• No results found

3. Situering van de wijzigingen aan het stelsel van scheiding van goederen

3.3. Bedingen toevoegen om de gevolgen van de zuivere scheiding van goederen te milderen

3.3.1. Het stelsel van scheiding van goederen met een beding van verrekening van aanwinsten

3.3.1.4. De verrekenvordering

3.3.1.4.1. Berekening van de verrekenvordering (art. 1469/6, $1 en $3 BW en art. 1469/7 BW)

Na de definiëring van het aanvangs- en eindvermogen kunnen we nu overgaan tot de berekening van de

1020

verrekenvordering. Vooraleer de verrekenvordering kan worden bepaald, moeten eerst de aanwinsten van beide echtgenoten worden berekend. Dit houdt, zoals eerder aangehaald, in dat het eindvermogen wordt verminderd met het aanvangsvermogen. Vervolgens worden de aanwinsten van elke echtgenoot met elkaar vergeleken. De echtgenoot die de minste aanwinsten heeft verwezenlijkt, heeft recht op de verrekenvordering. De verrekenvordering is dan gelijk aan de helft van het verschil van de aanwinsten van beide echtgenoten, dus: de aanwinsten van de rijkste echtgenoot min de aanwinsten van de andere echtgenoot, en dit verschil delen door twee.213 Belangrijk om op te merken is dat indien het

aanvangsvermogen groter is dan het eindvermogen, men een tekort bekomt. Dit wordt niet verrekend, aangezien enkel de aanwinsten kunnen leiden tot een verrekenvordering. In het geval beide echtgenoten een tekort hebben en er dus een finaal tekort is, wordt dit dan ook niet verdeeld. Het is echter niet

1030

duidelijk wat er gebeurt indien de ene echtgenoot een tekort heeft en de andere echtgenoot wel aanwinsten heeft en er dus finaal geen tekort ontstaat. Volgens CASTELEIN kan er indien er geen finaal tekort is ook een verrekenvordering ontstaan, MOSSELMANS en VAN THIENEN trekken dit in twijfel.214

Ter verduidelijking grijpen we terug naar de casestudie. Kristof en Elke hebben besloten om hun stelsel van scheiding van goederen met verrekening van aanwinsten te ontbinden. Bij de echtscheiding heeft Kristof een aanvangsvermogen van €200 en een eindvermogen van €700. De aanwinsten van Kristof bedragen dus €500. Elke daarnaast heeft een aanvangsvermogen van €400 en een eindvermogen van €600. Haar aanwinsten bedragen dus €200. De aanwinsten van Kristof zijn het grootst, dus Elke kan aan hem een verrekenvordering vragen. Deze verrekenvordering is gelijk aan €150 (=(€500 - €200) / 2). Bij de ontbinding behoudt Kristof dus een vermogen van €350 (€500 - €150) en Elke krijgt een vermogen van

1040

212 Art. 1469/5, $2-$3, S. MOSSELMANS en A. VAN THIENEN, “Vernieuwd huwelijksvermogensrecht”, Not.Fisc.M. 2018, 349-350.

213 Art. 1469/6, $1 BW; S. MOSSELMANS en A. VAN THIENEN, “Vernieuwd huwelijksvermogensrecht”, Not.Fisc.M. 2018, 350.

214 C. CASTELEIN, “Scheiding van goederen”, Vormingsdag erfrecht en huwelijksvermogensrecht 4 mei 2018, randnr.31 en 36.; S. MOSSELMANS en A. VAN THIENEN, “Vernieuwd huwelijksvermogensrecht”, Not.Fisc.M. 2018, 350.

€350 (€200 + €150). Stel dat het aanvangsvermogen van Kristof €800 bedraagt en zijn eindvermogen €200. Dan heeft hij een tekort van €600. Het aanvangsvermogen van Elke bedraagt €700 en haar eindvermogen €300. Zij heeft een tekort van €400. Er ontstaat dus een finaal tekort. In dit geval kan er geen verrekenvordering zijn.215

De verrekenvordering wordt volgens de algemene regel bepaald bij de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel.216 Hiervan kan worden afgeweken in bijzondere gevallen, namelijk indien het

huwelijk wordt ontbonden door een echtscheiding of door een andere gerechtelijke beslissing (art. 1469/7 BW) of bij de vervroegde vereffening van de verrekenvordering (art. 1469/12 BW, infra 46, nr. 1126).217 In deze bijzondere gevallen vindt de bepaling van de verrekenvordering plaats op de datum

waarop de vordering in rechte is ingediend. Dit betreft de datum waarop het geding voor de rechtbank

