• No results found

Eerste handeling. I uytkomen

2 beuselmart: beuzeling. 3 vorbaarlijck: voordelig.

Met lieghen, bedrieghen en hendighe listen, 5 En u daar boven noch int decken van schande,

Eerloos zijnde, de eerlijcxte maack vanden lande, Zo twyfel ick niet, of mijn verdiende jonste Doet u willigh horen mijn lieghen opt ronste, Niet alleen te blusschen elcx quaadt vermoeden, 10 Maar my oock met recht te pryzen byden vroeden.

+

Wat de loghen is

+

Op dat ghy dan (wie ick ben) weten zoudt moghen, Zo hoort eerst mynen name, men heet my loghen,12 Dat is een valsche schijn van woordt ofte daadt. Dees trecken mijn nyders, oock lieghende, int quaadt14

15 En zeggen: loghen komt wel op, maar gaat niet voort, Hy werdt niet oudt, maar jonck van waarheydt vermoort, Met meer loghens, die zy my t'onrecht naar gheven, Want is dat waar, hoe koom ick dan noch te leven? Ick, die Adam al int paradijs verblinde,19

20 Oock in Hemel by Lucifer had bewinde,20

Lang te voren, daar hy door my uyt is gheraackt? Ist dan oock dat de plaats of d'outheydt edel maackt, Naar des eeldoms of Romeynsche roemen,23

Zo magh ick my wel d'eelste op aardtrijck noemen. 25 Ick zwyghe noch d'edelheydt van mynen vader,25

Die een Enghel Godes was, want dits allegader Buyten mijn toedoen en zonder mijn eyghen deught. Maar hoort mijn daden, op dat ghy my pryzen meught. God sprack daar boven, wie zal Achab bedrieghen?29

30 Hier was ick flucx by en vermat my te lieghen, Als een valsche gheest in zijnder Propheten mondt.31 Die Heer zey tot my: ghaat heen, ghy moghet en kondt. Merckt ghyt nu, inden Hemel is mijn woninghe. God zelf bruyckt mynen dienst, dits een eeren kroninge, 35 Magh hem nu yemandt te recht mijnder oock schamen?

12 vgl. het optreden van Loghen met dat van de Zotheid bij Erasmus. 14 trecken... int quaadt: ongunstig verklaren.

19 Gen. 3:1-6.

20 Jes. 14:12. In de Vulgata wordt de morgenster op deze plaats Lucifer genoemd. Pas later werd deze spotnaam de naam van de opperste duivel.

23 Naar. D: Maer.

25 mynen vader: Lucifer, die volgens vs. 21 door toedoen van Loghen uit de hemel is geraakt. 29 1 Kon. 20:38-43.

Zo zandt hy my oock met Jonas in zijnder namen Naar Ninive tot zo menigh duyzendt hoofden. Maar want zy de zalighe loghen gheloofden

Ghingt hen bet dan Achab, de stadt bleef behouwen, 40 Dies was de hoveerdighe Jonas vol rouwen.36-40

Ben ick dan elck eerlijck, wie maack ick schandelijck? Abraham ghebruyckte my oock verstandelijck,42 Als hy Sara noemde zijn zuster te wezen.

Maar hoe hoogh zijn de vroedtwijfs door my gheprezen 45 Die in Egipten Pharao fijn bedroghen?

God ghing haar omt lieghen in eeren verhoghen.44-46

Oock quam Rahab door my int Joodtsche gheslachte, Die den verspieders weer uyt Jericho brachte.47-48

Zandt God Samuel oock niet als een gheveynsde? 50 De schijn was offer; zijn hert wat anders peynde.

David most Koning zijn, dat hulp ick u helen.49-51 Hy bruyckte mijn dubbelheydt door Godes bevelen En niet uyt zich zelfs, 't was God een welbehaghen. Zoud ick al 't ander noemen, het liep veel daghen. 55 Ist dan oock eere den vyandt te verwinnen,

Zo maghmen niemandt victoriozer vinnen Dan de loghen, die verwint leeu, rues, noch beer,57

Noch Koningh, noch begheerte (dit achtmen eere) Als Sampson, David, Socrates, Alexander.

60 O neen, hy dempt der stercken meeste onderstander,60

Die den krancken schijnt te stercken door zijn klaarheydt, Want ick verwin de onverwinnelyke waarheydt.

Zo daar staat: wy ginghen ons herten loghens kallen,63

En de waarheydt is opter straten ghevallen.

65 Ende noch, zy hebben waarheydt in loghen verkeert.65

Zo is dan de waarheydt ghekleynt en ick vermeert. Maar hoe magh yemants macht doch eerlyker blijcken, Dan die d'alder sterckste verwint en doet wijcken?

36-40 Jona 2 en 3. 42 Gen. 12:10-20.

44-46 Exod. 1:15-21. Zie ook: Vande Egypsche Vroeyvrouwen (p. 249). 47-48 Jozua 2:1-22; 6:17, 23, 25.

49-51 1 Sam. 13. Saul had in strijd met de afspraak geofferd. 57 die: lijd vw.

