• No results found

‘Het moet al wel een jaar of drie geleden zijn. We kregen een melding over dat een vader in het gezin ruzie zocht met het gezin en ruzie had met de dochter, dat die vader psychisch niet helemaal stabiel was, dus of wij poolshoogte wilden nemen. Nou, [de collega’s die reden op] de 04 die hoorde[n] dat verhaal dus die denken van: we rijden effe mee, doen we achtergrondje. Dus we kwamen eigenlijk gelijktijdig aan bij de

[loca-tie] en daar beneden, het is een hele hoge flat... en beneden bij de lift treffen we twee mensen. Blijkt dat die afkomstig zijn uit die woning. Dat was familie. Dus die spraken we kort. Er was een vrouw bij en die zou ons dan wel de woning wijzen en die zou met ons meelopen naar boven.

We stappen met z’n allen in de lift. De lift die gaat omhoog tot de bovenste verdieping, de lift gaat open, we stappen daar uit in ganzenpas. Met de eerste voorop lopen we in een sliert die lift uit en F, die voorop loopt, die ziet aan het eind van de galerij een donkere meneer staan en dat zou de woning zijn waar we moesten wezen, en die zegt van: “Joh, dag meneer, politie, mogen we even met u praten?” En op dat moment komt die vent op ons afgerend met twee gebalde vuisten langs z’n lijf en daarin zie ik dus echt gewoon zulke messen. In mijn gedachten waren dat echt zulke messen [geeft zo’n 30 centimeter aan]. Achteraf bleken het gewoon boterhammessen te zijn waar jij en ik hier in de kantine onze boterham mee smeren, maar... in die flits zag ik echt zulke messen. Dus we keren om, we rennen weer terug. En ik ren de lift in, H rent de lift in, D en die mevrouw die met ons mee was rennen allemaal de lift in. F duikt tegen-over de lift een portiek in, een trap naar beneden. Nou wij staan in de lift en het eerste wat ik me kan herinneren is dat die vent gewoon in de lift-opening staat en het is een vrij grote neger... en helemaal verwilderd, paranoïde. Schizofrenie had-ie, en nog wat aanduidingen. Dus die was helemaal van het padje af, daar was echt geen zinnig woord mee te spre-ken. Wanneer ik de beslissing nam weet ik niet, maar op een gegeven moment zie je, merk je dat je gewoon over de loop van je pistool naar die vent kijkt en dan komt het besef van: hé, ik heb m’n wapen getrokken en ik richt op die vent. Ik bedoel: waar zijn we mee bezig? Je voelt de trek-kerdruk op je vinger. Die is in eerste instantie vier kilo, dus je moet heel veel bewegen wil je dat eerste schot afgeven. Dat is maar goed ook want anders hadden we al lang afgedrukt. En vanuit m’n ooghoek zie ik H en D ook hun wapen richten op die vent en dat was een soort geruststelling want het was nogal een... voor mij een schok dat ik überhaupt m’n wapen had getrokken, ik denk: shit, wat doe ik nou? (...) Maar toen zag ik het bevestigd in H en D naast me, ik denk van: nou, dan zit het wel snor. En we schreeuwen naar die vent, maar hij doet verder niks en hij blijft in die liftopening staan en op een gegeven moment gaan die liftdeuren dicht en zakt die lift naar beneden dus ja, probleem opgelost gelukkig.

