• No results found

Delicttype algemeen en achtergrondgegevens

Onderzoeksvraag 7a betrof de vraag of er op basis van delicttype bepaalde onderverdelingen in de verblijfsduur van tbs-gestelden te maken zijn. In eerder onderzoek naar deze vraag werd door Brand, Diks en Van Emmerik (1998) de verblijfsduur van tbs-gestelden in de jaren 1981 tot en met 1994 in Tabel 6 Gemiddelde verblijfsduur (in jaren) op peilmoment

2004-2010

Peilmoment N Peilmomentscore Peilduur

1 januari 2004 1.313 4,5 9,0 1 januari 2005 1.323 4,3 8,6 1 januari 2006 1.345 4,5 9,0 1 januari 2007 1.550 4,5 9,0 1 januari 2008 1.691 4,8 9,6 1 januari 2009 1.722 5,1 10,2 1 januari 2010 1.794 5,4 10,8

Bron: Brand en Van Gemmert (in voorbereiding)

Figuur 2 De gemiddelde verblijfsduur op basis van instroomcohort, uitstroomcohort en peilmoment over de periode 1990 tot 2010 0 2 4 6 8 10 12 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 In tr a/ tr an smur al e v er bl ijf sd uu r ( jar en )

Instroomcohort Uitstroomcohort Peilmoment

kaart gebracht. De verblijfsduur werd door Brand et al. (1998) gedefinieerd als de tijd tussen opnamedatum in het Dr. F.S. Meijers Instituut (MI)27 en de vertrekdatum uit het laatste fpc. De tijd van tussengelegen proefverloven was hierop in mindering gebracht. Voor tbs-gestelden van wie het klinisch verblijf nog niet was afgesloten, werd de verblijfsduur geschat.28 Wat betreft het vast-stellen van een mogelijke relatie tussen delicttype en verblijfsduur, werden door Brand en collega’s (1998) verschillende analyses gedaan. Hieruit bleek dat de verblijfsduur significant (p < 0,05) toenam naarmate de ernst van het gepleegde tbs-delict toenam: de gemiddelde verblijfsduur bij enkel materiële schade was 4,1 jaar, bij bedreiging met geweld 5,8 jaar, bij letsel 5,6 jaar en bij een delict met dodelijke afloop 5,9 jaar. Brandstichters kenden een kortere verblijfsduur dan niet-brandstichters (4,8 jaar versus 5,7 jaar) en er was geen verschil tussen vermogensdelinquenten en de overige tbs-gestelden. Er wer-den geen verschillen gevonwer-den in leeftijd en verblijfsduur, in sekse en blijfsduur en in de lengte van de straftijd (dat wil zeggen de periode van ver-oordeling tot eerste opname) en de verblijfsduur.

Brand et al. (1998) maakten voorts een analyse van categorieën tbs-gestelden en de verblijfsduur. De zes categorieën tbs-gestelden werden onderscheiden door middel van clusteranalyses op basisbewonersgegevens.29 De catego-rieën tbs-gestelden bleken vooral te groeperen op basis van het type delict dat zij gepleegd hadden. Echter, uit de analyses bleek dat het niet mogelijk was om op basis van iemands lidmaatschap van één van deze zes groepen een uitspraak te doen over de verblijfsduur. Daarnaast werden er correlaties berekend tussen de basisbewonersgegevens en de verblijfsduur. De belang-rijkste resultaten uit deze analyses waren dat hoe meer typen verslavingen een tbs-gestelde had, des te langer de verblijfsduur was; en hoe bekender het slachtoffer, des te korter de gemiddelde verblijfsduur (de verblijfsduur nam af in deze volgorde: het slachtoffer is een onbekende, bekende, familie, partner

27 In het Meijers Instituut werd bekeken in welk fpc de tbs-gestelden het best geplaatst konden worden. 28 Deze definitie van de verblijfsduur wijkt op verschillende manieren af van de operationalisatie van de

verblijfs-duur zoals deze in het onderhavige onderzoek wordt gehanteerd. Ten eerste bestaat het Meijers Instituut niet meer en worden tbs-gestelden tegenwoordig direct (na een eventuele vrijheidsbenemende straf) in de behan-delinstelling geplaatst. De gemiddelde verblijfsduur in het Meijers Instituut bedroeg in de jaren 1981-1994 twee maanden. In deze twee maanden werden de tbs-gestelden niet behandeld, maar werd bekeken in welk fpc zij het beste geplaatst konden worden. Deze twee maanden dienen daarom strikt genomen van de ver-blijfsduur afgetrokken te worden. Ten tweede wordt in het onderhavige rapport geen gebruikgemaakt van de schattingsmethode, maar wordt de feitelijk waargenomen verblijfsduur in kaart gebracht, terwijl Brand et al. (1998) wel gebruikmaken van een schattingsmethode. Ten slotte werd door Brand et al. (1998) aangegeven dat zij in de door hen gepubliceerde cijfers geen onderscheid konden maken tussen strikt intramuraal verblijf en het verblijf op de min of meer open resocialisatie-afdelingen. Overigens waren de resocialisatie-/open afdelingen in die tijd beperkter van omvang dan nu. Om deze redenen zijn de gegevens van Brand et al. (1998) niet zonder meer te vergelijken met de cijfers over de verblijfsduur zoals deze in het onderhavige rap-port gepresenteerd worden.

