• No results found

Ontwikkeling in risicoafweging fpc’s

In deze paragraaf wordt kort ingegaan op de ontwikkelingen in de risicoafwe-ging van fpc’s in de onderzoeksperiode. Een strengere risicoafwerisicoafwe-ging van fpc’s kan invloed hebben op de verblijfsduur van tbs-gestelden, namelijk dat zij langer binnen gehouden worden. Onder risicoafweging wordt verstaan de afwegingen die door gedragsdeskundigen gemaakt worden ten aanzien van de delictgevaarlijkheid van de tbs-gestelde, oftewel een risicotaxatie.

In de ontwikkeling in de risicoafweging van de fpc’s zijn verschillende facto-ren aan te duiden die mogelijk een rol gespeeld hebben. In de expertmee-tings die in het kader van het onderhavige onderzoek gehouden zijn, noem-den deelnemers uit de fpc’s de maatschappelijke commotie/onrust het vaakst als mogelijke verklaring voor de toename van de verblijfsduur (42 keer genoemd; zie ook tabel 10). Een aantal argumenten werd hierbij genoemd: de onrust in politiek en maatschappij, de uitgebreide media-aandacht bij inci-denten, de maatschappelijke verharding en de druk om de veiligheid te blij-ven waarborgen (TNO, 2010). Deze factoren kunnen mogelijk ook een rol spelen in de risicoafweging die de professionals in de fpc’s maken, namelijk dat deze professionals eenzelfde risico als ernstiger inschatten.

Verder, ook in de forensisch psychiatrische sector is de nadruk op het voor-komen van risico toegenomen. Dit valt onder andere af te leiden uit het feit dat de manier waarop risicotaxatie en risicomanagement vormgegeven wor-den geprofessionaliseerd zijn. Het is aannemelijk dat het proces van het pro-tocolleren, structureren en professionaliseren van de risico-inschatting, zoals dat de afgelopen jaren is ingevoerd, heeft geleid tot een grotere nadruk op de aanwezige risico’s bij de tbs-gestelde.

Ten slotte, om duidelijk antwoord te krijgen op de vraag of het beeld van pro-fessionals over de problematiek van tbs-gestelden de afgelopen jaren is ver-anderd, en in hoeverre eventuele veranderingen in de risico-afweging daar een rol in hebben gespeeld, zou diepgaander onderzoek mogelijk meer hel-derheid kunnen geven. Daar komt bij dat de kenmerken van de tbs-populatie in de afgelopen 20 jaar behoorlijk veranderd zijn, in die zin dat de aard van de psychische problematiek (het aantal psychotici en het aantal tbs-gestelden met verslavingsproblematiek), het type delict, en de mate van comorbiditeit veranderd zijn (zie ook bijlage 8). Met andere woorden, het is lastig te bepa-len in hoeverre het eventueel veranderde beeld van de tbs-gestelde bij de professionals samenhangt met de opgetreden veranderingen in de aard van de psychische stoornissen van de tbs-populatie of met de komst van gestruc-tureerde risicotaxatie.

4.2.5 Kortom

Uit bovenstaande blijkt dat er in de loop der jaren meerdere ontwikkelingen op het gebied van risicotaxatie en risicomanagement zijn geweest die mo-gelijk hun weerslag gehad kunnen hebben op op de manier waarop risico-taxatie en risicomanagement worden verricht en daarmee op de verblijfsduur van tbs-gestelden.

Ten eerste, hoewel risicotaxatie en risicomanagement in het forensisch psy-chiatrische veld de afgelopen tien jaar een flinke ontwikkeling heeft

doorge-maakt en er verschillende risicotaxatie-instrumenten zijn geïmplementeerd in de fpc’s, is de huidige praktijk hiervan niet zonder tekortkomingen. De belangrijkste tekortkoming is dat de instrumenten die verplicht gebruikt wor-den ter inschatting van het risico van recidive tijwor-dens verlof niet onderzocht zijn voor die situatie, maar voor de situatie na afronding van de behandeling. De tweede tekortkoming is dat de inschatting van het risico niet altijd over-eenkomt met het gedrag dat de betrokkene vertoont. Er blijkt vooral een hoog percentage vals positieve voorspellingen te zijn, wat betekent dat het risico onterecht hoog ingeschat wordt (tussen 56% en 72%). De derde tekortkoming is dat herhaalde scholing en training van professionals die de risicotaxaties verrichten noodzakelijk is, maar dat dit niet altijd plaatsvindt. De vierde tekortkoming is dat de risicofactoren weliswaar op groepsniveau samenhan-gen met risico van recidive, maar dat in het individuele geval ook andere fac-toren van belang kunnen zijn. De vijfde tekortkoming is dat wetenschappelijk onderzoek naar instrumenten suggereert dat risicotaxatie-instrumenten niet voor alle subgroepen geschikt zijn die binnen de tbs-populatie aan te duiden zijn. Ten slotte zou in de toekomst het belang van beschermende factoren bij risicotaxatie-instrumenten waardevol kunnen blijken.

