• No results found

3. Situering van de wijzigingen aan het stelsel van scheiding van goederen

3.3. Bedingen toevoegen om de gevolgen van de zuivere scheiding van goederen te milderen

3.3.1. Het stelsel van scheiding van goederen met een beding van verrekening van aanwinsten

3.3.1.6. De fiscale impact van de verrekenvordering

Een belangrijke vraag die we moeten stellen bij het stelsel van scheiding van goederen met verrekening van aanwinsten is welke fiscale impact dit nieuwe stelsel heeft. Hiervoor vertrekken we vanuit het geval dat het huwelijk ontbonden wordt door een overlijden.

Figuur 3: Verduidelijking van de begrippen verrekenvordering en verrekenschuld.

Bovenstaande figuur (figuur 3) geeft een situatie weer waarin de langstlevende echtgenoot recht heeft op een verrekenvordering ten laste van de overledene. Anders gezegd heeft de overledene dus een verrekenschuld ten opzichte van de langstlevende echtgenoot.

Bij overlijden van de echtgenoot die de meeste aanwinsten heeft opgebouwd tijdens het huwelijk,

1180

ontstaat er een verrekenschuld in het voordeel van de langstlevende echtgenoot. Deze verrekenschuld bevindt zich dan in de nalatenschap van de eerst overledene. In deze situatie ontstaan er twee mogelijkheden op het moment dat de langstlevende echtgenoot komt te overlijden. Enerzijds kan de verrekenschuld nog niet of slechts gedeeltelijk zijn betaald voor het overlijden van de langstlevende echtgenoot. Op deze manier valt de verrekenvordering in de nalatenschap van de langstlevende echtgenoot. Dit is eerder uitzonderlijk, maar het is wel mogelijk indien de twee overlijdens kort na elkaar plaatsvinden. Anderzijds kan de verrekenschuld volledig uitbetaald zijn aan de langstlevende echtgenoot voor zijn of haar overlijden. Bij het overlijden van de langstlevende echtgenoot zullen dan de activa die

247 C. DECLERCK, “De hervorming van het huwelijksvermogensrecht. Commentaar bij de wet van 22 juli 2018”

ontstonden bij de uitbetaling van de vordering en nog niet zijn opgedaan tijdens het leven, in diens nalatenschap zitten.248

1190

Schuldvorderingen249 die ontstaan door de opname van een beding in een huwelijksovereenkomst en die

uitwerking krijgen bij de ontbinding van het huwelijksstelsel, zijn niet onderworpen aan successierechten.250 Vroeger zorgde het verrekenbeding ervoor dat er bij ontbinding van het huwelijk

door overlijden een schuld ontstond, die ten laste viel van de nalatenschap van de eerst overledene, in het voordeel van de langstlevende echtgenoot. De schuldvordering werd dan in mindering gebracht van de volledige nalatenschap, met als gevolg dat er zeer lage of zelfs geen erfbelastingen moesten betaald worden. Omwille van deze reden is er een wijziging van art. 2.7.3.4.1, eerste lid VCF gebeurd, wat ervoor zorgde dat de schuldvordering niet langer afgetrokken mag worden van de nalatenschap.251 De

verrekenschuld, die door het verrekenbeding ontstaat, wordt sinds het decreet van 8 december 2017 dus niet langer meer gezien als een aftrekbaar passiefbestanddeel.252 Als compensatie hiervoor wordt het

1200

gedeelte dat overblijft van de verrekenvordering bij het overlijden van de langstlevende echtgenoot niet gezien als een belastbaar actiefbestanddeel. Als de verrekenschuld volledig werd uitbetaald voor het overlijden van de langstlevende echtgenoot, worden de actiefbestanddelen die in de plaats zijn gekomen en nog aanwezig zijn bij het overlijden van de langstlevende echtgenoot, wel belast.253 Belangrijk om op

te merken is dat deze wijziging echter niet plaatsvindt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en in het Waals Gewest. Hier blijven de schuldvorderingen die ontstaan uit het verrekenbeding wel nog een aftrekbaar passiefbestanddeel.254

