• No results found

Verwachtingen gekoppeld aan de resultaten

H1: Gemeenten hebben een kleine rol in de politieke arena met betrekking tot het maken van een beleidsplan omtrent de decentralisaties gehad.

De drie decentralisaties in het sociaal domein zijn voortgekomen uit het feit dat de Rijksoverheid heeft willen bezuinigen en van mening was dat de burger zelf meer zou moeten afdragen aan de zorg die zij zelf nodig had. Dat het beleidsplan eraan zat te komen was voor alle gemeenten wel duidelijk, maar hoe het zou worden vormgegeven daar zijn alle drie de geïnterviewde gemeenten lang onzeker over geweest. Hoe de gemeenten dit zouden moeten uitvoeren is geschetst onder het mom van

beleidsvrijheid. Dit bleek bijvoorbeeld voor de Participatiewet nauwelijks mogelijk. Dit komt ook tot uiting in het sociaal akkoord waar de gemeenten nauwelijks invloed op hebben gehad. De gemeenten hebben zich moeten schikken naar de kaders die de Rijksoverheid heeft geschetst. Invloed uitoefenen is volgens de gemeenten voorafgaand aan de decentralisaties geprobeerd bij de vergaderingen van de G32. Daarnaast is uit dit onderzoek gebleken dat gemeenten de VNG hebben geprobeerd te

beïnvloeden door middel van moties zodat de VNG dit weer mee hebben kunnen nemen naar de Rijksoverheid. Tijdens deze vergaderingen is de Staatssecretaris uitgenodigd om ervaringen en standpunten te delen, maar de gemeente Alphen aan den Rijn hebben in de interviews aangegeven dat hoe dan ook de Rijksoverheid zijn eigen agenda er stevig op na heeft gehouden. Wel hebben de gemeenten Pijnacker-Nootdorp en Alphen aan den Rijn geprobeerd zich meer te roeren met betrekking tot de uitvoering van de decentralisaties in het sociaal domein. Als zij op bepaalde problemen stuiten of zien dat het financieel niet haalbaar is, dan proberen ze via de G32 invloed uit te oefenen. De

56 gemeente Pijnacker-Nootdorp doet dit dan via de centrumgemeente Zoetermeer. Naar aanleiding van bovenstaande constateringen kan gesteld worden dat de gemeenten een kleine dan wel geringe rol hebben gehad bij het maken van het beleidsplan omtrent de decentralisaties. Daarom is deze hypothese gedeeltelijk aangenomen. De gemeenten hebben geprobeerd hun invloed uit te oefenen, maar de Rijksoverheid heeft volgens de gemeenten sterk vastgehouden aan haar eigen agenda. Het is moeilijk te zeggen wat er precies vanuit de gemeente is meegenomen door de Rijksoverheid met betrekking tot deze decentralisaties, maar dat de gemeenten iets hebben geprobeerd is wel met zekerheid te zeggen. Voor de gemeente Den Haag kan wel gesteld worden dat ze een kleine rol hebben gehad in de uiteindelijke decentralisaties, dus voor de gemeente Den Haag is deze hypothese aangenomen. De gemeente Den Haag bleek veel beter contact met de ministeries te hebben en heeft als grotere gemeente meer invloed.

H2: Kleinere gemeenten hebben de handen in een geslagen om zich te laten horen, dit heeft geleid tot samenwerkingsverbanden in de uitvoering.

Deze verwachting is tijdens de drie decentralisaties in het sociaal domein tot uiting gekomen. In de kamerbrief uit 2014 schrijft toenmalig minister Plasterk dat er intergemeentelijke

samenwerkingsverbanden tot stand zijn gekomen en dat gemeenten zelf mogen bepalen hoe ze dit willen vormgeven en met welke gemeenten ze willen samenwerken. Deze samenwerkingsverbanden in de vorm van arbeidsmarktregio’s heeft voor kleinere gemeenten, zoals de gemeente Pijnacker- Nootdorp een positieve werking, omdat elke arbeidsmarktregio een centrumgemeente heeft. Een centrumgemeente is een gemeente die in ieder geval vertegenwoordigd is in de G32. De standpunten die de gemeente Pijnacker-Nootdorp heeft, kunnen dan worden doorgegeven aan in dit geval de gemeente Zoetermeer. De centrumgemeente ventileert deze gedeelde standpunten uit een

arbeidsmarktregio dan bij de vergadering van de G32 en die van de VNG. Deze hypothese wordt naar aanleiding van dit onderzoek aangenomen. Voor de gemeente Den Haag is deze hypothese niet van toepassing aangezien zij al directe lijnen hebben met de Rijksoverheid.

H3: Gemeenten hebben een ruime autonomie met betrekking tot de uitvoering van een bepaald beleid wat gedecentraliseerd is.

Dit onderzoek heeft zich voornamelijk gericht op de Participatiewet en daarom wordt dit beleid als graadmeter voor de hypothese genomen. Alle drie de gemeenten dachten dat zij door de

decentralisaties een zekere beleidsvrijheid zouden krijgen. Echter bleek de Participatiewet zo gekaderd te zijn dat er weinig tot geen speelruimte voor de gemeenten overblijft. Daarnaast is er gedurende de uitvoering nog extra wetgeving gekomen via staatsecretaris Klijnsma. Zij vond dat door gemeenten te weinig werd voorzien in beschut werk. Door deze extra wetgeving moest een groot deel van het budget naar het beschut werk, waardoor weinig geld overbleef voor andere onderdelen van het sociaal domein. Daarom wordt de derde hypothese verworpen voor alle drie de gemeenten.

