• No results found

De afstemming van het arbeidsaanbod op de arbeidsvraag optimaliseren

Hoge Raad voor de Werkgelegenheid

2. D E UITDAGINGEN VOOR DE TOEKOMST VAN DE ARBEIDSMARKT

2.6. De afstemming van het arbeidsaanbod op de arbeidsvraag optimaliseren

Hoewel de dynamiek van de werkgelegenheidscreatie in 2016 en 2017 de spanningen op de arbeidsmarkt versterkte, vloeien de in België opgetekende afstemmingsproblemen voornamelijk voort uit een structurele mismatch tussen het scholingsniveau van de arbeidsreserve, met name de werklozen, en de door de werkgevers gevraagde vaardigheden.

Grafiek 22 - Afstemming van het arbeidsaanbod op de arbeidsvraag1,2

(in % van de bevolking van 15 tot 64 jaar, 2017)

Bron: ADS.

1 Kwalificatieniveau bepaald aan de hand van de Internationale standaard beroepenclassificatie (ISCO):

laaggekwalificeerde beroepen stemmen overeen met elementaire beroepen zoals huishoudelijke hulp, ongeschoolde arbeiders, enz.; middengekwalificeerde beroepen stemmen overeen met administratief personeel, ambachtslieden, enz.; hooggekwalificeerde beroepen stemmen overeen met directeurs, kaderleden, intellectuele en wetenschappelijke beroepen, enz.

2 Scholingsniveau bepaald aan de hand van de Internationale standaard onderwijsindeling (ISCED): laaggeschoold (L)

stemt overeen met ten hoogste lager secundair, middengeschoold (M) met ten hoogste hoger secundair en hooggeschoold (H) met hoger onderwijs.

In 2017 bestond 10 % van de banen uit laaggekwalificeerde functies, terwijl het aantal laaggeschoolde werkzoekenden 36 % beliep. Omgekeerd waren de hooggeschoolde arbeidsplaatsen goed voor 47 % van de werkgelegenheid en bedroeg het aantal werkzoekenden met een diploma hoger onderwijs 23 %.

Die mismatch is meer uitgesproken in Brussel, waar het aantal laaggeschoolde werkzoekenden beduidend groter is, terwijl de werkgelegenheid bestaat uit een zeer hoog percentage beroepen waarvoor hoge kwalificaties vereist zijn. Die situatie verklaart waarom de vacaturegraad In Brussel, ondanks een hoog werkloosheidspeil in de hoofdstad, nagenoeg vergelijkbaar is met die in Vlaanderen.

Grafiek 23 - Werkloosheidsgraad per provincie

(in % van de actieve bevolking van 15 tot 64 jaar, 2017)

Bron: ADS.

De afstemmingsproblemen worden, behalve door de mismatch qua vaardigheden, in de hand gewerkt door een gebrek aan geografische - en beroepsmobiliteit van de werknemers. Dat blijkt uit de sterk uiteenlopende werkloosheidscijfers in aangrenzende geografische gebieden.

De werkloosheidskaart per gemeente (zie paragraaf 1.2) toont evenwel een zekere mobiliteit, die weliswaar beperkt wordt door de afstand tussen de woonplaats en de werkplek. In de Waalse provincies die grenzen aan de Vlaamse provincies, laten de gemeenten dicht bij de grens met Vlaanderen aldus betere resultaten optekenen dan die welke er verder van verwijderd zijn.

Minder dan 5%

Tussen 5 en minder dan 8% Tussen 8 en minder dan 11% Tussen 11 en minder dan 14% 14% en meer België: 7,1 Vlaanderen: 4,4 Wallonië: 9,8 4,7 4,1 10,6 7,5 11,5 5,9 15 7,7 6,7 3,4 3,2

Tabel 9 – Pendelaarsstroom

(2017, in % van de werknemers van de provincie waarin ze wonen)

Provincie waar de werknemer woont

Oost

-Vl ANT LIM West-Vl BRA VL- BRU W-BRA HEN NAM LUIK LUX

W er kp le k Oost-Vl. 89 0 0 4 0 0 0 1 0 0 0 ANT 0 87 5 6 7 1 0 0 0 0 0 LIM 0 2 80 0 2 0 1 0 0 1 0 West-Vl. 6 3 1 77 2 1 0 1 0 0 0 VL-BRA 1 3 5 4 61 8 6 1 1 0 0 BRU 2 3 2 7 25 82 28 8 8 3 1 W-BRA 0 0 0 0 1 4 54 5 8 1 0 HEN 1 0 0 0 0 2 5 75 8 0 0 NAM 0 0 0 0 0 0 3 4 67 4 6 LUIK 0 0 1 0 0 0 1 1 2 84 3 LUX 0 0 0 0 0 0 0 0 4 1 62 Buitenland 1 2 7 1 1 1 1 3 1 4 27 Bron: ADS.

