• No results found

Het leerlingwezen in de Duitstalige Gemeenschap

Hoge Raad voor de Werkgelegenheid

4. F OCUS OP DE D UITSTALIGE GEMEENSCHAP

4.4. Het leerlingwezen in de Duitstalige Gemeenschap

Alternerend leren is een opleidingsstelsel waarin de cursisten afwisselend via schools onderwijs en opleiding op de werkvloer professionele vaardigheden aanleren.

Sinds 1 juli 2014 zijn de gemeenschappen volledig bevoegd voor alle stelsels van duaal leren, en mogen ze dus alle regels opstellen betreffende de relatie tussen de leerling, zijn werkgever en de opleidingsinstelling. De federale overheid blijft bevoegd voor alle aspecten van de bescherming op het werk en de sociale zekerheid.

In de Duitstalige Gemeenschap is het IAWM (Institut für Aus- und Weiterbildung im Mittelstand und in kleinen und mittleren Unternehmen) de instelling die toeziet op het alternerend leren. Het instituut is verantwoordelijk voor de coördinatie van de cursussen die worden gegeven in de opleidingscentra van de middenstand (de ZAWM - Zentren für Aus- und Weiterbildung des Mittelstandes - van Eupen en St.Vith) en voor de examens, de administratieve, financiële en pedagogische follow-up van alle alternerende opleidingen en het uitreiken van getuigschriften aan het einde van de opleiding. Met betrekking tot de ondernemingen verleent het IAWM de vergunning van de erkende opleidingsondernemingen (of trekt ze die in), is het verantwoordelijk voor de pedagogische opleiding van de mentors in de onderneming, en verstrekt het informatie en advies aan zowel de leerlingen als de opleidingsondernemingen. De pedagogische vorming van de opleiders van de centra (bekwaamheidsbewijs) wordt gegeven door de Hogeschool van de Duitstalige Gemeenschap (de AHS – Autonome Hochschule). Naast het leerlingwezen, kan duaal leren verlopen met een beperkt lesrooster in het secundair onderwijs (TZU– Teilzeitunterricht), zoals het geval is in de Franse en de Vlaamse Gemeenschap. De opzet van het alternerend leren in die gemeenschappen wordt in het onderstaande kader kort beschreven.

Regeling van het duaal leren in de Franse en Vlaamse Gemeenschap

In de Franse Gemeenschap kan het alternerend leren worden opgezet via het CEFA (Centre d’éducation et de formation en alternance), het IFAPME (Institut wallon de formation en alternance et des indépendants et petites et moyennes entreprises) of de EFP (Espace Formation PME) in Brussel. Het CEFA is een gemeenschappelijke structuur voor verscheidene instellingen van voltijds gewoon secundair onderwijs, die technisch kwalificatieonderwijs of

beroepsonderwijs aanbieden in de 2de en 3de graad. Het is echter mogelijk dat een CEFA maar een instelling omvat.

Het IFAPME is met name belast met het opzetten en het bevorderen van het alternerend leren, de erkenning van de opleidingsondernemingen, het erkennen, coördineren en subsidiëren van de door de erkende opleidingscentra verstrekte cursussen en te zorgen voor de pedagogische evaluatie ervan. Zijn toezichthoudende rol is vergelijkbaar met die van het IAWM in de Duitstalige Gemeenschap.

De tegenhanger van het IFAPME voor de Franstaligen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is de SFPME (Service formation PME). Het alternerend leren van jongeren met een leercontract wordt vooral geregeld door de EFP.

Sinds 1 september 2015 is in de Franse gemeenschap een unieke alternerende overeenkomst in werking getreden. Die overeenkomst vervangt de ‘leerovereenkomst van de middenstand van het IFAPME’, van de SFPME en de overeenkomst inzake socioprofessionele inschakeling (CISP of CEFA-overeenkomst). Er zijn nog steeds twee types van opleiding: het leerlingwezen via het IFAPME of de SFPME in Brussel of het deeltijds onderwijs in de CEFA’s.

Uit de statistieken van het IFAPME blijkt dat het aantal leerjongeren in 2017-2018 5 607 bedroeg. Het aantal ingeschrevenen in het leerlingwezen is regelmatig gedaald over de periode 2008-2009 (5 727) tot 2014-2015 (4 359). Sinds het in werking treden van de hervorming van het duaal leren, merken we een verhoging op van het aantal inschrijvingen; de voorwaarden voor het toetreden tot het netwerk IFAPME werden gewijzigd en hebben deuren geopend tot een groter publiek. Het aantal Franstalige leerjongeren in Brussel nam op zijn beurt af van 1 882 in 2008 tot 949 in 2017 (aantal leerjongeren met een leercontract van minstens een dag in de loop van het jaar).

