• No results found

Tweede handeling. IIIJ uytkomen

In document Het roerspel en de comedies van Coornhert (pagina 104-109)

Ve e l b e h o e v e n . A l d e w e r e l t

Ghy vraaghde naar mijn doen en nut hier te voren. Wildy antwoort Heere? nu zal ons niemandt storen.

Wat kondy, laat horen, toont u dienst manierich.543

Ghelijck Heer van schandelyke spaarlijckheydt gierich 545 Doort begheren vierich niemandt te bet en heeft,

Dies zy altijdt ghehaat, veracht, verworpen sneeft, Van datter leeft, zo doe ick rechts daar teghen Door milde tering, dat elck in alle weghen

Jonstigh is gheneghen tot mijns meesters aardigheydt. 550 Ick doe tvolck wonderen door prachts hovaardigheydt Die dan met eerwaardigheydt mijn meesters pryzen. Ick anghel met giften, weet met hoeck aas te spyzen 'T welck tot hoogheyd doet ryzen, zijn dat quaay rancken? Wie hoogh teert heeft veel ghenieters die hem dancken. 555 Wat schant magh hem krancken? die huys houdt rijclijck,

Die bont en zyd' draaght, eert hem elck niet ghelykelijck? Oock schijnt blijckelijck, dat schenck is staten verpachtigh.557 Schenctmen met macht machtigen, men werd ooc machtich. Dit is zo warachtigh dattet kinderen verstaan,

560 Bewijstmen 't gene blijckt, tis moeyte te vergeefs gedaan. Dus wil ick voorder ghaan en komen op doorbaar.561

Die dunckt u in my onghelooflijck en zwaar. Ist niet zo?

Jaat voorwaar, dat kan ick niet bevroeden.

Vintmen oock yet nutters onder 's menschen ghoeden

543 manierich: behoorlijk.

557 verpachtich zijn: deelachtig zijn. Door veel te schenken wordt men een hoge staat deelachtig. 561 doorbaar: het voordeel (van deze levenswijze).

565 Dan dat hem doet spoeden om beter te zyne? Dat het ghoedt meert en gheeft den man een schyne Weeldigh zonder pyne de best te zijn van allen?

Toont ghyt zulcx te konnen, weet ghy zo te kallen, Ghy zult my bevallen, bewijst dat vlitelijck.

570 De beste mensch is 't meeste volck profitelijck Daer elck hier tijdttelijck meest oorboors af gheniet, Acht ghy zulck een oock den besten mensche niet, Die yghelijck hulpe biedt, en niemandt beswaart?

Ja ick in trouwen. Nu ick by u ben ghepaart

575 Heb ick u zulcx van aardt te makene ghepast.

Zou dat Veel behoeven doen? liefde (zeydtmen) vast576

Hongherigh voor een ghast, dees derft om te schencken. Sparen kan den armen mildelijck bedencken.

Maar Veel behoevens krencken niet dan kommer brout. 580 Hy doet emmers wel die bermhertigh onderhout,580

Den hongher spijst en deckt de koudt vande armen bloot Ja.

Die een eerlijck ghezinde, dat uyt honghers noodt, Zou moeten gaan om broodt, werck en loon bezorghen, Daar duer zy huyden winnen en teeren morghen, 585 Zonder lortsen of borghen, met dueghdt en eeren,585

Als die den bedel schouwende huer zelfs gheneren,

576 vast: van vasten.

580 Zie over bedelarij: Rijckeman vs. 112: 585 lortsen: oneerlijk handelen.

Door arbeyts hanteren, is dit niet beter daadt Dant noch is den bedel te voeden?

Zeker Jaat,

Want dit verhoedt met raadt, datter min bedelen, 590 Met lieren, met zackpypen of met vedelen.590

Dus kan ick veredelen en met doeght bedouwen. Door my zuldy veel volcx inden arbeydt houwen, Die anders broodt bidden zouwen als arme zypers.593 Ick geneer printsnyders, schilders, zanghers en pypers, 595 Dyamantslypers, boorduerwerckers, juweeliers,

Beeldtsnyders, verwers, goutsmeden en tapessiers,596

Van aptekers, en kruyeniers werdt ick niet ghelaackt. Doe icx niet datmen quaartspel, taarling en ballen maact?598 Maar al waar ick bespraact met duyzent kloecke tongen 600 Met duyzent kelen daar duyzent stemmen duerdrongen

Luydt en onbedwonghen, alsmen van Stentor gelooft,601 Die vyftigh mannen met zynder stemmen heeft verdooft, Ick waar eer af gheslooft, dan icx al mocht verhalen, Die ick hou werckende, en die ick doe betalen. 605 Dees mochten teenemalen wat anders beginnen.

Wat?

Ploeghen, zayen, mayen, nayen, weven, spinnen, Om den kost te winnen met oorbaarlyke wereken, Als wy oock in smits, backers en schoenmakers mercken, Leecken en klercken behoeven al dit nootelijck.

610 Met oorlof meester, ghy doolt hier grootelijck.610

590 zackpypen: doedelzakken. 593 zypers: die hun water laten lopen. 596 tapessiers: tapijtwevers.

598 taarling: dobbelsteen. 601 Stentor: Ilias E 785. 610 Met oorlof: met verlof.

'T waar elck een doodttelijck, pleechde men alleene Den noodtruftige ambachten en anders gheene. Dees zijn slecht en ghemene zonder eer of jonste. Elck man zouder vijf of zes leeren, tis gheen konste. 615 Datmen zulcx begonste, wie zou tander behoeven?

