• No results found

Verlof per fpc en per type delinquent

Canton (2009) geeft aan dat de cijfers ten aanzien van verlof per fpc grote ver-schillen laten zien: in sommige fpc’s heeft 39% verlof, terwijl in een ander fpc 79% van de tbs-gestelden verlof heeft. Het is onduidelijk waar deze verschil-len precies vandaan komen. Een mogelijke verklaring is dat in nieuwere fpc’s in ieder geval meer tbs-gestelden aanwezig zijn die een nog relatief korte periode opgenomen zijn. Als een tbs-gestelde nog maar kort is opgenomen, is de kans dat hij met verlof is ook lager. De oorzaken voor de verschillen in ver-lofmachtigingen per fpc zouden in vervolgonderzoek nader uitgezocht kun-nen worden.

Verder blijkt uit de cijfers van de verlofgangers dat er een relatie is tussen het type delict dat een tbs-gestelde gepleegd heeft en of hij wel of niet met verlof Figuur 3 Percentage tbs-gestelden met begeleid verlof naar moment

van afgave van de machtiging voor instroomcohorten 1996-2008 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 Pe rc en ta ge t bs -ge st el de n me t m ac ht ig in g b ege le id ve rl of Instroomcohort > 5 jaar < 5 jaar < 4 jaar < 3 jaar < 2 jaar < 1 jaar

is. Brandstichters zijn het vaakst met verlof (67,7%), gevolgd door tbs-gestel-den die een zetbs-gestel-dendelict met een minderjarig slachtoffer gepleegd hebben (63,3%). Van de gestelden met een levensdelict is 58,9% met verlof en tbs-gestelden met een vermogensdelict is 55,5% met verlof. Wanneer gekeken wordt naar de verschillende verlofsoorten is bekend dat zedendelinquenten later met onbegeleid verlof gaan en brandstichters later met begeleid verlof. Er zijn geen verschillen per verloffase in de overige delictsoorten (Canton, 2009).

5.2.5 Kortom

Bovenstaande bevindingen laten zien dat het totaal aantal tbs-gestelden dat mogelijkheden tot verlof heeft (een verlofmachtiging) in de periode

2000-2008 is afgenomen (van 58,3% in 2000 naar 43,7% in 2008; een daling van 14,6%-punt). Dit wordt niet veroorzaakt door een stijging in het aantal ingetrokken verlofmachtigingen (gemiddeld ongeveer 1% per jaar; met uit-zondering van 2005), maar doordat er relatief minder nieuwe verlofmachti-gingen per jaar worden afgegeven: in 2008 startte 26,9% van de tbs-gestelden met een verlofmachtiging in vergelijking met 45,6% in 2000 (een daling van 18,7%-punt). Het gaat hierbij vooral om een daling in het aantal onbegeleide en transmurale verloven tezamen (van 34,6% in 2000 naar 26,3% in 2008) en niet om een verandering in het aantal machtigingen voor begeleid verlof (22,5% in 2000 en 20% in 2008).

Figuur 4 Percentage tbs-gestelden met onbegeleid of transmuraal verlof samen naar moment van afgave van de

verlofmachtiging voor instroomcohorten 1996-2008

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 Pe rc en ta ge ve rl of m ac ht ig in ge n o nb ege le id e n t ra ns m ur aa l ve rl of Instroomcohorten > 5 jaar < 5 jaar < 4 jaar < 3 jaar < 2 jaar < 1 jaar

Er gaat ook een langere behandelperiode vooraf aan het verkrijgen van een verlofmachtiging: machtigingen voor zowel begeleid verlof, als voor onbege-leid verlof samen met transmuraal verlof, worden in de periode 2000-2009 op een steeds later moment in de behandeling verstrekt. Wanneer het aantal tbs-gestelden met een verlofmachtiging voor begeleid verlof nader wordt bekeken, geldt dat vooral het percentage tbs-gestelden dat binnen één jaar begeleid verlof krijgt (12% instroomcohort 1996; 1,4% instroomcohort 2007) en dat binnen twee jaar begeleid verlof krijgt (29% instroomcohort 1996; 13,4% instroomcohort 2007) gedaald is. Bij het aantal tbs-gestelden met een verlofmachtiging voor onbegeleid of transmuraal verlof geldt dat vooral het percentage tbs-gestelden dat binnen drie jaar onbegeleid of transmuraal ver-lof krijgt, is gedaald (van 53% instroomcohort 1996; naar 25% instroomcohort 2004).