In de Vlaamse Gemeenschap hebben recentelijk verscheidene wijzigingen plaatsgevonden in de werking van het duaal leren (ook voor de Nederlandstaligen in Brussel). Sinds 1 september 2016 werden de bestaande stelsels inzake alternerend leren opgeheven. Dat betrof de door de Middenstand (SYNTRA) opgezette opleidingen, de ondernemerschapstrajecten, het industrieel leerlingwezen en de overeenkomst tot onderdompeling op de werkvloer met theoretische opleiding. Die mogelijkheden worden vervangen door twee overeenkomsten:

- de ‘overeenkomst van alternerende opleiding’ – OAO; - de ‘stageovereenkomst alternerende opleiding’. Er zijn in Vlaanderen drie stelsels van duaal leren:

- ’Deeltijds beroepssecundair onderwijs’ (DBSO); opgezet door de tegenhanger van het CEFA in Vlaanderen;

- ‘Leertijd’ (leerlingwezen): de opleidingen worden gevolgd op een SYNTRA-campus ;

- ‘Deeltijdse vorming’: de jongeren worden ingeschreven in een opleidingscentrum maar volgen een persoonlijk ontwikkelingstraject (‘POT’) in een specifiek centrum (‘CDV’ – Centrum voor deeltijdse vorming).

SYNTRA erkent de ondernemingen.

Het aantal SYNTRA-opleidingen is voortdurend teruggelopen; van ruim 5 000 in 2007-2008 is het gedaald tot slechts 2 492 in 2016-2017.

De professionele vaardigheden worden voor 80 % verworven in de onderneming waarmee de leerling een bilaterale overeenkomst heeft gesloten, terwijl de theoretische opleiding in het

(beroeps)onderwijs de ‘praktische kennis’ aanvult en tegelijkertijd toch gericht blijft op de praktijk, dankzij opleiders die in de sector werken en praktijkleerplaatsen die zijn uitgerust met machines, motoren, professionele apparatuur, enz., om de opleider in staat te stellen vlot en regelmatig over te schakelen naar concrete demonstraties en gesimuleerde praktijkervaringen. In 2017 waren er ongeveer 800 erkende opleidingsondernemingen10 en meer dan 60 aangeboden

beroepen, onder meer uit de houtbewerking, de metaalnijverheid, de elektriciteitssector, de mechanica en elektromechanica, de voedingsnijverheid, de detailhandel, enz. (voor de meeste daarvan is alternerend leren de enige opleidingsvorm). Om leerlingen te mogen opleiden, moeten de geïnteresseerde ondernemingen aan verscheidene voorwaarden voldoen; zo moeten ze beschikken over een passend werkkader (ruimte, veiligheid, materiaal) en over een opleider met een bepaald aantal jaren ervaring in het beroep. De onderneming moet door het IAWM erkend zijn om met een leerling een contract te kunnen sluiten. Met dat contract gaan enkele verplichtingen gepaard voor de onderneming (en de leerling), die zich ertoe verbindt de leerling de vaardigheden van het beroep te leren (praktijk is verplicht zoals bepaald in het leerprogramma) en hem voor te bereiden op de examens in de desbetreffende materie. Een in de Duitstalige Gemeenschap gevestigde onderneming ontvangt een premie voor de indienstneming van leerlingen (die schoolplichtig zijn aan het begin van het contract), die schommelt van € 500 in het eerste jaar tot € 750 in het derde jaar11 (Praktikumsbonus). Van zijn kant ontvangt de leerling

(die in de Duitstalige Gemeenschap woont en schoolplichtig is aan het begin van het contract) een even grote premie voor het overeenkomstige jaar (Startbonus). Die komt bovenop de door de onderneming uitgekeerde maandelijkse compensatie gaande van € 232 in het eerste jaar tot € 528 in het derde jaar12.