60 meeste onderstander: grootste steun. 63 Jes. 59:14.

Dit doe ick, ick dwing d'alder stercxste vyanden. 70 En behaal eere, daar zy 't velt ruymt met schanden.

Merckt ghy ons gheboort, ten zal u niet verwonderen, De waarheydt spruyt uyt der aarden van onderen Als David tuyght, en mijn vader komt van boven,73

Daarom wordt de waarheydt licht van my verschoven.74 75 Twyfeltmen noch aan mijn moghende waardigheydt? Ziet wiemen meest dient, zo blijckt de rechtvaardigheydt, Wie meest werdt gheeert, ghehanteert en bemint.77

Volght my den meesten hoop niet, alsment wel verzint? Wat zeg ick meesten hoop? het dient my al eendrachtigh, 80 Want alle menschen (zeydt David) zijn loghenachtigh,80

Oock zijn mijn dienaars door my in grooter waarden, Rijck, machtigh, weeldigh en Heeren vander aarden. Dat meyn ick, betuyghen alle Boecken van outs. Maar zegt my doch, O heylighe waarheyd, Godwouts,84 85 Hoe kondy eenighsins eerlijck ofte goedt zijn,

Ghemerckt de meeste quaden van u ghebroet zijn? Vintmen oock boven den twist eenigh argher quaat?

Nu zeytmen: weldaat baart vruntschappe, maar waarheyt haat. Mijn volck mint my: wie de loghen dient, die vaart wel, 90 Maar de waarheyd geeft haar dienaars deerlijck gequel.

Zy maacktse ellendigh, veracht, vervolght en benijdt, Met schanden, met pijn, met verdriet loont hy altijdt. Waar bracht zy Micheam? in boeyens bewonden.93

Waar bracht zy Achior? aanden boom ghebonden.94 95 Waar quam Jeremias door des waarheydts eeuwen?95

Inden put. waar Daniel? inden kuyl der Leeuwen.96

Mocht Sant Jans hooft op tafel uws diensts niet beweenen?97

Ick denck Sant Steven danckte u onder den steenen.98 Loondy u dienaars dus ghetrouwelijck quantsuys? 100 Wat zeg ick dienaars? U meester hielpt ghy aant cruys.

73 Ps. 85:12.

74 verschoven: verstoten. 77 gehanteert: mee omgegaan. 80 Ps. 62:5.

84 Godwouts: God woude des; God beschikke er over. 93 1 Kon. 22:1-28.. 94 Judith 6:8. 95 Jer. 38. 96 Dan. 6. 97 Matth. 14:6-12; Mark. 6:21-28. 98 Hand. 6:8-15; 7:1-60.

Zegt my waarheydt: loont ghyze dus niet allegader? Is dit u trouwe, blijckt ghy noch gheen verrader? Is dit vrunden loon, wat wachten de dienaren?

Maar ick bent, die mijn volck veyligh kan bewaren. 105 Die my dient krijght lust, eer en groote profyten.

Ick behiel by 't leven den Gabaoniten,106

Die Josue nutlijck en eerlijck bedroghen. Is Bethulien den doodt niet fijn ontvloghen

Deurt lieghen en bedrieghen van Judith gheprezen?108-109 110 Wie heeft zulck feyt oyt vande waarheydt ghelezen?

Hoe listigh dede Chusai Absolon vertraghen. Zonder my, de zoon had den vader verslaghen.111-112

Wie doet dan ter werelt lang en eerlijck leven? De loghen! wie doet hier zeer deerlijck sneven?

115 De waarheyd! wie doet smerte, schande en doot ghedogen? De waarheydt! wie brengt hier tot eeren? de loghen.

Boven waarheydts knaghen en wroeghen onrustigh, Zo is zy zorghlijck, verdrietigh en onlustigh.

Wat macht heeft hy om wreken? hy is eenvuldigh. 120 Wat is zijn hooghste lust? in lyden gheduldigh.

Dus is hy eenzaam, in als hem zelven ghelijck.121 Altijdt zingtmen 't oude deuntgen in zijn muzijck.

Maar hoe sterck ben ick door gherieflyke treecken!123 Hoe liefghetal doort verscheyden en lieflijck smeecken!124

125 Hoe lustigh door mijn eeuwighe verandering! Ist dan wonder dat op dees aardtsche wandering

Des loghens broot (zo Salomon zeydt) dus zoet smaackt?127 Tis oock 't gemeenste, twelck my vrolijck van moet maact. Maar waarheydt is zeltzaam vol leedts vol schennisse, 130 Want op aarden is waarheydt noch Godes kennisse.130

Ben icx dan alleen, elckerlijcx Sant en heyligh, Eerwaardigh, vrolijck, nut, lustigh, zoet en veyligh, Zo ben ick de Heere vander werelt verheven, Diemen t'onrecht schandt en oneer na wil gheven.

106 by: in; Joz. 9:3-27. 108-109 Judith: cap. 8-15. 111-112 2 Sam. 17:5-24.

121 als: alles.

123 treecken: streken, listen. 124 liefghetal: bemind. 127 Spr. 20:17.