Nou, toen ging het hele circus draaien en toen kwam de OVD [opera-tioneel leidinggevende] en het arrestatieteam was aanrijdend en de

onderhandelaar... Alles kwam erop en eraan en de hele flat was afgezet. De hondengeleider staat op de galerij beneden met z’n hond, om te voorko-men dat-ie naar de woning daar zou lopen en die hond begint te blaffen en dat is waarschijnlijk voor die vent aanleiding geweest om via de nood-trap aan de kopse kant van die galerij naar beneden te lopen. En de man rent op de hondengeleider af. Die roept ’m aan, die stuurt z’n hond zelfs. Dat maakt allemaal geen indruk en die hondengeleider schiet noodweer op die vent en trekt gelukkig heel erg aan z’n wapen waardoor de schoten mooi in z’n benen terechtkomen in plaats van hoog... Dus keurig aanhou-dingsvuur en ambulance erbij en probleem opgelost zogezegd. Maar dat is inderdaad een incident waar je het dan nog wel vaker over hebt, omdat het toch het gebruik van je vuurwapen betreft. En het was een groot inci-dent, omdat ze op dat moment in W een bom aan het ontmantelen waren in een woonwijk. Dus er waren veel collega’s bij, dus veel collega’s weten ervan. Dus het komt nogal eens ter sprake op die manier...’

De werking van dit verhaal is deels die van het vorige verhaal. Je kijkt mee met de verteller en leest iets over hoe zijn identiteit door het werk gevormd is. Maar de werking van dit verhaal is veel krachtiger dan die van het eerste verhaal, omdat de kwetsbaarheid van de verteller en de manier waarop de gebeurtenis-sen hem als het ware overkomen zo duidelijk worden. Naast het feit dat de ver-teller vrij nauwgezet weet te rapporteren over wat er is voorgevallen, weet het verhaal dan ook meer emotie op te roepen dan de korte terugblik die het eerste verhaal bood. Ook deze verteller begint bij het punt waarop politiemensen op straat meestal met incidenten in aanraking komen: ze krijgen een bepaalde mel-ding. De melding geeft de basisinformatie waar politiemensen het mee moeten doen. Ze weten dat er ruzie tussen een man en zijn gezin is en dat de man ‘psy-chisch niet helemaal stabiel’ is. Later noemt de verteller de man ‘helemaal ver-wilderd, paranoïde, schizofrenie had-ie en nog wat aanduidingen. Dus die was helemaal van het padje af, daar was echt geen zinnig woord mee te spreken.’ Het kan zijn dat er tijdens de melding meer is gezegd over de mentale staat van de man en de verteller dit ervan heeft onthouden, maar wat mij is opgevallen is dat politiemensen constant met mensen in aanraking komen die ‘psychisch niet helemaal stabiel’ zijn. Politiemensen zijn niet speciaal opgeleid om een medi-sche diagnose te maken van wat er met mensen aan de hand is, maar hebben wel hun werkwijzen en vuistregels ontwikkeld om hiermee om te gaan. Een belangrijk onderscheid dat de verteller hier maakt is de mogelijkheid om met mensen te kunnen spreken of niet.

De politiemensen die op de melding afgaan organiseren zich (‘achtergrondje doen’) en gaan ter plekke aan de slag (‘mensen aanspreken, lift in, in ganzenpas eruit, weer aanspreken’). Dan worden ze soms, zoals in dit verhaal, geconfron-teerd met een handeling die zij niet verwachten. De man rent op hen af met messen in zijn hand. Het is dan geen detail dat de politieman dacht dat de mes-sen groot waren. Achteraf heeft hij dat zelf kunnen constateren. Dat hij hier zo open over is, maakt hem niet stoerder of professioneler dan hij was. Integendeel, sommigen zouden hem kunnen verwijten niet te hebben waargenomen wat er werkelijk aan de hand was en zich wellicht afvragen of de politieman beter getraind had moeten zijn op zulke situaties.117De reactie van de politieman lijkt duidelijk. Hij trekt zijn vuurwapen en richt het op de man. Interessant is dat de verteller zich realiseert, en ook daar eerlijk over is, dat zijn handelen intuïtief was. Op dat moment bleek zijn reactie zijn rationele overwegingen voor te zijn. Hij werd geconfronteerd met zijn eigen handelen. Maar een belangrijke gedach-te schiet wel door zijn hoofd: ‘shit, wat doe ik nou?’ De controle blijkt dan (deels) te zitten in de vier kilo die ooit eens op de trekker van het vuurwapen is gezet. De politieman kijkt naar zijn collega’s en ziet een bevestiging van zijn handelen. Vervolgens neemt de lift als het ware de situatie over (of iemand een knopje heeft ingedrukt komen we niet te weten) en belanden we in een andere scène. Het ‘circus’ begint en vindt een abrupt einde op het moment dat een hondengeleider uit noodweer de man in zijn benen schiet.118