Om een leercontract te kunnen sluiten, moet de leerling ten minste de leeftijd van 15 jaar bereiken in de loop van het kalenderjaar en ten hoogste 30 jaar oud zijn, fysiek geschikt zijn om het beroep uit te oefenen, en ofwel het tweede jaar van het algemeen secundair onderwijs of het derde jaar van het beroepssecundair onderwijs hebben voltooid, ofwel een getuigschrift hebben behaald voor het vijfde jaar van het gespecialiseerd beroepssecundair onderwijs of geslaagd zijn voor een door het IAWM georganiseerd ingangsexamen13. Vanaf 1 september 2018 zal elke

kandidaat die ouder is dan 29 jaar ook een leercontract kunnen aangaan, op voorwaarde dat hij geen vervangingsinkomen ontvangt. Op 1 oktober 2017 waren er 229 nieuwe leercontracten ondertekend, dat is iets minder dan het voorgaande jaar (262). Twee derde van de instroom in het systeem bestond uit personen van 18 jaar of ouder en bijna 80 % van hen was mannelijk. Het publiek is heterogeen, aangezien 25 % van de nieuwe leerlingen een laag scholingsniveau heeft (2A, 3B), 34 % een gemiddeld secundair niveau (3A, 4B, 4A, 5B) en 40 % een hoger secundair (5A, 6B, 6A, 7B).

Het totale aantal in de opleidingscentra (ZAWM) ingeschreven leerlingen bedroeg 541 tijdens het schooljaar 2017-2018. Daarnaast volgden 145 kandidaat-bedrijfsleiders cursussen in de centra. Deze opleiding is gericht op personen die niet meer schoolplichtig zijn en die voldoen aan bepaalde voorwaarden inzake hun diploma van het secundair onderwijs, hun beroepservaring of een concreet plan om een onderneming op te richten.

Algemeen beschouwd duurt een leercontract drie jaar; de duur kan evenwel worden ingekort op grond van de eventuele vrijstellingen die de leerling kan verkrijgen.

10 Slechts de helft ervan heeft leerlingen in dienst.

11 Bedragen in december 2017.

12 Bedragen in januari 2018.

13 Om na te gaan of de leerling voldoet aan de minimale vereisten om zijn leerprogramma aan te vatten. Als de

ingeschreven leerling het derde jaar van het algemeen secundair onderwijs of het vierde jaar van het beroepssecundair onderwijs heeft voltooid, kan hij aan het einde van zijn leercontract naast het studiebewijs van de leertijd een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad secundair onderwijs krijgen.

Grafiek 34 - Aantal in de opleidingscentra (ZAWM) ingeschreven personen

Bronnen: IAWM, Ostbelgien.

Het aantal leerlingen met een leercontract is aan het begin van de schooljaren 2016 en 2017 gedaald, voornamelijk als gevolg van demografische ontwikkelingen (het aantal jongeren van 15 tot 19 jaar is in de Duitstalige Gemeenschap sinds 2010 aanhoudend teruggelopen). Zo is het aantal vrije plaatsen voor opleiding in de ondernemingen gestegen. De werkgevers tonen immers nog altijd veel belangstelling voor dat soort opportuniteiten; in 2017 werden 50 nieuwe opleidingsondernemingen erkend, en hun aantal is de afgelopen drie jaar met 25 % toegenomen. Het aandeel in het leerlingwezen ingeschrevenen is in de Duitstalige Gemeenschap het hoogste van België, in vergelijking met het Waals en het Vlaams Gewest. Het aandeel ervan in de bevolking van 15 tot 19 jaar bedroeg tijdens het schooljaar 2016-2017 13 %. In het Waals Gewest vertegenwoordigde het aantal leerjongeren in het IFAPME in 2016-2017 2,5 % van de jongeren van 15 tot 19 jaar en in Vlaanderen kwam het aantal leerjongeren dat in 2016-2017 een opleiding volgde op een SYNTRA-campus uit op minder dan 1 % van die leeftijdsgroep. Het aantal voor die onderwijsvorm ingeschrevenen bleef sinds de jaren 2000 teruglopen. In Brussel, ten slotte, kan dat percentage worden geraamd op 1,5 %14.

De kans dat het leercontract wordt verbroken, is echter relatief groot: in 2015-2016 werd het door 32 % van de leerlingen in het eerste jaar, door 20 % van hen in het tweede jaar en door 7 % in het derde jaar verbroken. De meest voorkomende reden is een onaangepaste beroepskeuze. Het risico op afhaken ligt hoger naarmate het scholingsniveau bij aanvang lager is.

Wanneer de alternerende opleiding tot het einde wordt gevolgd, wordt het beoogde doel zeker bereikt, aangezien ongeveer 94 % van de afgestudeerden al snel na de beëindiging van de opleiding een baan vindt (gemiddeld anderhalve maand na het einde ervan). In Vlaanderen blijkt uit de VDAB-indicator betreffende de snelheid van inschakeling op de arbeidsmarkt dat in 2016 maar 10 % van de leerjongeren een jaar na het afmaken van hun opleiding nog werkzoekend waren – dat komt net na het percentage van degenen met een diploma hoger onderwijs –, een

14 949 leerjongeren in de EFP (Espace Formation PME) in 2017, in verhouding tot het aantal jongeren van 15 tot

aandeel dat de laatste jaren verbeterd is. Voor Wallonië bedroeg de graad van inschakeling in de werkgelegenheid van tussen juni en oktober 2016 bij de FOREM ingeschreven jongeren 65 %15.