5.3 Adviescollege Verloftoetsing Terbeschikkingstelling (AVT) 5.3.1 Inleiding

Onderzoeksvraag 17 van het onderhavige onderzoek gaat over de mogelijke invloed van de instelling van het AVT op de verlofpraktijk en daarmee op de verblijfsduur. De beantwoording van deze onderzoeksvraag staat in deze subparagraaf centraal. Het AVT werd ingesteld naar aanleiding van de aanbe-velingen van de Commissie-Visser en vormt een ‘nieuwe schakel’ in de pro-cedure omtrent verlofaanvragen (Visser, 2008, p. 68). Dit college adviseert de Minister van Justitie over het al dan niet toekennen van een verlofmachti-ging. Op 1 januari 2008 werd het AVT operationeel. Van 1 juli 2007 tot 1 januari 2008 gold een overgangsperiode, waarin de formatie van het AVT volledig werd gemaakt en waarin zij al enkele adviezen uitbracht (DSP, 2007a). Het instellingsbesluit was op 1 oktober 2007 (Staatscourant, 2007b). De doelstelling luidt:

‘Het adviescollege stelt zich ten doel een onafhankelijke inhoudelijke toets van alle verlofaanvragen binnen een redelijke termijn te waarborgen en daar-over een gedegen advies uit te brengen aan de Minister. Hierbij betrekt het adviescollege alle (recente) beschikbare informatie op het gebied van risico-taxatie en levert het adviescollege een inhoudelijke bijdrage aan de lerende verlofpraktijk.’ (AVT, 2009b, p. 7)

In box 1 wordt het AVT nader besproken, waarbij onder andere de organisa-torische inbedding van het AVT, de leden en hun expertise en kenmerken van de toetsingsprocedure van de verlofaanvraag aan de orde komen.94

Box 1 Achtergrondinformatie Adviescollege Verloftoetsing Tbs Organisatorische inbedding

Het AVT is organisatorisch gezien zo onafhankelijk mogelijk binnen het ministerie van Justitie ondergebracht, namelijk direct onder de secretaris-generaal. Art. 11, lid 1 van het Besluit van de staatssecretaris van 27 septem-ber 2007, over de instelling van het Adviescollege Verloftoetsing TBS (verder te noemen: het Besluit) luidt: ‘bij het uitbrengen van een advies ontvangt het adviescollege geen aanwijzingen van de Minister over de te hanteren methodiek, haar oordeelsvorming en advisering’ (Staatscourant, 2007b). Leden en expertise

Het AVT bestaat uit elf gedragsdeskundigen, vier rechters en één weten-schappelijk adviseur (de directeur van het EFP). Het college wordt onder-steund door een secretaris, een beleidsmedewerker en twee ondersteu-nende medewerkers (AVT, 2010a). Het AVT kent commissievergaderingen, waarin drie gedragsdeskundigen plaatsnemen (ten minste één psychiater en één psycholoog) en onder voorzitterschap van een rechter de Minister van Justitie adviseren over binnengekomen verlofaanvragen. De commissie wisselt van samenstelling en beslist per commissievergadering over maxi-maal 20 verlofaanvragen. Er vinden per maand ongeveer zes commissiever-gaderingen plaats (AVT, 2008a; website www.adviescollegeverloftoet-singtbs.nl, geraadpleegd op 19 april 2010).

