• No results found

Onderwijs en Wetenschappen

Gehouden in het Kurhaus te ’s-Gravenhage, op 19 december 2000 van 15.00 tot 17.00 uur Toonzetting en aannames

De essays geven aanleiding tot een aantal conclusies.

- De meeste voorgestelde oplossingen hebben betrekking op aanbodverruimende maatregelen.

- De meest ingrijpende vraagverminderende oplossingen, te weten beperken van het curriculum, het aantal leerlingen en/of de programmatijd, ontbreken. Er wordt niet voorgesteld te snijden in de taken van het onderwijs.

- Een aantal van de wel voorgestelde vraagverminderende oplossingen grijpen fundamenteel in op het onderwijsproces. De oplossingen reiken verder dan het arbeidsmarktprobleem en hebben het karakter van langere-termijn oplossingen.

Discussielijnen

Onderstaand zijn de belangrijkste knelpunten en oplossingsrichtingen per thema weergegeven.

ICT

De merites van ICT werden voor het onderwijs op verschillende waarde geschat. Enerzijds wordt veel verwacht van het ondersteunen van de docent bij het onderwijsleerproces. Inzet van ICT maakt het mogelijk het onderwijsaanbod vergaand te individualiseren en daarmee te intensiveren.

Anderzijds was er de roep c.q. de veronderstelling dat het mogelijk is om met ICT het onderwijs te extensiveren. Door een groot deel van het curriculum via ICT aan te bieden en te toetsen, wordt het onderwijs docent-onafhankelijker. Daarmee wordt de kwaliteit verhoogd en er zijn bovendien minder docenten nodig.

De vergaande inzet van ICT betekent een innovatie die verder reikt dan de korte termijn. De invulling van de professie van docent zal er door veranderen. De leerlingen en studenten van vandaag zullen er niet gek van staan te kijken dat de computer in grotere mate dan tot nu toe wordt ingezet. Ze verwachten dat zelfs. Over de docenten werd opgemerkt dat die in heel veel gevallen nog niet zo ver zijn

Het voortborduren van de recente ontwikkelingen met Internet, maakt naar de overtuiging van sommige deelnemers aan de discussie een hele snelle sprong mogelijk voor gebruik van ICT. De virtuele school komt technisch gezien binnen bereik. Voor sommigen is het de vraag of we de ontwikkeling van contactonderwijs naar afstandonderwijs moeten maken. Overigens past daarbij ook de kanttekening dat slecht onderwijs dat via ICT wordt aangeboden, nog steeds slecht onderwijs blijf t.

Taken en organisatie in het onderwijs

De ideeën die te berde gebracht werden over taken en organisatie in het onderwijs, hebben eveneens een ingrijpende invloed. Aan het inhoudelijke takenpakket werd door de essayisten niet 104

B3.2.4

1

2

2.1

2.2

afgedaan, zoals in paragraaf 1 gemeld. Wel kwam aan de orde het maken van onderscheid tussen het uitvoeren van taken door het onderwijs en zaken die door de docent gedaan moeten worden;

werken naar een f lexibeler inzet van anderen in het onderwijs. In essentie komt het erop neer dat de 1 : 1 -relatie tussen de docent en een klas moet worden losgelaten. We moeten denken in groepen leerlingen van wisselende samenstelling, waar afwisselend docenten en anderen de verantwoordelijkheid hebben voor het uitvoeren van die deeltaken, die passen bij hun competenties. Bekwaamheid voor de taak is het sleutelwoord; niet de formele bevoegdheid.

Punt van discussie was ook de omvang van de klassen. Tegenover de stelling dat wetenschappelijk onderzoek niet overtuigend laat zien dat klassenverkleining effectief is voor de leeropbrengst, staat de beleving van docenten dat een kleinere klas de ervaren werkdruk verlaagt. Deze beleving verdient honorering.

Beloning

Over het loongebouw als zodanig zijn geen ideeën gegeven door de indieners van de essays. Wel werd ook in de discussie duidelijk gesteld dat er meer mogelijkheden moeten komen om op niveau van de school te kunnen differentiëren naar functies en naar individuele prestaties. Formeel zijn die mogelijkheden inmiddels wel aanwezig. De feitelijke toepassing van de ruimte is nog zeer beperkt. Ook zou het mogelijk moeten zijn om beter te belonen in scholen waar de werklast zwaarder is, zoals op zwarte scholen.