1050

wordt ingeleid.218 Het gevolg hiervan is dat er nu een kortere periode bestaat waarbinnen de schuldenaar

zijn vermogen en dus ook de verrekenvordering kan doen dalen.219

Na de ontbinding van het huwelijksstelsel is het mogelijk om de verrekenvordering over te dragen onder levenden. Hiermee wordt bedoeld dat men de verrekenvordering kan doorgeven aan iemand anders. Ook in geval van overlijden kan deze verrekenvordering terecht komen in de erfenis van de overledene.220 In

elk geval kan de overdracht slechts gebeuren na de ontbinding van het huwelijk, ongeacht of het nu gaat om een overdracht onder bezwarende titel of om niet221. Zolang het stelsel niet is ontbonden, is een

overdracht niet mogelijk of kan de verrekenvordering geen deel uitmaken van een erfenis.222

3.3.1.4.2. Beperkingen van de verrekenvordering (art. 1469/8 BW)

1060

De wet legt een maximumgrens op voor de verrekenvordering. Deze beperking houdt in dat de verrekenvordering niet meer kan zijn dan de helft van de waarde van het eindvermogen, en dit op de datum waarop het eindvermogen wordt geschat.223 Hierdoor kan niemand worden verplicht om meer dan

50% van diens geschatte eindvermogen weg te geven, zelfs niet wanneer het aanvangsvermogen negatief

215 H. CASMAN, “Nieuw huwelijksvermogensrecht”, NJW 2018, 774.

216 S. MOSSELMANS en A. VAN THIENEN, “Vernieuwd huwelijksvermogensrecht”, Not.Fisc.M. 2018, 350.

217 Art. 1469/7 BW; C. CASTELEIN, “Scheiding van goederen”, Vormingsdag erfrecht en huwelijksvermogensrecht 4

mei 2018, randnr.35.

218 Art. 1469/7 BW; Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, 89-90.

219 C. DECLERCK, “De hervorming van het huwelijksvermogensrecht. Commentaar bij de wet van 22 juli 2018”

T.Fam. 2018, 247.

220 Art. 1469/6, $3 BW.

221 Met om niet wordt bedoeld dat er iets gebeurt zonder tegenprestatie. Deze goederen werden dus gratis verkregen.

222 C. CASTELEIN, “Scheiding van goederen”, Vormingsdag erfrecht en huwelijksvermogensrecht 4 mei 2018, randnr.34.; C. DECLERCK, “De hervorming van het huwelijksvermogensrecht. Commentaar bij de wet van 22 juli 2018” T.Fam. 2018, 248.

is en de aanwinsten dus groter worden. Deze regel zorgt ervoor dat er enkel een verrekenvordering kan ontstaan indien er positieve aanwinsten aanwezig zijn op datum van de verrekening.224

Deze beperking toestaan zou echter onrechtvaardig zijn indien er sprake is van een fictieve toevoeging aan het eindvermogen (art. 1469/4, $2 supra 40, nr. 963)omdat de echtgenoot zijn vermogen op een deloyale wijze heeft verminderd. In dat geval zal diens eindvermogen zelfs extra verhoogd worden: de beperkingsregel komt namelijk bovenop de fictieve toevoeging. Dit is de verhoogde maximumgrens. Dit

1070

houdt dus in dat het eindvermogen eerst normaal wordt verhoogd met de fictieve toevoeging, maar dat dit bedrag daarna nog eens met de helft wordt verhoogd, zijnde het bedrag van de beperking.225 Enkel in

deze situatie is het mogelijk dat de echtgenoot gedwongen wordt om schulden te maken, zodat hij of zij op deze manier in staat is om de verrekenvordering terug te betalen.226

Belangrijk is om de beperking niet te verwarren met de berekening van de verrekenvordering. Voor de bepaling van de verrekenvordering wordt de helft van het verschil van de aanwinsten genomen.227 Pas na

deze berekening wordt er een beperking opgelegd. De beperking mag daarbij niet meer bedragen dan de helft van het eindvermogen.228

Deze beperkingsregel kunnen we het best illustreren aan de hand van de casestudie. Elke en Kristof hebben de aanvraag tot echtscheiding ingediend. Het aanvangsvermogen van Kristof