In het bijzonder voor laaggeschoolden is de afstand tussen woon- en werkplaats een belangrijke kostenfactor. Voorts remt de taalbarrière de stroom van Waalse en Brusselse arbeidskrachten naar Vlaanderen af. De beroepsmobiliteit, dat is de overgang van werkloosheid of inactiviteit naar werk of van de ene baan naar de andere, is minder sterk ontwikkeld dan in de buurlanden (zie punt 1.4).

Grafiek 24 - Belastingwig

(belasting op de loonkost, inclusief werkgevers- en werknemersbijdragen, in %, voor een alleenstaande zonder kinderen)

Bron: EC.

Dat gebrek aan mobiliteit wordt versterkt door het gebrek aan talenkennis, maar allicht ook door het ontbreken van financiële prikkels tot werken. De werkgelegenheidsvallen voor de werknemers met een laag loon zijn immers in België groter dan in de andere landen van de EU15. De belastingwig, die de belastingdruk op de inkomens uit arbeid weergeeft, is groter, ongeacht het inkomensniveau, ondanks de pogingen die reeds werden ondernomen om die te matigen, in het bijzonder voor de lage lonen (taxshift).

Grafiek 25 - Werkloosheidsval

(in %, voor een alleenstaande zonder kinderen, 67 % van het gemiddelde loon)

Bron: EC.

2016: laatste jaar waarvoor gegevens beschikbaar zijn.

Hetzelfde geldt voor de werkloosheidsvallen. Ondanks de hervorming van de werkloosheidsverzekering wordt ter zake tussen 2008 en 2016 een toename opgetekend, als gevolg van de stijging van de werkloosheidsuitkeringen in het begin van de uitkeringsperiode. Die maatregel gaat gepaard met een grotere degressiviteit van de uitkeringen.

Het aantal begunstigden van het leefloon is de laatste tien jaar met nagenoeg 70 % gestegen, in het bijzonder voor de jongeren onder 25 jaar en de 25-34-jarigen, alsook voor Wallonië. De beperking van de inschakelingsuitkeringen tot drie jaar heeft zeker tot dat verschijnsel bijgedragen, maar het werd ook in de hand gewerkt door andere factoren. Het moet worden aangestipt dat om een leefloon te ontvangen, de begunstigde moet aantonen dat hij bereid is te werken (via met name de inschrijving als werkzoekende, maar ook door regelmatig en vrijwillig werk te zoeken, of zelfs door het volgen van een extra opleiding). Dat is eveneens het geval voor studenten die een leefloon willen ontvangen. Ze moeten bereid zijn te werken tijdens periodes die verenigbaar zijn met hun studie (avondwerk, weekendwerk of werk tijdens vakantieperiodes). In vergelijking met hun aandeel in de bevolking, zijn Wallonië en Brussel oververtegenwoordigd in de begunstigden van het leefloon.

Tabel 10 - Verloop van het aantal begunstigden van een leefloon naar leeftijd en naar gewest

(maandgemiddelde, in duizenden personen, tenzij anders vermeld)

België Brussel Vlaanderen Wallonië

2008 2017 2008-2017 2008 2017 2008-2017 2008 2017 2008-2017 2008 2017 2008-2017 Minder dan 25 jaar 24,0 43,8 +82 % 6,0 11,8 +97 % 5,8 10,9 +87 % 12,2 21,0 +73 % 25 tot 34 jaar 15,7 34,1 +118 % 5,1 9,0 +77 % 4,3 9,8 +127 % 6,2 15,3 +145 % 35 tot 49 jaar 21,7 37,6 +73 % 6,3 9,8 +54 % 5,5 9,4 +71 % 9,8 18,4 +87 % 50 tot 64 jaar 19,0 21,9 +15 % 4,7 6,2 +32 % 5,7 5,7 -1 % 8,5 10,0 +17 % 65-plussers 2,7 2,7 +1 % 1,1 1,1 +0 % 0,9 0,9 -7 % 0,6 0,7 +13 % Totaal 83,1 140,1 +69 % 23,3 38,0 +63 % 22,4 36,7 +64 % 37,4 65,4 +75 %

Bron: FOD Maatschappelijke Integratie.

Om het arbeidsaanbod te stimuleren, moet het aantal werkgelegenheidsstimuli vergroten en het activeringsbeleid worden versterkt (opleiding en begeleiding). In vergelijking met de buurlanden en de noordse landen, besteedde België tot dusver het grootste gedeelte van zijn middelen aan passieve steunmaatregelen bij werkloosheid en onderscheidde het zich meer bepaald door het aandeel van de uitgaven voor vervroegde uittreding. Als gevolg van de sinds het begin van de eeuw aangevatte hervormingen om de vervroegde uittredingen uit de arbeidsmarkt terug te schroeven, zoals de aanscherping van de voorwaarden inzake toegang tot het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag, zijn die uitgaven echter neerwaarts gericht en die tendens zou zich de komende jaren doorzetten. Terzelfder tijd is het aandeel van de actieve maatregelen (werkgelegenheidsstimuli, opleiding, beschutte banen, enz.) toegenomen, als gevolg van een nauwlettender follow-up van de werkzoekenden, met name van die welke het verst van de arbeidsmarkt verwijderd zijn.