Indienen verlofaanvraag

Het AVT toetst vier soorten verlof: begeleid verlof, onbegeleid verlof, trans-muraal verlof en proefverlof. Er is één format voor het indienen van aanvra-gen voor deze verschillende soorten verlof. Hierin moet achtereenvolaanvra-gens in kaart gebracht worden: de delictgeschiedenis, de behandelhistorie (eerdere behandelingen), de (delict)diagnostiek, het verloop van de huidige behan-deling en de respons van betrokkene hierop, farmacotherapie, incidenten (zoals ernstige misdragingen in of buiten het fpc), risicoanalyse, risicoma-nagement en recidivegevaar, een verlofplan en de motivatie van de tbs-gestelde. Daarnaast worden enkele aanvullende bepalingen per soort verlof aangegeven (zie het meest recente verlofbeleidskader), zoals het schrijven van een stappenplan voor de opbouw van begeleid verlof bij een aanvraag voor begeleid verlof (Staatscourant, 2009).

94 Het AVT brengt zelf geregeld nieuwsbrieven uit (zie AVT, 2008b, 2009a, 2009c; AVT, 2010c) en ook wordt elk jaar een jaarverslag gepubliceerd (AVT, 2009b, 2010a). Daarnaast organiseert het AVT regelmatig seminars (zie AVT, 2009d, 2009e, 2010b).

Een verlofaanvraag kan drie verschillende aanvragen omvatten: nieuwe aanvragen, evaluaties en wijzigingen verlofplan. Nieuwe aanvragen zijn ver-lofaanvragen voor een tbs-gestelde voor wie in het afgelopen jaar nog geen verlofmachtiging voor de betreffende verloffase is verstrekt. Een evaluatie gaat over de wijze waarop het verlof in het voorafgaande jaar is verlopen. Een verlofmachtiging wordt voor de periode van één jaar afgegeven en het fpc moet een evaluatie van het verlof schrijven, wanneer het de verlofmach-tiging in het volgende jaar wil voortzetten. Wijzigingen verlofplan betreffen aanvragen van het fpc om het verlofplan enigszins aan te passen. Dit kan bijvoorbeeld een toename in het aantal overnachtingen zijn.

Uitgebracht advies

Het AVT kan twee typen adviezen uitbrengen: een positief advies en een negatief advies. Bij een positief advies wordt aan de Minister van Justitie aanbevolen de betrokken tbs-gestelde verlof te verlenen. Bij een negatief advies wordt aanbevolen de machtiging niet te verstrekken. Van een positief advies kan de minister afwijken, van een negatief advies niet (art. 7, lid 1 van het Besluit).*

Aanvankelijk gaf het AVT alleen een positief dan wel negatief advies over de ingediende verlofaanvraag, gaandeweg het eerste jaar (2008) ontstond bij het college de behoefte om de adviezen in sommige gevallen te vergezellen van voorzichtige suggesties over de diagnose of de behandeling (AVT, 2009b). Ook worden sommige verlofaanvragen aangehouden, waarbij er een verzoek om meer informatie gedaan wordt. Verder heeft het college de mogelijkheid om een second opinion aan te vragen, waarbij aan één of twee deskundigen gevraagd wordt of zij het aangevraagde verlof verantwoord vinden.

Toetsingscriteria

Over de criteria die het AVT hanteert bij het beoordelen van de verlofaan-vragen, is in de loop van het bestaan van het AVT meer duidelijkheid geko-men. Philipse verrichtte hiertoe semi-gestructureerde interviews met alle leden van het college (Philipse, 2009). Ondanks het feit dat er 369 interpre-tatiecategorieën genoemd werden (waarvan er 200 door slechts één lid van het AVT), lijkt er bij het college overeenstemming te zijn over de vier over-koepelende criteria:

1 Inhoudelijke samenhang en consistentie tussen de onderdelen van de aanvraag

2 Een proportionele benadering die een voldoende behandeltempo garandeert

3 Openheid over twijfels en onzekerheden bij de aanvrager 4 Een duidelijke gerichtheid van de aanvrager op het individu * Eén contraire beslissing in 2009 (AVT, 2010a).

5.3.2 Doorlooptijden en besluitvormingsproces