Weer is het niet de afloop van het verhaal waar het om draait. Je zou je als toehoorder ook kunnen afvragen hoe het verder is gegaan met de man en zijn familie, maar het zijn de situatie waarin de verteller verzeild is geraakt en de ervaring om een vuurwapen te trekken die de verteller een centrale plek geeft. De verteller weet niet precies wat de man dacht en hij weet wellicht ook niet precies hoe het bredere verhaal verder is afgelopen. We kijken mee met de verteller en leren hoe hij de situatie beleefd heeft. Hetzelfde principe als in het eerste verhaal is aan het werk: politieagent trekt instinctief zijn wapen op het moment dat hij wordt geconfronteerd met iemand met een mes, maar in tegenstelling tot het eerste verhaal leren we meer over de verteller. We leren hem kennen als iemand voor wie de inzet van het uiterste dwangmiddel niet

Verhalen over politiewerk

–––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––– 117 Tegelijkertijd is het de vraag of en tegen welke kosten politiemensen hierop te trainen zijn tot het niveau dat ze deze ervaring

niet hebben op het moment dat het erom spant.

118 Het woord ‘circus’ wordt gebruikt om aan te geven dat het belang van je eigen rol afneemt en je onderdeel wordt van een gro-ter geheel.

iets stoers is, maar iets waar je zeer serieus mee om hoort te gaan. De verteller presenteert zichzelf niet als een held. Hij gunt zichzelf geen oorkonde. Wat hij mee heeft gemaakt is simpelweg onderdeel uit gaan maken van het repertoire aan ervaringen dat hij met zich meedraagt (de term ‘rugzakje’ wordt ook wel gebruikt). Maar gezien het feit dat teamleden in Alphen zelden hun vuurwapen trekken is het begrip ‘eerste keer’ hier relatief. Het blijft een spannend moment als er lange tijd tussen zulke voorvallen zit. De gebeurtenissen komen wel eens ter sprake, zegt de politieman aan het einde en de reden hiervoor is dat je niet vaak je vuurwapen trekt en ook omdat er veel mensen bij betrokken waren. Het is een ‘weet-je-nog-toen-en-toen’ geworden. Het is een gedeelde ervaring en in die zin een gedeeld verhaal. Een van de andere teamleden vertelde ook over dit voorval (interview 20), maar die vertelling verschilde behoorlijk omdat dat teamlid de gebeurtenis vanuit een andere rol en op een andere (fysieke) plek had beleefd.

We kunnen ons afvragen wat politiemensen nu eigenlijk meenemen uit hun belevenissen. Wat zijn de lessen die ze zelf trekken? Trekken ze überhaupt les-sen? De uitdaging is doorstaan, maar er is ook het besef dat het wellicht anders had kunnen aflopen. Politiemensen zien zichzelf wellicht soms als een onzekere factor, maar ze leren zichzelf ook kennen omdat ze regelmatig met spannende situaties te maken krijgen (hoewel het trekken van een vuurwapen of een heftig conflict hen dus wel in een relatief onbekende ‘state of mind/body’ kan bren-gen) en ‘weten hoe hun lichaam reageert’ (zoals de jonge politieagente in het verhaal Trillende benen in §3.5). De onzekere factor vormen daardoor eerder de burgers met wie zij geconfronteerd worden. Een medewerkster van de publieksopvang (interview 21) reflecteerde juist hierop.