• No results found

Instroomcohorten Verblijfsduur

In het kader van het onderhavige onderzoek is voor de instroomcohorten van de jaren 1990 tot en met 1998 de verblijfsduur berekend.23 Voor de instroom-cohorten van de jaren 1990 tot en met 1998 (zie tabel 3), neemt de gemid-delde verblijfsduur toe met 2,8 jaar: van 7,0 jaar voor het instroomcohort 1990 tot 9,8 jaar voor het instroomcohort 1998. Dit is 1,4 keer zoveel in negen jaar. De verblijfsduur neemt hierbij geleidelijk toe, op het instroomcohort tussen 1994 en 1995 na, waar de verblijfsduur ineens met ruim twee jaar toe-neemt: van 6,9 jaar voor het instroomcohort van 1994 naar 9,2 jaar voor het instroomcohort van 1995.

Passantentijd, proefverlof en voorwaardelijke beëindiging

Om te onderzoeken of de toename van de intra/transmurale verblijfsduur van tbs-gestelden mede verklaard zou kunnen worden door een daling in de verblijfsduur in andere fasen in de tenuitvoerlegging van de tbs-maatregel

23 Per cohort gaat het om tbs-gestelden die van 1 januari tot en met 31 december van het desbetreffende jaar zijn opgenomen (ingestroomd) in een fpc. Het was helaas niet mogelijk om van recentere instroomcohorten de verblijfsduur te berekenen, aangezien van die jaargangen nog onvoldoende tbs-gestelden uitgestroomd waren.

Tabel 3 Duur van verblijf (in jaren); passantentijd, proefverlof en voorwaardelijke beëindiging tbs (in dagen) voor instroomcohorten 1990-1998

Instroom- cohort

N Verblijfsduur

(mediaan)

Passantentijd Proefverlof Voorwaardelijke

beëindiging tbs Totale duur passantentijd, proefverlof en voorwaardelijke beëindiging 1990 95 7,0 135 296 326 757 1991 107 8,0 167 253 379 799 1992 101 7,1 217 260 381 858 1993 124 7,6 132 307 364 803 1994 161 6,9 315 270 376 961 1995 157 9,2 478 385 362 1225 1996 190 8,2 469 438 358 1274 1997 163 8,2 430 463 344 1237 1998 181 9,8 292 445 351 1088

N = Totaal aantal tbs-gestelden van het betreffende instroomcohort. Bron: Brand & Van Gemmert (2009; in voorbereiding)

(zie ook onderzoeksvraag 7b, hoofdstuk 1), wordt tevens per instroomcohort de duur van de passantentijd, proefverlof en de periode van de voorwaar-delijke beëindiging berekend (zie tabel 3).

De passantentijd neemt toe van gemiddeld 135 dagen voor het instroomco-hort 1990 naar 292 dagen voor het instroomcoinstroomco-hort 1998.24 De periode van proefverlof neemt toe van gemiddeld 296 dagen in het instroomcohort 1990 naar gemiddeld 445 dagen in het instroomcohort 1998. Dit is ongeveer 1,5 keer zoveel in een periode van negen jaar. De periode van voorwaarde-lijke beëindiging is in de instroomcohorten van 1990 tot en met 1998 nage-noeg constant gebleven, deze bedroeg gemiddeld 326 dagen in 1990 en gemiddeld 351 dagen in 1998.25

Totale duur van de verschillende fasen

De duur van passantentijd, proefverlof en voorwaardelijke beëindiging teza-men neemt eveneens toe, deze is gestegen van ruim twee jaar (757 dagen) voor het instroomcohort van 1990 naar bijna drie jaar (1088 dagen) voor het instroomcohort van 1998. In het geval dat alle tbs-gestelden in de tenuitvoer-legging van de tbs-maatregel al deze perioden zouden doorlopen, zou dit, in combinatie met een gemiddelde verblijfsduur van 9,8 jaar, betekenen dat de totale tenuitvoerlegging van de maatregel bijna dertien jaar is (instroomco-hort 1998). Niet elke tbs-gestelde doorloopt echter al deze fasen. Zo brengen niet alle tbs-gestelden een periode als passant door, is het mogelijk dat de tbs-maatregel direct na proefverlof (onvoorwaardelijk) beëindigd wordt en kan een tbs-gestelde direct na onbegeleid verlof via een voorwaardelijke beëindiging uitstromen. Exacte cijfers over de manier van uitstromen zijn niet bekend.