Nadat hij zijn studiebewijs van de leertijd heeft behaald, kan de jongere zijn opleiding voortzetten als hij dat wenst. Zo kan hij de cursussen voor ondernemingshoofd in het beroep volgen (twee tot drie jaar opleiding na de werkuren, in de ZAWM). Voorts kan een meesterschapsstage (‘Meistervolontariat‘) worden voltooid in het kader van een opleiding tot ondernemingshoofd voor de volgende beroepen: boekhouder en verzekeringsmakelaar. Die opleidingen geven recht op de titel van bachelor (naast die van ondernemingshoofd): de titel van bachelor wordt uitgereikt door de Hogeschool van de Duitstalige Gemeenschap (AHS). De leerling die zijn opleiding heeft beëindigd, kan ook hoger onderwijs gaan volgen, op voorwaarde dat hij zijn leerprogramma had aangevat met een bepaald voorafgaand niveau van secundair onderwijs. De uitdagingen voor het alternerend leren gelden echter evenzeer in de Duitstalige Gemeenschap: voor de leerlingen (en de ouders) bestaat het aan het einde van de schooltijd te bereiken doel steeds meer in de toegang tot hoger onderwijs, en leercontracten worden nog altijd beschouwd als een tweede keuze. De heterogeniteit van het publiek – met name inzake opleidingsniveau bij aanvang – is een belangrijke uitdaging voor de leerkrachten en de opleidingsondernemingen. Andere uitdagingen zijn de digitalisering en de voortdurende aanpassing van de inhoud van de opleiding (en dus van de opleiders).

Om sommige van die uitdagingen aan te pakken, hebben de instanties die in de Duitstalige Gemeenschap bevoegd zijn voor het alternerend leren, tal van maatregelen en initiatieven genomen. Naast de nauwe samenwerking tussen het IAWM en de ZAWM en, in Eupen, met het opleidingscentrum voor de middenstand en een technische school16 (gezamenlijke campus),

wordt ook samengewerkt met andere opleidingsinstituten in België (IFAPME, SYNTRA, EFP, enz.) – met onder meer bepaalde gemeenschappelijke programma's – en met de bedrijfstakken. Bovendien bestaan er een grensoverschrijdende samenwerking en een grensoverschrijdend partnerschap met de Duitse regio's (uitwisselingen, bi-diplomering voor bepaalde beroepen). Een individuele begeleiding is mogelijk voor de leerlingen met leermoeilijkheden. De algemene cursussen kunnen worden gedifferentieerd door modulaire cursussen te organiseren en individuele bijstand wordt door sociopedagogen aangeboden in de vorm van inhaalcursussen. Voor de leerlingen die dreigen af te haken, zijn de door het Europees Sociaal Fonds ondersteunde BIDA I- en BIDA II-projecten voorbeelden van maatregelen ter (her)inschakeling in het duale opleidingsstelsel via een intensieve begeleiding en de inzet van verscheidene actoren op het terrein.

In de scholen werden bewustmakingscampagnes over alternerend leren opgezet, met ontdekkingsweken om beroepen te leren kennen (‘Schnupperwochen’), beurzen waarop leercontracten worden aangeboden en de mogelijkheid om bij verscheidene actoren beroepskeuzevoorlichting te krijgen (onder meer bij het Arbeitsamt der DG en Kaleido-DG).

De belangstelling en het engagement van de ondernemingen voor het opleidingsproces van de leerlingen, tegen de achtergrond bovendien van een ‘vlucht’ van arbeidskrachten naar het buitenland, de uitstekende werkgelegenheidsvooruitzichten dankzij (met name) een opleiding die de ontwikkeling van beroepen en ondernemingen van nabij volgt, en de gedifferentieerde begeleiding van de leerlingen vormen enkele sleutels voor het succes van het alternerend onderwijs in de Duitstalige Gemeenschap.

15 De verandering van de inschakelingsgraad na een opleiding is deels toe te schrijven aan het beperkt aantal

werkzoekenden uit die richting (393 personen) en aan het feit dat de graad in 2015 relatief laag was ten opzichte van de andere jaren.