• No results found

Verloop van de atypische arbeidsvormen

Hoge Raad voor de Werkgelegenheid

1. J OBS , JOBS , JOBS : OP WEG NAAR VOLLEDIGE WERKGELEGENHEID ?

1.4. Verloop van de atypische arbeidsvormen

Zoals eerder aangestipt, is de werkgelegenheid de laatste jaren fors gegroeid, onder impuls van de economische opleving, maar ook van de beleidsmaatregelen die de indienstnemingen voor banen met lage lonen en van laaggeschoolden, alsook het aan het werk houden van oudere werknemers beoogden.

Aan de hand van de gegevens van de enquêtes naar de arbeidskrachten, wordt in deze paragraaf ingegaan op de kenmerken van de nieuw werkenden in 2017. Het betreft banen die sinds minder dan 12 maanden worden uitgeoefend door personen die een jaar voordien werkloos of inactief waren, of die in dienst waren bij een andere werkgever. De kenmerken van die groep worden vergeleken met die van de totale werkgelegenheid, maar ook met de eigenschappen van de nieuw werkenden in 2008, toen volgens de nationale rekeningen 79 000 arbeidsplaatsen werden gecreëerd.

De nieuw werkenden vertonen kenmerken die verschillen van de totale werkgelegenheid. Al met al betreft het meer werknemers, tijdelijke arbeidsovereenkomsten, laaggeschoolden, jongeren en staatsburgers uit een ander EU-land.

De eigenschappen van de nieuw werkenden zijn de laatste tien jaar veranderd. In 2017 zijn er meer zelfstandigen, deeltijdwerkers en vooral tijdelijke arbeidsovereenkomsten dan in 2008. Wat betreft de bedrijfstakken, hebben de marktdiensten aan belang gewonnen, dankzij de branche diensten aan ondernemingen, die uitzendbanen bevat, en dat ten koste van de industrie, en in mindere mate de bouwnijverheid1.

Tabel 4 - Analyse van de totale werkgelegenheid en van de nieuw werkenden1

(in % van het overeenkomstige totaal, werkende of nieuw werkende bevolking tussen 15 en 64 jaar en verandering sinds 2008)

Werkgelegenheid Nieuw werkenden 2017 2008-2017 2017 2008-2017 Beroepsstatuut

Werknemers 87 -1 92 -2

Zelfstandigen 13 1 8 2

Type van arbeidsovereenkomst

Vast 90 -1 58 -8 Tijdelijk 10 1 42 8 Arbeidstijd Voltijds 75 -2 74 -2 Deeltijds 25 2 26 2 Bedrijfstak Landbouw 1 0 1 0 Industrie 14 -3 12 -5 Bouwnijverheid 7 0 7 -2 Marktdiensten: 40 3 50 6

Handel, vervoer, horeca 22 0 30 3 Informatie et communicatie 3 0 4 1 Financiële activiteiten en verzekeringen 3 -1 2 -1 Exploitatie van en handel in onroerend goed 1 0 0 0 Diensten aan ondernemingen 11 3 13 3 Overheid en onderwijs 17 -1 13 1 Gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening 15 2 13 2 Overige diensten 5 1 4 -1 Scholingsniveau Laaggeschoold 17 -5 19 -4 Middengeschoold 39 -2 39 -3 Hooggeschoold 45 7 42 8 Geslacht Man 54 -2 54 0 Vrouw 46 2 46 0 Leeftijd 15-24 jaar 6 -2 26 -4 25-54 jaar 78 -4 71 3 55-64 jaar 15 5 3 1 Nationaliteit BE 89 -3 82 -5 EU 9 3 13 5 Niet-EU 2 1 5 1 Bron: ADS.

1 Personen die in de loop van het jaar aan het werk waren en een jaar voordien hetzij werkloos of inactief waren,

1.4.1. Eigenschappen van de nieuw ingenomen banen

Dat meer gekozen wordt voor het statuut van zelfstandige is deels toe te schrijven aan de autonomie en de flexibiliteit die er voor de werkenden mee gepaard gaat, hoewel dat statuut ook een grotere werk- en inkomensonzekerheid en minder sociale voordelen met zich brengt. Tal van ondernemingen (met name de arbeidsplatforms) werken liever samen met zelfstandigen dan bezoldigd personeel in dienst te nemen. Voor wie moeilijk een baan als werknemer kan vinden, vormt het statuut van zelfstandige een manier om toegang te krijgen tot de arbeidsmarkt. Dat statuut wordt ook gehanteerd door gepensioneerden die na hun pensioen actief willen blijven. Naast de maatregelen die reeds werden genomen om het sociaal statuut van die werkenden op te waarderen, heeft de regering in 2018 een verlaging van de socialezekerheidsbijdrage voor zelfstandigen tijdens de eerste twee jaren van de zelfstandige activiteit toegekend.