Wel is bekend dat het percentage beëindigingen tbs vanuit proefverlof in de periode 1984 tot en met 2006 schommelt tussen 41,2% (uitstroomcohort 1999-2003) en 52,4% (uitstroomcohort 1994-1998). Voor het meest recente uitstroomcohort (2004-2006) wordt een percentage van 47% van de beëindi-gingen via proefverlof gevonden (Bregman & Wartna, 2010). Deze tbs-gestel-den hebben dus niet te maken gehad met een periode van voorwaardelijke beëindiging.

24 Deze berekeningen wijken af van de cijfers over de lengte van de passantentijd zoals deze gepresenteerd worden in bijlage 3, omdat het (anders dan in de bijlage) om cijfers gebaseerd op instroomcohorten gaat. 25 Hoewel de maximale duur van de voorwaardelijke beëindiging (bij wet) in die periode drie jaar (totaal 1.095

dagen) bedroeg en de gemiddelde duur van de voorwaardelijke beëindiging daarmee gelimiteerd is, is de gevonden gemiddelde duur van de voorwaardelijke beëindiging voor de meeste instroomcohorten niet meer dan éénderde daarvan.

Uitstroom van tbs-gestelden (instroomcohorten)

Om over recentere jaren een uitspraak te kunnen doen over de verblijfsduur, is van elk instroomcohort het percentage tbs-gestelden in kaart gebracht dat is uitgestroomd (zie tabel 4).26

Uit de resultaten blijkt dat de uitstroom van instroomcohorten in de jaren 1981 tot en met 2000 over het algemeen steeds minder snel verloopt. De daling van de uitstroom wordt voor alle jaren waargenomen, met uitzonde-ring van de uitstroom voor tbs-gestelden die binnen één of twee jaar uitstro-men, dat percentage is altijd laag geweest. De daling van de uitstroom van instroomcohorten is het hoogst bij het percentage van tbs-gestelden dat bin-nen acht jaar uitstroomt, dit daalt van 86,2% in het instroomcohort van 1981 naar 28,0% in het instroomcohort van 2000 (een daling van 58,2%-punt). Dit betekent dat voor meer dan 70% van de tbs-gestelden die in 2000 in het eer-ste fpc opgenomen zijn, de verblijfsduur langer dan acht jaar is. Uit de tabel valt verder af te leiden dat een gemiddeld verblijf van zes jaar (op basis waar-van bijvoorbeeld de twee verschillende tarieven waar-van vergoeding voor de behandeling van tbs-gestelden zijn vastgesteld), een onderschatting van de gemiddelde verblijfsduur is. Het percentage tbs-gestelden dat binnen zes jaar uitstroomt, is namelijk sterk afgenomen in de laatste twintig jaar: van het instroomcohort van 1981 stroomde 60,3% binnen zes jaar uit, van het instroomcohort van 2000 daalde dit naar 18,9% (een daling van 41,4%-punt). In figuur 1 worden enkele cijfers uit tabel 4 grafisch weergegeven. Hierin is de afname over de tijd van het percentage uitstroom na respectievelijk 3, 6, 9 en 11 jaar verblijf nog eens duidelijk waar te nemen.

2.3.2 Uitstroomcohorten

De tweede methode op basis waarvan de verblijfsduur kan worden bepaald is voor uitstroomcohorten. Van de uitstroomcohorten van de jaren 1990-2008 zijn cijfers over de verblijfsduur berekend. Volgens de berekeningen van de verblijfsduur volgens deze methode is er een verdubbeling te zien, van 4,2 jaar voor het uitstroomcohort van 1990 naar 8,4 jaar voor het uitstroom-cohort van 2008, waarbij de stijging over de jaren een geleidelijke lijn volgt (zie tabel 5). Verblijfsduurcijfers op basis van uitstroomcohorten zijn door-gaans echter een onderschatting van de verblijfsduur, aangezien tbs-gestel-den die niet of trager uitstromen (en dus degenen met een hele lange ver-blijfsduur) niet worden meegerekend.

26 De perioden van proefverlof en voorwaardelijke beëindiging (waarin de tbs-gestelde formeel nog steeds onder de tbs-maatregel valt) worden hierin dus niet meegerekend. Wanneer deze tijd wel zou worden meege-rekend, zou de gemiddelde verblijfsduur langer zijn en zouden de uitstroompercentages dus vermoedelijk lager uitvallen.