1080

bedraagt €-150 en zijn eindvermogen is gelijk aan €500. Hieruit kunnen we afleiden dat hij €650 aanwinsten heeft. Elke heeft een aanvangsvermogen van €250 en een eindvermogen van €300. Haar aanwinsten bedragen dus €50. De verrekenvordering die Elke heeft ten opzichte van Kristof bedraagt dan €300 (=(€650 - €50) / 2). Er is echter een beperking op deze vordering, namelijk de helft van het eindvermogen van Kristof. Aangezien het eindvermogen van Kristof €500 bedraagt, is de beperking gelijk aan €250. In dit geval zal de verrekenvordering van €300 dus beperkt worden tot €250. Stel daarentegen dat het eindvermogen van Kristof oorspronkelijk bestond uit €100. Omdat hij bepaalde goederen had verkwist, gebeurde er een fictieve toevoeging aan zijn eindvermogen van €400. In dat geval geldt de beperking niet. In tegendeel, zijn eindvermogen wordt bijkomend verhoogd met deze beperking. In deze situatie zal het eindvermogen van Kristof €750 (= €100 + €400 + (€100 + €400) / 2) bedragen in plaats van

1090

224 C. CASTELEIN, “Scheiding van goederen”, Vormingsdag erfrecht en huwelijksvermogensrecht 4 mei 2018, randnr.36.; C. DECLERCK, “De hervorming van het huwelijksvermogensrecht. Commentaar bij de wet van 22 juli 2018” T.Fam. 2018, 248.

225 Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, 90-91.; S. MOSSELMANS en A. VAN THIENEN, “Vernieuwd huwelijksvermogensrecht”, Not.Fisc.M. 2018, 350.

226 C. CASTELEIN, “Scheiding van goederen”, Vormingsdag erfrecht en huwelijksvermogensrecht 4 mei 2018, randnr.36.

227 Art. 1469/5 BW, $2-$3.

228 C. CASTELEIN, “Scheiding van goederen”, Vormingsdag erfrecht en huwelijksvermogensrecht 4 mei 2018, randnr.36.

€500 (= €100 + €400). De verrekenvordering bedraagt dan €425 (=( (€750 - €-150) - €50) / 2) zonder toepassing van de maximumgrens. Tabel 4 en 5 geven een overzicht weer van bovenstaand voorbeeld. Door deze twee tabellen met elkaar te vergelijken, zien we ook een duidelijk verschil indien er een fictieve toevoeging aan het eindvermogen is.

Kristof Elke Aanvangsvermogen €-150 €250 Eindvermogen €500 €300 Aanwinsten €650 €50 Verrekenvordering €300 Beperking €250

Tabel 4: Overzicht voorbeeld beperking zonder fictieve toevoeging aan het eindvermogen.

Kristof Elke Aanvangsvermogen €-150 €250 Eindvermogen €750 €300 Aanwinsten €900 €50 Vordering €425 Beperking Geen

Tabel 5: Overzicht voorbeeld beperking met fictieve toevoeging aan het eindvermogen.

3.3.1.4.3. Betaling van de verrekenvordering (art. 1469/6, $2, $3 en art. 1469/11 BW)

Volgens de algemene regels gebeurt de betaling van de verrekenvordering in geld. Een betaling in natura is enkel mogelijk als de rechtbank dit toelaat, rekening houdende met de belangen van beide

1100

echtgenoten.229 Deze betaling in natura kan door beide echtgenoten worden gevraagd, ongeacht of ze

schuldenaar of schuldeiser zijn. Dit wil ook zeggen dat de goederen aan de schuldeiser kunnen worden opgedrongen, ook al gaat deze niet akkoord met de betaling in natura. Om dit punt van kritiek op de verrekenvordering aan te pakken, zou het beter zijn geweest indien de betaling in natura enkel maar mogelijk was met een akkoord van de schuldeiser.230

Op verzoek van de schuldenaar is het mogelijk om de betaling van de verrekenvordering uit te stellen.231

Uitstel van de betaling van de verrekenvordering is enkel mogelijk indien de onmiddellijke betaling ervan de schuldenaar onbillijk belast. Hiermee wordt bedoeld dat de schuldenaar, om de verrekenvordering te kunnen betalen, een goed moet afstaan dat noodzakelijk is om te kunnen voorzien in zijn

229 Art. 1469/6, $2 BW; Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, 88-89.

230 C. DECLERCK, “De hervorming van het huwelijksvermogensrecht. Commentaar bij de wet van 22 juli 2018”

T.Fam. 2018, 248.

levensonderhoud.232 Stel, Kristof en Elke ontbinden hun huwelijk onder het stelsel van scheiding van

