• No results found

Gesprekken met districtsleiding en BOT-gesprekken

Een plek voor verhalen

3.5 Gesprekken met districtsleiding en BOT-gesprekken

De gesprekken tussen districtsleiding en studenten, die worden gevoerd aan het einde van de periode dat studenten ‘op het team’ hebben gezeten, vormen ook een context waarin verhalen worden verteld. Laten we even kijken naar een ver-haal uit een van die gesprekken (Observatienotities, 05-07-2010).

Trillende benen

‘Ik had een vroege dienst. Na de lunch moesten we ineens snel bij elkaar komen. We kregen een korte briefing. Er was een man die een vuurwa-pen zou hebben. We waren met z’n vijven verdeeld over drie auto’s. We zijn op drie verschillende plekken gaan staan. We stonden al een tijdje te posten, maar er kwam niets langs. Toen zijn we teruggereden. We kregen maar weinig info. We zijn naar een adres gereden dat we kregen. We had-den onze vesten uitgedaan om niet te veel op te vallen. Zien we de man ineens rijden. Ik deed snel mijn vest aan. We zijn even gestopt zodat de ander ook zijn vest aan kon doen. We hebben doorgegeven dat we erach-teraan gingen en hebben radiostilte aangevraagd. Met de drie auto’s heb-ben we gevolgd. We hebheb-ben de procedure gevolgd. Bij het spoor hebheb-ben we de man een stopteken gegeven. Je stapt dan uit de auto en trekt je wapen. Dat is wel heel apart. Als je op de schietbaan staat... Je hebt toch je vuurwapen op een persoon gericht. Mijn benen trilden heel erg. Ik had het wapen wel heel goed vast. Ik weet nu hoe mijn lichaam reageert. Hoop niet dat dat altijd zo zal blijven... Hij deed niets, maar je weet maar nooit. We hebben hem gefouilleerd. Hij had niets bij zich. Hij had het vuurwapen misschien op het adres laten liggen. We hadden te weinig om het huis te kunnen doorzoeken. Dat was wel jammer. (...) Ja, dat was mijn verhaal.’

De narratieve gemeenschap

–––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––– 82 Tegelijkertijd is het natuurlijk nog steeds een verwoorde ervaring en daarmee per definitie niet hetzelfde als de ervaring zelf.

Daarnaast ontbreekt het op schrift gezette verhalen aan levendigheid in vergelijking met de vertelling. Interviews stellen ten slotte ook in staat om meer te weten te komen over de relatie tussen politiemensen en de manier waarop ze naar politiewerk kijken. Sommige politiemensen thematiseren en theoretiseren graag en in een interview kunnen verhalen illustraties worden van een bepaalde manier van kijken. Zoals eerder vermeld stelde een van de geïnterviewden dat hij altijd probeert de ironie van dingen in te zien en dat dit hem in staat stelt om met vervelende dingen om te gaan. Hij illustreerde dit in diverse gevallen door het interview heen.

Gesprekken tussen districtsleiding en studenten bieden een omgeving waarin ‘eerste keren’ zoals hierboven kunnen worden besproken. Het is zeker niet zo dat studenten voor de eerste keer over hun eerste keren praten als ze tegen-over de districtsleiding zitten, maar het vertellen tegen-over ervaringen in een der-gelijk verband en het in een grotere groep reflecteren daarop is wel iets nieuws. De invloed van Jaco van Hoorn, wiens schrijfwerk over verhalen bij de politie al eerder in dit boek aan bod kwam (Van Hoorn 2010), moet hier worden vermeld. Jaco van Hoorn voerde als chef van District 3 van Hollands Midden reeds het type gesprek waar we het hier over hebben. Hij was er in die gesprekken steeds op uit om jonge politiemensen hun verhaal te laten vertellen.

Je merkt dat er een verschil is tussen de manier waarop twee leden van de huidige districtsleiding de gesprekken voeren. Beiden vragen naar wat de stu-denten hebben meegemaakt. Beiden benadrukken daarnaast dat het geen hefti-ge dinhefti-gen hoeven te zijn. Het mohefti-gen ook andere zaken zijn die hen zijn bijhefti-ge- bijge-bleven. Beide leidinggevenden bespreken vervolgens met de studenten diverse aspecten van een incident en gaan op zoek naar de beleving van de betrokken studenten. Waar de eerste leidinggevende als ware hij een professionele inter-viewer probeert te zwijgen als er niet meteen een verhaal wordt verteld, geeft de ander sneller aan dat het niet noodzakelijk is om iets te vertellen. Gesprekken bij de eerste leidinggevende leveren dan eerder verhalen op dan bij de tweede leidinggevende.