Wat waar meer te wenschen? Wat mocht meer bedroeven?

Niemant zou rijckdom proeven, noch die verwerven. Wat noemdy rijckdom?618

Niet dat lustigh is te derven,

Overvloet te erven, door 't ghebruyck van ghelt en schat. 620 Tot dees rijcdom is kleyn behoeven 't naaste, padt.

Die krijght wel wat, maar doet het gebruyck ontberen. Zy raapt en schraapt, maar verbiet winst te verteren.622

Haar krygen meert begeren, haar rijcdom maact arm van moet. Sparen is een willigh ghebreck. zy leyt midts int ghoed, 625 Recht als een niere doet, magher zijnde midts int vet.

Wat baat doch rijcdom, als ghy u zelfs 't gebruyck belet. Waarom steldt elck zijn net en listighe vuycken

Na de rijckdom, dan om die weeldigh te ghebruycken, Die 't ghoedt dan wil beluycken, 't gelt in kisten bewaart,629

630 Die 't gheen dat hy heeft ontbeert, derft, mijdt en spaart, Altijdt zoeckt, wint, verghaart en helet in potten, Vintmen zotter zots dan deze verzotte zotten? Oock most lieft vermotten, ja heel verloren zijn.

Elck zoude hem zelfs, niemandt een ander gheboren zijn.634

618 niet: niets.

622 rapen en schrapen: syn. bijeenschrapen. (Roskam, vs. 21). 629 beluycken: verbergen, bewaren.

635 Wat zouder te voren zijn, wie zou anderen baat doen?635

Wie zou tot eens anders behulp, raadt of daadt spoen? Mochtmen meerder quaadt broen dan lieft te verdryven? Waar zoude vruntschap, gemeenschap en miltheyd blyven? Als om eyghen gheryven, minsten ende meesten,

640 Huer zelfs alleen leefden ghelijck wilde beesten, In wouden en foreesten daar elck hem zelfs aankleeft? Vintmen oock lidt aant lichaam dat zich zelven leeft? Neen, elck deylt, spreyt en gheeft zijn naaste lidt voetsel. Of gheniet den boom zijn vrucht, de dieren haar broetsel? 645 Gheenzins, maar tis een verzoetsel op 's menschen dis.

D'aarde teeldt hem oock alle noodtruft, dats ghewis. Het water gheeft vis, de loght athem en reghen dicht. De zonne, mane en sterren schynen licht.

Voor wiens gezicht? voor 't huere? ons dienen zy puurlijck. 650 Ziet: dus is hem zelven te leven heel onnatuurlijck,

En ick sta gheduurlijck de werelt dienstbaar in staden.651 Maar boven dees oorboor schut ick zeer veel quaden. Want zo een boer kan verzaden vijftigh gezinden, Welcke een wever gherijft met wollen en linden, 655 Een schoenmakers onderwinden kanze al schoeyen,

Waer met zullen zich de neghen en veertigh moeyen? Hoe zullen die groeyen? wat zal haar doch voeden? Zullen die ledigh ghaan en bedelaars broeden?658

Of zullen zy spoeden tot stelen en moorden?

660 Tis den meesten hoop, wie zal dees zuyden en noorden660

Binden met koorden, verdoemen en hanghen? Straftmenze niet, wie zal met vreden ontfanghen De vrucht en 't zoet verlanghen van zijn neringhe? Dus quam door u nodruftighe hanteringhe 665 De werelt in verkeringhe, in werring verwert.

Die most hollen en rollen, over aars over stert, Dat icx niet met hert en zin daar teghens ghing pynen. Ja zy most verghaan, verderven en verdwynen Zonder mijn medecynen en dienst hoveerlijck.

670 Ghy ziet dan dat ick jonstigh maack, machtigh en eerlijck. Elck mint my begheerlijck door mijn nut en zedigheydt.

635 te voren: over, te veel.

651 in staden staan: te hulp komen. 658 broeden: aankweken.

Ick deyle d'armen, win noodtruft en verdryf ledigheydt Met alle onvredigheydt die daar uyt ontspringhen. Ick koppel de menschen deur weldaadt onderlinghen 675 In vruntschap gheringhen met vreedzame practijcke.675

Ben ick dan niet eerlijck en nut int aardtsche rijcke? Ghy hebt ghelyke, al scheent my eerst onmoghelijck. 'T bewijs versta ick, het docht my onbetoghelijck.678 Dus prijs ick u hoghelijck om u nut en tale.

680 Maar wijst my nu waar ick u Behoefte hale. Daar leyt het altemale, dat my magh nopen.681

Dats gheen zwarigheydt, bedrogh zalt ons by hopen, Door koopen en verkoopen ghenoegh besporen.683

Zulcke middel lust my nu oock wel eens te horen. 685 Want die zorghen verstoren noch al mijn ghenuecht. Wildy dat ick hem haal meester, op dat ghy muecht U herte tot vruecht, volkomelijck wennen?

Blijft ghy, ick zal wel een ander om hem zennen. Die zoud hem niet kennen, al waart oock dat ick zeyde 690 Waar hy woont.want ick den wegh tot hem meest bereyde.

Ick bent die hem altijdt by mijn meesters leyde, Dus ist best dat ick gha meester, ick ken zijn weyde.

Ghaat dan, en zegt dat ick hem hier verbeyde.

In document Het roerspel en de comedies van Coornhert (pagina 104-109)