1110

goederen met verrekening van aanwinsten en Kristof moet de verrekenvordering uitbetalen aan Elke. Echter, het enige dat hij bezit is een woning die hij deels gebruikt om zijn beroep als loodgieter uit te oefenen. Uit deze activiteit haalt Kristof zijn inkomsten waarmee hij in zijn levensonderhoud voorziet. Het zou onbillijk zijn om Kristof te verplichten het huis te verkopen, zodat hij de verrekenvordering onmiddellijk kan betalen. In dit geval kan Kristof uitstel van betaling vragen.233

De verrekenvordering waarbij de betaling kan worden uitgesteld, zal echter wel interesten opbrengen.234

Deze interest stemt overeen met de wettelijke interestvoet. Ondanks de hervorming van het huwelijksvermogensstelsel is het nog steeds niet duidelijk vanaf wanneer de verrekenvordering opeisbaar wordt. Ook is het niet duidelijk vanaf wanneer deze interesten opbrengt.235 Enerzijds beweren

MOSSELMANS en VAN THIENEN dat de interest van rechtswege begint te lopen na de ontbinding van het

1120

huwelijksstelsel, zodra de verrekenvordering definitief is bepaald.236 Anderzijds beweert DECLERCK dat de

interesten pas verschuldigd zijn vanaf het moment van de eerste ingebrekestelling.237

Daartegenover is het op verzoek van de schuldeiser ook mogelijk om bepaalde zekerheden te eisen.De schuldenaar wordt dan verplicht om bepaalde zekerheden te stellen voor de betaling van de verrekenvordering. De aard en het bedrag van deze zekerheden worden naar billijkheid bepaald.238

3.3.1.4.1. Vervroegde uitkering (art. 1469/12 BW)

De echtgenoot die zich tijdens het huwelijk het meeste heeft verrijkt, kan een vervroegde verrekening vragen aan de familierechtbank. Dan zal er geen verrekening meer gebeuren bij de ontbinding van het huwelijksstelsel.Dit is het geval indien de andere echtgenoot zijn vermogen deloyaal beheert en het

1130

bedrag van de verrekenvordering hierdoor verhoogt.239 Deze vervroegde uitkering komt dan ook vaak

voor in het geval van handelingen die leiden tot een fictieve toevoeging aan het eindvermogen (art. 1469/4, $2, supra 40 nr. 963). Indien deze vervroegde vordering geaccepteerd wordt, zijn de regels van het stelsel van scheiding van goederen verder van toepassing op de echtgenoten.240

232 Art. 1469/11, $1 BW.

233 C. CASTELEIN, “Scheiding van goederen”, Vormingsdag erfrecht en huwelijksvermogensrecht 4 mei 2018, randnr.33.

234 Art. 1469/11, $2 BW.

235 Cass. 30 maart 2018, T.Not. 2019-119, 131, noot L. JANSSENS.

236 S. MOSSELMANS en A. VAN THIENEN, “Vernieuwd huwelijksvermogensrecht”, Not.Fisc.M. 2018, 351. 237 C. DECLERCK, “De hervorming van het huwelijksvermogensrecht. Commentaar bij de wet van 22 juli 2018”

T.Fam. 2018, 249.

238 Art. 1469/11, $3 BW; Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, 93.

239 Wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, 94-95.; S. MOSSELMANS en A. VAN THIENEN, “Vernieuwd huwelijksvermogensrecht”, Not.Fisc.M. 2018, 350.

3.3.1.4.3. Verjaring (art. 1469/9 BW)

Wanneer de echtgenoot die recht heeft op de verrekenvordering hier gedurende een bepaalde termijn geen gevolg aan stelt, kan de andere partner niet meer gerechtelijk vervolgt worden voor de betaling van deze vordering.241 Deze termijn wordt de verjaringstermijn genoemd en bedraagt voor de

verrekenvordering drie jaar. De termijn begint te lopen vanaf het moment dat de andere echtgenoot

1140

kennis heeft genomen van de ontbinding van het huwelijk.242 Hierdoor kan de verjaring in sommige

gevallen pas van start gaan jaren na de ontbinding van het huwelijk. Om dergelijke zaken te vermijden en om enige rechtszekerheid in te bouwen heeft men een uiterlijke verjaringstermijn ingevoerd die losstaat van de kennisname van de feiten. Deze termijn bedraagt tien jaar lopende vanaf de datum van ontbinding van het stelsel.243