Goods wet.

Tis mijn schuldt, ick zondigh hier in, dit moet ick lyden.1784

1785 Hoe leefdy niet ghetrou, matigh, simpel, kuysch en net,1785

Nu God u 't contrarie verbiedt?1786 Neen Heer ick weet bet.

Een rechtvaardigh koopman en magh nu niet bedyen. Deed' ick zo, ick zaat voor de kerck met ghoeden luyden.1788

Bedelen most ick, door zulcke philosophien,

1790 Oock zou my de doodt door hongher en koud' bestryen. Schier gheloofde, ja wist ghy vast (na u beduyden)1791 Dat God zijn dienaars bezorght, voedt en wel bewaart. Ziedy wel hoe fijn ghy u valsheydt kondt huyden?1793

Ghy betrout hem niet toe, dat hy noorden en zuyden1794

1782 wel ter koer: prachtig. (Kiliaan: ‘exquisite, egregie’). 1783 boelt: boeleert.

1784 lyden: belijden. 1785 hoe: waarom.

1786 bedyen: in voorspoed toenemen. 1788 nl. als bedelaar.

1791 schier: zoëven. 1793 huyden: verbergen.

1795 Voor zijn rechtvaardighe dienaars kost en kleet vergaart, Maar die als een tyran van kommer laat sterven

In zijn dienst. hoe geloofdy dan zijn Godtheydt vermaart? Zegt noch, belooft hy niet kleedt en spijs zijn dienaars waart Door dees ghetuyghen?

Ja.

Zo moeten zijt verwerven.

1800 Of hem gebrack wille of macht, waandy dat hy niet wil? Hy zal (na u ongheloof) rechtvaardigheydt derven, Als die voetsel belooft en honger doet erven.

Zo blijckt u belydinghe valsch door twistigh gheschil. Maar zoudy, dat hys niet en vermagh, vermoeden, 1805 Zo houdy hem niet almachtigh, hier drayt de spil,1805

Als ghy eerst veynsde, en dacht anders int herte stil, Dan ghy spraackt. zegt noch: wats beter na u bevroeden, Het lijf of de ziele?

De ziel Heer. Dat is recht.

Nochtans zalt kontrary uyt u herte broeden. 1810 Wiens van beyder ghoed is best?

Der zielen ghoeden. Welck zijn die? Doeght.

Welck des lichaams? 'T geldt daarmen om vecht.

Waar door krijgtment?

Zaligheydt volght doeghtlyke weghen,

Maar rijckdom werdt meest door bedroch t' zamen gehecht. Ghy zijt dubbele slaghen waardigh, ey snode knecht, 1815 Weet ghy dat door genay en doeght 't best werdt verkregen,

Dat zonde ghewisselijck ter hellen doet stromen,

Dat God doeght gebiedt, en verbiedt boosheyt daar tegen, Hoe mooghdy u bedrieghen en lieghen noch pleghen? Waarom laat ghy den Hemel en zoeckt u verdomen? 1820 Verzuymdy 't best niet, om 't snootste verghankelijck?

Of zout uyt zotheydt, slechtheydt, en simpelheyd komen? O neen, het archst' wordt dus voor best niet ghenomen1822

In u koopmanschap, daar is 't best ontfanckelijck. Daar verzuymtmen gaarn stuyvers om guldens te winnen. 1825 En hier zoumen 't gheschoncken goedt laten ondanckelijck

Om 't bezuurde quaadt uyt onwetenheydt kranckelijck? Zo gheck zydy niet; of acht ghy my zo ruydt van zinnen,1827 Dat ick u woord gheloven zou boven u daden?

Ghy zegt dat zaligheydt door doecht is te vinnen, 1830 Dat zaligheydt 't beste ghoedt is, waardigh om minnen,

Dat ghy gharen int zuyden waart, op 's Hemels paden, En ghy spoedt u willigh noordwaarts neder ter hellen. Wie zal u mondt gheloven, en den voet versmaden?1833

Dus blijckt de belyding' uws gheloofs vol quaden,

1835 Verziert, ghedicht, geveynst, loghen en valsch int vertellen. Ghy en houdt van Hemel noch hel, van God noch van ghebodt,1836 Maar 't ghelt is u God, daar ghady u hert op stellen,

Dat dient en mint ghy, dat doet u den armen quellen. Al spreect ghy schoon veel met u dubbelde tong van God, 1840 Van conscienci en doecht, tis al niet dan letter

Die u doden zal, de mondt lieght, daar 't herte met spot,1841 Zo hier uyt u woordt blijckt, en u daad bewijst, o zot.

1822 kooplieden weten wel wat het beste is. 1827 ruydt: dom.

1833 den voet versmaden: niet letten op uw levenswandel. 1836 houdt van: gelooft aan.

Schrijft dan memori: de werelt is een quaadt besmetter1843

Godloos, vervloeckt, arghlistigh, vol dubbeltheyden, 1845 Oock een valsch, verderflijck, en hertneckigh ketter.1843-1845

O Heer ghenade, ick zal my beteren en metter Tijdt, van mijn verdoolde kettery scheyden. Ontfermt mïjnder Heer, ick zal my zo bekeren.

Ja, den ghelovighen verargheren en verleyden! 1850 Dit bekeren heeft men al te lang zien beyden.1850

U moetwil terght veel te lanck de goedtheydt des Heeren. Den dagh moet een avondt hebben, zo zult ghy mede Noch dezen avondt. hier grijpt hem by zijn kleren, Bint hem wel vast, dat hy zich niet en magh weren. 1855 Volght my, daar ick naden Godlyken rechter trede,

De rechtvaardigheydt Goods, al waar ick hem leede. Zo magh hem die oordelen in gherechtighede, Na 't plackaat van d' opperste Keyzer daar ter stede Tot straf van 's werelts boosheydt en kettersche zede. 1860 Wat strengher oordeel heb ick daar horen spreken?

Wat onverbiddelijck vonnis is daar ghebleken? Wee mijns, wat vierschaar wast, dat zy daar spanden? Rechtvaardigheydt was rechter om onrecht te wreken, De werelt knielde met bidden, weenen en smeken, 1865 Hy zuchte, kermde, en huylde, met ghevouwen handen,

Maar zijn deerlijck ghelaat mocht het recht niet breken, Men zal hem (sprack de rechter) levendigh steken In een groot vuyr, en tot pulver toe verbranden.

Hoe grayd' hy! hoe kreet hy! hoe doodlijck bezweken1869 1870 Al zijn leden doort onvermydellijck teken

Des bitteren doodts! ach hoe klapten zijn tanden! Het deerde my. ick liet hem wanhopigh in banden Om tavont te sterven met leelyker schanden, Int openbaar binnen des Hemels waranden.1874

1843 memorie: de fiscus; de werelt: Al de Werelt. 1843-1845 verklaring van de titel.

1850 beyden: wachten. 1869 grayd': schreeuwde. 1874 waranden: lusthoven.

1875 Treckt dit ter herten, O menschen in d' aardtsche landen! Wordt de werelt onghelijck, wildy niet met hem stranden. Den dagh des Heren ghenaact, die komt hem aanranden. Leert doegde beminnen, wordt boosheydts vyanden.

In document Het roerspel en de comedies van Coornhert (pagina 153-161)