Ten tweede, risicofactoren en het beheersen van deze factoren hebben door de jaren heen een meer centrale rol gekregen binnen het tbs-beleid, vooral bij de procedures voor verlof. In de verlofbeleidskaders is in toenemende mate sprake van aandacht voor risicotaxatie en risicomanagement. Vanaf 2000 moeten steeds meer expliciete risicofactoren in de risico-inschatting meegewogen worden en dient inzichtelijk gemaakt te worden hoe het risico-management wordt vormgegeven. Er worden meer toetsen verricht van de risico-inschatting bij een verlofaanvraag. Zo zijn steeds meer verschillende personen binnen het fpc en binnen het ministerie betrokken bij de beslissing of een verlofaanvraag in termen van risico’s verantwoord is. Daarnaast wor-den er meer ‘risicogroepen’ in de verlofbeleidskaders aangeduid, bij wie een extra deskundigenadvies verplicht wordt gesteld.

Ten derde, de gerichtheid op het voorkomen van risico’s is waarschijnlijk van invloed geweest op de risicoafweging van de professionals in de fpc’s. Zo gaven zij aan tijdens expertmeetings die in het kader van het onderhavige onderzoek gehouden werden dat zij een toegenomen nadruk op veiligheid en beheersing van het risico zien. In de expertmeetings die in het onderhavige onderzoek gehouden zijn, noemden de professionals de maatschappelijke commotie/onrust het vaakst als mogelijke verklaring voor de toename van de verblijfsduur (42 keer genoemd; zie ook tabel 10). Een aantal argumenten werd hierbij genoemd: de onrust in politiek en maatschappij, de uitgebreide media-aandacht bij incidenten, de maatschappelijke verharding en de druk om de veiligheid te blijven waarborgen (TNO, 2010). Deze factoren kunnen

mogelijk ook een rol spelen in de risicoafweging die de professionals in de fpc’s maken, namelijk dat deze professionals eenzelfde risico als ernstiger inschatten.

Verder, ook in de forensisch psychiatrische sector is de nadruk op het voor-komen van risico toegenomen. Dit valt onder andere af te leiden uit het feit dat de manier waarop risicotaxatie en risicomanagement vormgegeven wor-den geprofessionaliseerd zijn. Het is aannemelijk dat het proces van het pro-tocolleren, structureren en professionaliseren van de risico-inschatting, zoals dat de afgelopen jaren is ingevoerd, heeft geleid tot een grotere nadruk op de aanwezige risico’s bij de tbs-gestelde.

4.3 Feitelijke kans van risico

In deze voorlaatste paragraaf wordt ingegaan op de feitelijke kans van risico van tbs-gestelden. Dit wordt op verschillende manieren gedaan. Aan de hand van de opleggingscriteria voor de tbs-maatregel is het mogelijk de samenstel-ling van de tbs-populatie op het moment van instroom naar twee criteria te beoordelen: de ernst van het delictgedrag en de ernst van de psychiatrische problematiek. Immers, voor oplegging van de tbs-maatregel is het noodza-kelijk geheel of gedeeltelijk ontoerekeningsvatbaar te zijn verklaard vanwege een psychische stoornis, en een ernstig delict gepleegd te hebben (met een strafdreiging van vier jaar of meer). Bij het onderzoeken van de ernst van de psychische stoornis liepen de onderzoekers tegen moeilijkheden op. Zo zijn er tussen de fpc’s grote verschillen in de manier waarop psychische stoornis-sen gediagnosticeerd worden en wordt de psychische stoornis nergens lande-lijk op een betrouwbare manier geregistreerd. In het kader van het onderha-vige onderzoek werd dan ook alleen de ernst van het delictgedrag onder-zocht.

Bij de cijfers wordt telkens gebruikgemaakt van cijfers op basis van uit-stroomcohorten. Hiervoor werd gekozen ondanks het bestaan van nadelen voor deze methode (zie ook hoofdstuk 2). Wij wilden de feitelijke kans van risico zowel aan het begin als ook aan het eind van de tbs-maatregel in kaart brengen en met elkaar vergelijken. Dit is alleen mogelijk wanneer gebruik wordt gemaakt van cijfers van uitgestroomde tbs-gestelden, aangezien de belangrijkste maat van feitelijk risico, de recidive, alleen kan worden bere-kend van tbs-gestelden die weer zijn uitgestroomd (zij moeten immers weer in de maatschappij verblijven om te kunnen recidiveren). Het belangrijkste nadeel van cijfers op basis van uitstroomcohorten is dat niet alle tbs-gestel-den in beeld komen, degenen die niet uitstromen blijven buiten beeld. Het is goed denkbaar dat dit juist tbs-gestelden betreft die een hoog risico hebben en om die reden (nog) niet zijn uitgestroomd. Er zijn ook andere redenen

waarom tbs-gestelden niet uitstromen (in het uitstroomcohort terechtko-men), bijvoorbeeld vanwege overlijden en vanwege opname op een longstay-afdeling. Dergelijke tbs-gestelden komen ook bij het berekenen van het feite-lijke risico aan de hand van andere meetmethoden niet in beeld. Daarnaast geldt nog dat vooral aan berekeningen van de verblijfsduur op basis van uit-stroomcohorten bezwaren kleven en deze methode voor andere berekenin-gen minder nadelen heeft. Desondanks blijft er een groep tbs-gestelden die, bij berekeningen aan de hand van uitstroomcohorten, buiten beeld blijft, wat een beperking van de cijfers die hieronder aan bod komen met zich mee-brengt.