Het aandeel deeltijdwerkers is licht gestegen, geschraagd door de ontwikkeling van het aandeel van het deeltijdwerk bij mannen. Dat type van arbeidsovereenkomst betreft nog steeds viermaal meer vrouwen dan mannen. België onderscheidt zich door het toenemend belang van het deeltijdwerk bij de 55-64-jarigen. Het is ook opmerkelijk dat onvrijwillig deeltijdwerk beduidend minder frequent voorkomt in België, waar maar 7,8 % van de werknemers in dat stelsel werkt, tegen 26,2 % in de EU15. Het bestaan van diverse regelingen (tijdskrediet, loopbaanonderbreking en thematische verloven) waardoor werknemers hun arbeidstijd kunnen verminderen, heeft zeker bijgedragen aan het succes van het deeltijdwerk. Van die regelingen ging een sterke aantrekkingskracht uit, met name bij werknemers aan het einde van hun loopbaan, die aldus hun arbeidstijd geleidelijk kunnen terugschroeven tot ze met pensioen gaan.

De tijdelijke arbeidsovereenkomsten omvatten de arbeidsovereenkomsten voor bepaalde duur, de uitzendcontracten, de vervangingsovereenkomsten, de contracten voor de uitvoering van een duidelijk omschreven taak en de studentenarbeid. Hoewel de soepele aanwending van de diverse vormen van arbeidsovereenkomst voor de werkgever een voordeel kan betekenen, kan dat voor de werknemer sommige nadelen inhouden, in termen van loopbaanvooruitzichten, instabiele werkgelegenheid en onbestendig inkomen. Werknemers met een tijdelijke arbeidsovereenkomst worden de facto vaak het eerst getroffen bij een vertraging van de activiteit, omdat hun contract dan gewoon niet vernieuwd wordt.

Hoewel het aandeel van dat type arbeidsovereenkomsten de laatste tien jaar maar zeer licht is toegenomen in de totale werkgelegenheid, is het sterk gestegen bij de nieuw in dienst genomen werknemers. Het bleef niettemin gering in België, waar negen op tien loontrekkenden werken met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur. Sommige groepen zijn oververtegenwoordigd bij de tijdelijke arbeidsovereenkomsten. Zo worden duidelijk meer jongeren in dienst genomen met dat type overeenkomst (47,4 %, tegen 8,4% voor de 25-54- jarigen en 3,5 % voor de 55-64-jarigen). Voor de meeste jongeren van minder dan 25 jaar zijn die overeenkomsten steeds meer een fase die ze door moeten, de toegangspoort tot de arbeidsmarkt en tot een eerste werkervaring. Laaggeschoolden, die over een zwakkere onderhandelingspositie beschikken dan hogergeschoolden, krijgen vaker te maken met die overeenkomst, maar het verschil naar scholingsniveau is in België minder uitgesproken dan in de andere Europese landen. Vrouwen worden ook vaker in dienst genomen met een tijdelijke arbeidsovereenkomst dan mannen. Die situatie is met name het gevolg van de specifieke kenmerken van de sector onderwijs, waar zeven werknemers op tien vrouwen zijn en waar de praktijk van tijdelijke arbeidsovereenkomsten zeer verspreid is, als gevolg van de wijze van vervanging van afwezige leraars. De oververtegenwoordiging van sommige groepen wijst erop dat ze moeilijk een overeenkomst als werknemer voor onbepaalde duur kunnen vinden. Zo worden driemaal meer niet-EU-staatsburgers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur in dienst genomen dan Belgische onderdanen. Het effect van de nationaliteit op de kans om met dat type van overeenkomst in dienst te worden genomen is groter in België dan gemiddeld in de EU15.

Volgens een studie van Federgon2, hebben 656 000 personen in 2017 als uitzendkracht gewerkt, waarvan 248 000 studenten (29 % van het totaal). Een onderneming op drie deed er een beroep op om personeel te vervangen, om in dienst te nemen of als gevolg van een piek in de activiteit. Afgezien van de studenten, zijn 71 % van de uitzendkrachten op zoek naar een vaste baan. Het moet worden aangestipt dat de toegangsgraad tot opleiding van de uitzendkrachten ruimschoots uitkomt boven het nationaal gemiddelde, namelijk 16 % tegen 9 %, en dat de totale tevredenheidsgraad hoog is (86 % volgens de studie van Federgon). De uitzendarbeid omvat een groter aantal jongeren, laaggeschoolden, vrouwen en niet-EU-staatsburgers dan de totale werkgelegenheid. De uitzendarbeid biedt die groepen een bevoorrechte toegang tot de arbeidsmarkt, want, volgens dezelfde studie, werken twee derde van die werknemers binnen een termijn van ongeveer een jaar na een opdracht als uitzendkracht met een vaste arbeidsovereenkomst.