Hoewel het, op basis van de observaties op de werkvloer, haast onvermijde-lijk is te constateren dat iedere politieagent in staat is om verhalen te vertellen, is het nog steeds afhankelijk van de context hoeveel en welke verhalen er ook daadwerkelijk verteld worden. Waarschijnlijk met het oog op de status van de gesprekspartner en als gevolg van het feit dat de gesprekken maar af en toe plaatsvinden, lijken alledaagse gebeurtenissen voor veel studenten niet het ver-tellen waard. Het kan ook zo zijn dat onervaren politiemensen nog niet in staat zijn het bijzondere in het kleine te herkennen, of het lef hebben om in een gro-te groep aandacht gro-te vragen.

Een fenomeen dat sinds de tweede helft van de jaren negentig van de vorige eeuw is geïntroduceerd, is het voeren van zogenaamde ‘BOT-gesprekken’. Nadat politiemensen naar een ernstige melding toe zijn geweest staan leden van het Bedrijfsopvangteam (BOT) paraat om een eerste opvang te verzorgen.83Het contact kan face-to-face zijn, maar het kan ook gaan om een telefoongesprek. Bij een BOT-gesprek gaat het in tegenstelling tot de koffietafelgesprekken niet om de uitwisseling van verhalen. Het gaat erom dat politiemensen ‘hun verhaal’

kwijt kunnen bij een collega. De werkwijze van het BOT is overigens door de tijd heen aangescherpt. Het idee van een BOT-gesprek is om te beginnen bij het begin van de dienst of van de werkdag, omdat dit van invloed kan zijn op hoe een incident is ervaren. Zo krijgen politiemensen die iets heftigs hebben mee-gemaakt de ruimte om hun verhaal kwijt te kunnen. Een duidelijke beleidswij-ziging heeft overigens plaatsgevonden toen men erachter kwam dat het voor de verwerking van schokkende incidenten beter is om niet direct door te vragen op de emotionele belevenis van medewerkers.84

Vroeger, zo gaven meerdere ervaren teamleden aan, werden incidenten vaak nabesproken op het team, met een kop koffie of wellicht na de dienst met een drankje erbij (zie bijvoorbeeld interview 19). Vroeger vertelden collega’s over ‘hun dodelijke aanrijding met alle ins and outs. En zo ging iedereen weer, elke keer, in dat stukje verwerking. Want die verhalen kwamen steevast boven tafel’ (interview 24). Maar vervelende ervaringen werden vaak ook weggelachen (interview 20). Het was not done om je emoties te tonen.85Daar is, zo gaven een aantal teamleden die al een tijd meegaan aan, mede dankzij het BOT wel dege-lijk iets in veranderd. Sommige teamleden stelden in interviews ook vragen bij de effectiviteit van het BOT.86Eén teamlid had bijvoorbeeld het gevoel dat BOT-medewerkers blij waren als je zei dat het goed met je ging en niet doorvroegen. Een ander gaf het voorbeeld van een keer dat de teamleiding en plein public vroeg of er iemand nog BOT nodig had. Niemand steekt dan zijn hand op. Anderen stelden dat je in ieder geval je ervaringen het liefst deelt met mensen op je eigen team. Die kennen en begrijpen je het best.87

De narratieve gemeenschap

–––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––––– 83 Zulke structuren bestaan ook bij andere organisaties die te maken hebben met ernstig menselijk leed, zoals de medewerkers

van de Nederlandse Spoorwegen (Fase 2010).

84 Het verschil tussen bevindingen die een agent op papier moet zetten of in de debriefing meedeelt, en de beleving van een gebeurtenis zoals hij/zij die vertelt aan een collega, wordt daarmee misschien onduidelijker. Het belangrijkste verschil zit in de ruimte die er in het tweede gesprek zit om het eigen perspectief in te brengen en niet aan de technische, zakelijke criteria van het eerste type verslag te hoeven voldoen (interview 22).

85 Een van de teamleden gaf overigens wel aan dat je collega’s die het zwaar hadden in de gaten hield (interview 19). 86 Opgemerkt moet worden dat er met een beperkt aantal mensen over het BOT is gesproken: teamleden die wel en teamleden

die niet actief zijn geweest in het BOT. Ik heb geen BOT-gesprekken bijgewoond. Wat ik hier wil doen is het fenomeen plaatsen binnen een groter geheel van informele en meer formele contexten waarbinnen verhalen worden verteld. Uitgebreider onder-zoek zal observaties die hier worden gedaan moeten staven. Onderonder-zoek naar werkgerelateerde debriefing na ernstige inciden-ten bij de Nederlandse politie wees uit dat zulke sessies gewaardeerd worden, maar niet tot betere psychologische verwerking – met name het voorkomen van posttraumatische stress-symptomen – leiden (Carlier e.a. 2000).