57 H4: Belangenorganisaties hebben hierop ingespeeld en hun belangen voorgelegd bij de gemeenten om zo tot een uitvoeringsplan te komen wat voor bepaalde partijen gunstig was. De gemeenten Pijnacker-Nootdorp en Alphen aan den Rijn stellen dat de afspraken en gesprekken intensiever en frequenter zijn geworden. Beide gemeenten staan er voor open om met alle partijen in gesprek te gaan en hebben dit ook gedaan in aanloop naar de invoering van de decentralisaties in het sociaal domein. Dit komt door het feit dat de gemeenten intensiever zouden moeten gaan

samenwerken met zorgverzekeraars, wijkgroepen, huisartsen, thuiszorgorganisaties en bedrijven in het kader van het sociaal domein. Tevens komen deze twee gemeenten vaker vakbonden zoals het FNV en CNV tegen doordat ze beiden in een regionale samenwerking zitten en de gemeente Alphen aan den Rijn toe is getreden tot de G32. Echter hebben deze twee gemeenten niet ervaren dat ze zijn beïnvloed met betrekking tot het uitvoeringsplan. Ze zoeken naar de juiste oplossingen en staan daarom open voor nieuwe gedachtegangen. Voor de gemeente Den Haag is er niet veel veranderd. Den Haag is een gemeente die juist de hogere overheden probeert te beïnvloeden. Belangenorganisaties vinden hun weg wel naar gemeente Den Haag, maar dit is niet meer geworden door de decentralisaties. Vanwege bovenstaande constateringen wordt hypothese vier in dit onderzoek verworpen voor alle drie de gemeenten.

H5: NGO’s en burgergroepen hebben haar focus naar het decentraal niveau gebracht om hun belangen te kunnen behartigen in de totstandkoming van de uitvoeringsplannen.

Om de burgers en andere partijen goed te informeren en representatief te zijn naar de burgers heeft de gemeente Pijnacker-Nootdorp een adviesraad in het leven geroepen. De gemeente Alphen aan den Rijn heeft een cliëntenraad en de gemeente Den Haag heeft een integrale cliëntenraad voor het sociaal domein. De gemeenten zijn er voor de burgers, maar de gemeente Alphen aan den Rijn en Pijnacker- Nootdorp ervaren niet dat NGO’s en burgergroepen haar focus naar het decentraal niveau hebben gebracht ten opzichte van de machthebbers. Wel zien zij dat burgers zich meer zijn gaan roeren, omdat de gemeenten nu eenmaal de zorg zijn gaan leveren en er zorg voor moeten dragen dat burgers weer re-integreren in de participatiesamenleving. De gemeente Den Haag heeft de relatie tussen

belangengroepen en belanghebbenden en toestroom naar de gemeente niet heel erg zien veranderen. Voorheen heeft de gemeente te maken gehad met werkgevers en sociale partners in de stad. Deze relaties zijn volgens de respondent nog steeds goed. De hypothese wordt gedeeltelijk aangenomen, omdat de integrale cliënt- en adviesraden de mogelijkheid bieden voor burgers om invloed uit te oefenen. Echter gebeurt dit niet via georganiseerde groepen vandaar dat de hypothese gedeeltelijk wordt aangenomen. Voor de gemeente Den Haag wordt deze hypothesen verworpen, omdat zij geen nieuwe raden heeft ingevoerd. De gemeente Den Haag heeft de raden die al bestonden onder één raad gebracht.

58 H6: De decentralisatie heeft met betrekking tot de Participatiewet geleid tot veranderingen in de lobby tactiek/strategie bij gemeenten.

Zoals in de eerdere verwachting al te lezen is, heeft de gemeente Den Haag haar strategie en beleid jegens belangengroepen nauwelijks veranderd. De gemeente Den Haag heeft altijd al een beleid gehad, en die hebben ze nu vormgegeven voor het geheel via een integrale cliëntenraad. Bij de gemeente Pijnacker-Nootdorp en de gemeente Alphen aan den Rijn is er wel het één en ander veranderd. Ze hebben de toestroom van belanghebbenden zien toenemen en ze voelen dat het zich als gemeente ook steeds meer moeten laten horen naar de hogere overheden. Dit komt voort uit het feit dat hen drie decentralisaties ten uitvoering is opgelegd en ze daarin allerlei problemen hebben ervaren. Verder hebben zij als ontvangende partij van lobby niet echt een strategie of tactiek. De gemeenten Pijnacker- Nootdorp en Alphen aan den Rijn hanteren een soort ‘de deur is altijd open’ systeem, waardoor zij altijd naar eigen zeggen met de personen in kwestie in gesprek gaan. Mede omdat zij een kleinere gemeenten zijn dan de gemeente Den Haag en daarom open staan voor alternatieve oplossingen. De gemeente Pijnacker-Nootdorp ervaart zelf weinig inbreng van lobbygroepen op hun gemeenten, maar vindt dit wel jammer. Zij stelt dat de grotere gemeenten niet representatief zijn voor de rest van de gemeenten en er mogelijkheden liggen bij kleinere gemeenten.

De laatste hypothese wordt gedeeltelijk aangenomen, omdat de drie gemeenten niet direct hun beleid hebben veranderd. Echter ziet de kleine gemeente Pijnacker-Nootdorp en de middel(grote) gemeente Alphen aan den Rijn wel een verandering in de toestroom van belanghebbenden naar hun gemeenten. Daarnaast voelen ze beiden dat ze zich steeds meer moeten laten horen naar de hogere overheden. Vandaar dat de hypothese gedeeltelijk wordt aangenomen. Daarbij is er voor de gemeente Den Haag weinig veranderd wat er toe leidt dat de hypothese voor de gemeente Den Haag wordt verworpen.