Sommige recente maatregelen zijn bedoeld om de flexibiliteit van de arbeidsorganisatie op te voeren. Naast de wet ‘werkbaar en wendbaar werk’, waarbij de berekening van de arbeidstijd wordt versoepeld, betreft het met name de invoering van flexi-jobs in de horeca en de uitbreiding van die regeling tot de handel en de gepensioneerden, de hervorming van de studentenarbeid, de invoering van een progressievere berekeningswijze van de opzegtermijn en de verruiming van de uitzendarbeid tot de gehele private sector en, op bepaalde voorwaarden, tot de overheidssector. Het stelsel van de flexi-jobs was oorspronkelijk bedoeld om de flexibiliteit te vergroten en het zwartwerk in de horecasector te verminderen. Het is enkel toegankelijk voor personen die reeds een baan hebben en minstens 4/5 werken. Door die regeling kan een werknemer bijklussen tegen voor hem en voor zijn werkgever voordeliger financiële voorwaarden (loon vrijgesteld van persoonlijke RSZ-bijdragen en bedrijfsvoorheffing). Aangezien die personen al in de werkgelegenheid opgenomen zijn voor hun hoofdberoep, creëert de regeling evenwel als dusdanig geen extra jobs.

Ook de studentenarbeid is steeds meer verspreid. Die ontwikkeling zal zich naar verwachting doorzetten, ondersteund door de versoepeling van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een vermindering van de socialezekerheidsbijdrage ter zake. In januari 2017 bedraagt het activiteitsplafond 475 arbeidsuren in de loop van het jaar, in plaats van 50 dagen (dat is het equivalent van maximaal 400 uren of 50 dagen van acht uren) voordien, wat meer soepelheid mogelijk maakt en het aantal opdrachten potentieel doet toenemen. Sinds 2018 geldt voor sommige sectoren (detailhandel) een uitzondering op het verbod op zondagwerk voor jonge werknemers van minder dan 18 jaar in het stelsel van de studentenarbeid.

Ondanks die ontwikkelingen, en in tegenstelling tot wat algemeen gepercipieerd wordt, zijn de atypische arbeidsvormen (tijdelijke arbeidsovereenkomsten, deeltijdwerk en statuut van zelfstandige) in België de laatste jaren weinig veranderd. Het Verslag van de Hoge Raad voor de Werkgelegenheid 2017, waarin de kwaliteit van de werkgelegenheid in de landen waarmee wordt vergeleken en in België werd geanalyseerd, concludeerde dat België terzake een gunstige positie innam.

1.4.2. Eigenschappen van de nieuw in dienst genomen personen

Het is eveneens mogelijk het verloop van de eigenschappen van nieuw in dienst genomen personen te analyseren. Er is een groter aandeel hooggeschoolden, ten koste van de middengeschoolden en de laaggeschoolden. Er kan evenwel worden opgemerkt dat de vermindering van het aandeel laaggeschoolden bij de nieuwe indienstnemingen minder snel verloopt dan van hun aandeel in de totale werkgelegenheid. De kleinere stroom zou derhalve vooral toe te schrijven zijn aan een geringer aantal laaggeschoolden in de Belgische bevolking dan

aan de grotere moeilijkheden met welke die personen te kampen hebben om zich op de arbeidsmarkt in te schakelen.

Inzake leeftijd, telt België proportioneel steeds meer werknemers van 55 jaar en ouder, zij het dat de percentages beperkt blijven. Het betreft de weerspiegeling van de vergrijzing van de bevolking in de werkgelegenheid. Hoewel het productiviteitsniveau van de werknemers van 55 jaar en ouder allicht vrij hoog reikt, is hun groeipotentieel minder groot dan dat van de andere leeftijdsgroepen. Bovendien behoren ze tot de werknemers die het minst deelnemen aan opleidingen.

Bij de nieuwe indienstnemingen wordt ook een stijgend aandeel van niet-EU-staatsburgers opgetekend.

In die stroom van nieuw in dienst genomen werknemers zijn 57 % van werkgever veranderd, was 16 % een jaar eerder nog werkloos, hadden 19 % pas hun studies afgemaakt en waren de overigen het jaar voordien inactief (gepensioneerd of bruggepensioneerd, arbeidsongeschikt, thuis). Het totaal van de nieuwe indienstnemingen vertegenwoordigde 12 % van de gehele werkgelegenheid in 2017. Dat aandeel is relatief minder groot dan in de buurlanden3, wat doet vermoeden dat de Belgische arbeidsmarkt rigider is. De verklarende factoren zijn eventueel een hoge vervangingsratio bij werkloosheid voor laaggeschoolden, een hoge mate van arbeidsbescherming, vooral bij collectief ontslag, een vrij hoog minimumloon voor laaggeschoolden, een sterke fiscale en parafiscale druk op de lonen, enz. Die rigiditeiten, welke recentelijk weliswaar zijn afgenomen, kunnen een efficiënte allocatie van de werknemers en dus grotere productiviteitswinsten beperken.