Laten we dit even verduidelijken aan de hand van onze casestudie. Elke en Kristof zijn nog steeds gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen met verrekening van aanwinsten. Kristof heeft via zijn beroep als loodgieter €100 aanwinsten kunnen verwezenlijken. Elke daarentegen was huisvrouw en heeft

1210

geen aanwinsten verwezenlijkt. Kristof overlijdt op 7 maart 2019. De nalatenschap van Kristof omvat een actief van €100, namelijk de aanwinsten die hij tijdens het huwelijk heeft verwezenlijkt, en een passief van €50 dat gelijk is aan de waarde van de verrekenvordering. De verrekenvordering bestaat namelijk uit

248 C. CASTELEIN, “Scheiding van goederen”, Vormingsdag erfrecht en huwelijksvermogensrecht 4 mei 2018, randnr.39.

249 Andere dan de schuldvorderingen die vermeld zijn in art. 2.7.3.2.7 VCF. Onder art. 2.7.3.2.14 VCF worden dus de schuldvorderingen die voortkomen uit een finaal verrekenbeding en de schuldvorderingen die voortkomen uit een verblijvingsbeding of een keuzebeding onder last bedoeld.

250 Art. 2.7.3.2.14 VCF.

251 GwH. 10 juli 2019, nr. 109/2019. 252 Art. 2.7.3.4.1, eerste lid VCF.

253 F. BUYSSENS, “Verrekenbedingen: weten we eigenlijk waar we heen willen?”, T.Fam. 2018, 226-227.

254 X., “Afdeling VIbis. Schuldvorderingen die voortkomen uit de toepassing van huwelijksovereenkomsten (Vlaams Gewest)” in J. DECUPER en J. RUYSSEVELDT, Successierechten 2018-2019, Mechelen, Wolters Kluwer, 2019, (524) 527.

de helft van de netto-aanwinsten van Elke en Kristof (= (€100 - €0) / 2 = €50). Er moet op €100 erfbelasting worden betaald, aangezien de verrekenschuld niet meer mag worden afgetrokken als passiefbestanddeel. De eerste situatie die zich kan voordoen is dat bij het overlijden van Elke de verrekenvordering nog niet werd uitbetaald. In dat geval zal de verrekenvordering als een roerend actief van €50 worden opgenomen in de nalatenschap van Elke. Bij het overlijden van Elke moet er dan geen bijkomende erfbelasting worden betaald, aangezien de verrekenvordering vrijgesteld is van de erfbelasting (art. 2.7.3.2.14 VCF). Het totale bedrag dat over de twee nalatenschappen heen onderworpen is aan erfbelasting bedraagt dus €100.

1220

De tweede mogelijkheid is dat de verrekenvordering wel volledig werd uitbetaald voor het overlijden van Elke. Stel dat hiervan €25 nog niet werd opgedaan tijdens haar leven. In dit geval bestaat de nalatenschap van Elke uit een roerend of onroerend actief van €25.Op deze overblijvende €25 moet er wel nog erfbelasting betaald worden. Over de twee nalatenschappen heen wordt er dus erfbelasting betaald op €125. 255

Deze fiscale behandeling zorgt ervoor dat het minder aantrekkelijk wordt om te kiezen voor het stelsel van scheiding van goederen met verrekening van aanwinsten. Doordat de verrekenvordering niet meer wordt gezien als een aftrekbaar passiefbestanddeel van de nalatenschap van de eerst overledene, zorgt dit voor een belastingverhogend effect aangezien hierdoor een verhoogde belastinggrond ontstaat. Voor de inwerkingtreding van deze regel werd bij het eerste overlijden namelijk maar belasting betaald op €50

1230

(aanwinsten – verrekenschuld) in plaats van op €100, zoals nu het geval is. Een bijkomend negatief punt is dat hier het risico op dubbele belasting256 ontstaat.257