Management

Een breed gedeelde opvatting was de noodzaak om het management in het onderwijs te professionaliseren. Dat is in versterkte mate nodig in het licht van de ontwikkeling naar de regelarme school, waar er op schoolniveau veel meer mogelijkheden ontstaan voor eigen keuzen en beleid. Van scholen is tientallen jaren verwacht dat ze de regels van ‘Zoetermeer’ braaf uitvoerden; het is dus geen wonder dat directies niet zonder meer de toegenomen beleidsvrijheid volledig benutten.

Het zal hard nodig zijn hier verandering in aan te brengen. Denk aan de mogelijkheden voor het voeren van toegesneden personeelsbeleid, zowel naar beloning als naar inzet van anderen dan docenten. De inzet van grote aantallen personen voor deeltaken plaatst het management voor forse logistieke opgaven. Het is de vraag of het voor het management wel zo aantrekkelijk is om als Randstad uitzendbureau te fungeren.

Bij goed personeelsbeleid hoort ook het terugdringen van het ziekteverzuim. Bij de

veronderstelling dat goed management leidt tot minder ziekteverzuim, wordt een kanttekening geplaatst. Veel verzuim is geworteld in niet-school-gerelateerde omstandigheden.

Innovatiestrategie

Steeds terugkerend thema in de discussie was de innovatiestrategie. Hoe komen we in het onderwijs zover dat de scholen zich ontwikkelen in de richtingen zoals eerder aangeven?

Anders dan ten tijde van het uitbrengen van het advies van de commissie Van Es in 1993, is er nu wél meer draagvlak en formele ruimte voor allerlei voorstellen van toen. Voor alle voorstellen bestaan thans de formele mogelijkheden. Maar die worden nog niet gebruikt.

De beweging naar de regelarme school tekent zich duidelijk af. Binnenkort starten meer initiatieven om het ontwikkelingsproces naar de regelarme school in praktijk te ontdekken.

In de discussie komt naar voren, onder verwijzing naar succesvolle er varing elders, dat het belangrijk is de directies en docenten zelf aan te spreken en hen zelf aan de slag te laten gaan. Dat kan op het niveau van een gemeente of van een individuele school; in competitie of juist door alle goede ideeën te honoreren. Er zit voldoende kennis en ervaring in het onderwijsveld voor ‘bottom-105

2.3

2.4

2.5

up’ beleid. Daartegenover staat de opvatting dat dat juist niet het geval is en dat we moeten vrezen voor de negatieve effecten van marktwerking: er wordt gedraaid wat er gevraagd wordt. De aanwezigen waren het er wel over eens dat de ontwikkeling van grootschalige inzet van ICT wél centrale, gestructureerde aansturing vergt.

De vraag van de bewindslieden naar concrete handvatten voor de innovatiestrategie blijf t in de discussie onbeantwoord. Een probleem daarbij is natuurlijk de omvang van het veld (3 mln leerlingen/studenten, 300.000 onderwijsgevenden, 12.000 instellingen) en het feit dat ‘de scholen niet van de minister van Onderwijs zijn’. Hoe krijgen we de docenten zo ver dat ze zelf aan de slag gaan? Welke incentives moeten we toepassen?

Alom is duidelijk dat het management van scholen een cruciale rol speelt. En dat een deel van de voorgestelde oplossingsrichtingen niet op de korte termijn gerealiseerd kunnen worden, maar dat de horizon een aantal jaren verder ligt.

106

Appendix I –

Wat is het effect op de arbeidsmarkt

Wat is het effect op de arbeidsmarkt

Openbaar Bestuur - Minder lagen in de organisatie

Processen

Taken Waar

richt de maatregel zich op

Wat is het effect op de arbeidsmarkt

Wat is het effect op de arbeidsmarkt

Onderwijs en Wetenschappen

109

- Andere inrichting onderwijs-proces: inzet

Vraagvermindering Aanbod verruimend

- Beter benutten huidige capaciteit - Inzet ICT

- Vergroten klassen

Processen

Taken Waar

richt de maatregel zich op

Wat is het effect op de arbeidsmarkt

Mensen

- (Onderwijs-) ondersteunende taken door anderen - Inzet anderen dan leraren

- Waarvoor?

- Competenties onderscheiden en scheiden

- Inzet anderen dan lerearen - Hoe?

- ‘Loosely coupled teachers’

- Inzet anderen dan leraren - Wie?

110

Appendix II – Aanwezigen tijdens