29 Het gaat hierbij om de volgende groepen basisbewonersgegevens: 1) diagnostische variabelen (verslavings-problematiek, As I en As II stoornissen, intelligentie), 2) delictvariabelen (delicttype en slachtoffer), 3) delict-verleden (eerdere veroordelingen leeftijd eerste tbs-veroordeling), 4) hulpverleningshistorie (eerdere hulpver-leningscontacten, leeftijd eerste hulpverleningscontact), 5) demografische kenmerken (geslacht, culturele achtergrond, beroep/inkomen/opleiding, aantal tehuizen, belangrijkste verzorgers), en 6) interveniërende vari-abelen (beschikking sociaal netwerk, ingeschat delictgevaar en vluchtgevaar, verwacht toekomstig zorgsys-teem).

of ex-partner). Deze cijfers hebben alle betrekking op gemiddelden over de jaren 1981-1994.

Helaas was het binnen de reikwijdte van het onderhavige onderzoek niet mogelijk deze analyses te herhalen voor de groep tbs-gestelden die in de periode 1995-2009 opgenomen was. Voor vervolgonderzoek zou het de moeite waard kunnen zijn dit nader te exploreren, zodat eventuele subgroe-pen binnen de tbs-populatie aangeduid kunnen worden van wie een langere verblijfsduur kan worden verwacht.

2.4.2 Zedendelinquenten

Brand et al. (1998) vergeleken de verblijfsduur van zedendelinquenten met die van niet-zedendelinquenten tussen 1981-1994 en vonden dat zedendelin-quenten gemiddeld 1,4 jaar langer verbleven: gemiddeld 6,6 jaar versus 5,2 jaar. Hierbij werd nader onderscheid gemaakt in het type zedendelict: bij ontucht met minderjarigen was de verblijfsduur het langst: 6,9 jaar en bij aanranders/verkrachters was de gemiddelde verblijfsduur 6,3 jaar. Het is belangrijk een dergelijk onderscheid te maken, want de populatie zedende-linquenten is heterogeen, bij de verschillende subpopulaties zijn verschil-lende behandeluitkomsten en verschilverschil-lende recidivecijfers bekend. Zo blijken onder anderen daders met een pedoseksueel delict vaker te recidiveren dan een groep verkrachters van volwassen vrouwen en recidiveerden verkrachters met een hoge mate van psychopathie vaker (De Ruiter, 2000; De Vogel, De Ruiter, Van Beek & Mead, 2004).

In het kader van het onderhavige onderzoek was het alleen mogelijk de groep zedendelinquenten in zijn geheel te bekijken.30 De cijfers laten zien dat de uitstroom van zedendelinquenten (zie tabel 7) voor recentere instroomco-horten afneemt ten opzichte van de jaren daarvoor, de verblijfsduur voor zedendelinquenten neemt dus, net als de verblijfsduur van de totale groep tbs-gestelden, ook toe. Zo is bijvoorbeeld het percentage zedendelinquenten dat binnen zes jaar uitstroomt van 20,0% voor het instroomcohort 1990 gedaald naar 11,6% voor het instroomcohort 2000. Ook stroomde van de instroomcohorten van 1990 tot en met 2000 de eerste drie jaren na aanvang behandeling geen enkele zedendelinquent uit.

Verder duurt het voor de subgroep zedendelinquenten (tabel 7) enigszins langer om uit te stromen dan voor de totale groep tbs-gestelden (tabel 4). Van het instroomcohort zedendelinquenten uit 2000 is 11,6% binnen zes jaar

uit-30 In het onderzoek van Brand en Van Gemmert (2009) is ook gekeken naar het aantal zedendelinquenten in de verschillende uitstroomcohorten. Het was niet mogelijk om voor de instroomcohorten te differentiëren op het al dan niet aanwezig zijn van een seksuele component.

gestroomd, ten opzichte van 18,9% van de totale populatie tbs-gestelden van het instroomcohort uit 2000.