Eveneens zien we hier nog een verschil met het wettelijk stelsel. Onder het wettelijk stelsel heeft de langstlevende echtgenoot recht op de helft van het gemeenschappelijk vermogen. Hierop dient dan geen erfbelasting betaald te worden. Bij het stelsel van scheiding van goederen met verrekening van aanwinsten geldt dit enkel indien de verrekenvordering niet (volledig) werd uitbetaald. Gebeurt dit wel, dan wordt men op het overblijvende deel toch belast.258

255 C. CASTELEIN, “Scheiding van goederen”, Vormingsdag erfrecht en huwelijksvermogensrecht 4 mei 2018, randnr.39.

256 In het geval van een dubbele belasting betaald zowel de langstlevende echtgenoot als de erfgenamen van de langstlevende echtgenoot erfbelastingen op hetzelfde actief.

257 F. BUYSSENS, “Verrekenbedingen: weten we eigenlijk waar we heen willen?”, T.Fam. 2018, 226-227. 258 C. CASTELEIN, “Scheiding van goederen”, Vormingsdag erfrecht en huwelijksvermogensrecht 4 mei 2018, randnr.43.

Dit wordt bevestigd door een arrest van het Grondwettelijk Hof op 10 juli 2019. De verzoekende partij was hierbij van oordeel dat er een schending was van het gelijkheids- en niet-discriminatiebeginsel (art. 10 en art. 11 Gw.). De verzoekende partij vond namelijk dat er een verschil was in behandeling van de

1240

huwelijksvoordelen die werden verkregen binnen het wettelijk stelsel en de huwelijksvoordelen die werden verkregen binnen het stelsel van scheiding van goederen met verrekening van aanwinsten. Binnen het wettelijk stelsel heeft de langstlevende echtgenoot recht op de helft van de gemeenschap en behoort de andere helft tot de nalatenschap van de eerst overledene. Op die manier moet de langstlevende echtgenoot enkel erfbelasting betalen op het gedeelte dat hij boven de helft van de gemeenschap verkrijgt (art. 2.7.1.0.4 VCF). Dit staat in tegenstelling tot het stelsel van scheiding van goederen met verrekening van aanwinsten. De erfgenamen worden hier belast op alles wat ze uit de nalatenschap verkrijgen, dus ook op de aanwinsten aangezien deze tot het eigen vermogen van de overledene behoren. Bovendien mag de schuldvordering die ontstaat uit de verrekening van aanwinsten niet van de nalatenschap worden afgetrokken, en dit terwijl het burgerrechtelijk wel gaat over dezelfde

1250

huwelijksvoordelen.

Er is echter geen sprake van een schending van het gelijkheids- en niet-discriminatiebeginsel indien het onderscheid verantwoord is aan de hand van een objectief criterium. Het objectieve criterium is in dit geval de oorsprong van de aanwinsten (het gemeenschappelijk vermogen of het eigen vermogen). Het feit dat de wetgever verplichtingen oplegt aan het ene huwelijksvermogensstelsel en niet aan het andere huwelijksvermogensstelsel wordt niet gezien als discriminatie, maar is gewoon het gevolg van het bestaan van verschillende stelsels. Door de contractvrijheid hebben de echtgenoten er zelf voor gekozen om af te wijken van het wettelijk stelsel en dan moeten ze de gevolgen die aan die keuze verbonden zijn ook accepteren. Eveneens verwijst de verzoekende partij naar de hervorming van het huwelijksvermogensrecht op 22 juli 2018. Dit had juist tot doel om het stelsel van scheiding van goederen

1260

met verrekening van aanwinsten aan te moedigen, wat niet het geval is indien men onder dit stelsel meer erfbelasting moet betalen. Een eventuele oplossing zou zijn dat er enkel erfbelasting betaald moet worden op hetgeen de langstlevende echtgenoot verkrijgt bovenop de helft van de aanwinsten. Dit houdt met name in dat er een gelijkaardige regel als art. 2.7.1.0.4 VCF komt voor het stelsel van scheiding van goederen met verrekening van aanwinsten. Het Grondwettelijk Hof was het niet eens met de verzoekende partij en heeft het beroep verworpen.259