Tabel 4 Percentage tbs-gestelden dat binnen 1 tot en met binnen 11 jaar uitstroomt voor instroomcohorten 1981-2000

Instroomcohort N ≤1 jaar ≤ 2 jaar ≤ 3 jaar ≤ 4 jaar ≤ 5 jaar ≤ 6 jaar ≤ 7 jaar ≤ 8 jaar ≤ 9 jaar ≤ 10 jaar ≤ 11 jaar

1981 58 0,0 3,4 15,5 29,3 48,3 60,3 75,9 86,2 87,9 91,4 93,1 1982 88 3,4 4,5 19,3 34,1 45,5 62,5 70,5 77,3 81,8 86,4 88,6 1983 70 0,0 1,4 20,0 31,4 42,9 55,7 68,6 74,3 81,4 82,9 90,0 1984 81 1,2 4,9 14,8 28,4 48,1 54,3 63,0 70,4 74,1 80,2 87,7 1985 93 0,0 3,2 14,0 32,3 43,0 57,0 63,4 68,8 79,6 81,7 82,8 1986 92 0,0 2,2 4,3 19,6 44,6 62,0 67,6 75,0 82,6 83,7 85,9 1987 90 0,0 1,1 8,9 20,0 32,2 46,7 58,9 65,6 71,1 72,2 73,3 1988 89 1,1 4,5 6,7 13,5 19,1 33,7 46,1 50,6 58,4 65,2 69,7 1989 81 0,0 1,2 4,9 8,6 17,3 34,6 50,6 61,7 69,1 74,1 75,3 1990 95 0,0 1,1 3,2 11,6 20,0 36,8 45,3 51,6 58,9 65,3 71,6 1991 107 0,9 1,9 4,7 15,0 22,4 31,8 39,9 44,9 46,7 55,1 59,8 1992 101 0,0 0,0 0,0 4,0 16,9 29,7 39,6 51,5 60,4 64,4 70,3 1993 124 0,0 1,6 4,0 10,5 16,9 27,4 34,7 43,5 49,2 58,1 62,1 1994 161 0,0 1,2 4,3 15,5 22,4 31,7 42,2 50,3 54,7 59,0 62,7 1995 157 0,6 1,9 3,2 7,0 10,8 16,6 23,6 33,1 39,5 43,9 52,2 1996 190 0,5 1,0 2,6 9,9 11,5 14,6 23,4 31,8 41,7 46,9 48,9 1997 163 0,6 1,2 2,4 6,1 10,3 17,0 30,3 35,8 41,8 47,9 50,9 1998 181 1,1 2,2 4,3 5,9 9,7 14,1 23,2 28,6 42,5 45,9 49,2 1999 152 0,0 1,3 2,0 3,9 8,6 16,4 24,3 28,9 31,6 36,2 -2000 164 0,0 0,0 2,4 7,3 13,4 18,9 22,6 28,0 33,5 -

-N = Totaal aantal tbs-gestelden van het betreffende instroomcohort. - = Onbekend.

Bron: Brand en Van Gemmert (2009; in voorbereiding)

Figuur 1 Percentage beëindiging verblijfsduur binnen 3, 6, 9 en 11 jaar voor instroomcohorten 1981-2000 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 1981 1982 1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 Pe rc en ta ge u it st roo m ( % )

3 jaar 6 jaar 9 jaar 11 jaar

2.3.3 Peilmoment

Voor de verblijfsduur vanaf 2004 wordt (aanvullend) gebruikgemaakt van informatie op basis van een peilmoment (zie tabel 6). Deze methode heeft als voordeel dat het informatie kan verschaffen over tbs-gestelden die recent zijn opgenomen. Het grootste nadeel is dat met behulp van deze methode de totale verblijfsduur wordt onderschat.

Op 1 januari 2004 was de gemiddelde verblijfsduur op basis van peilmoment 4,5 jaar. Op 1 januari 2010 was dit toegenomen naar 5,4 jaar, een toename van 0,9 jaar. De peilduur in die periode nam toe van 9,0 jaar op 1 januari 2004 naar 10,8 jaar op 1 januari 2010 (een toename van 1,8 jaar). De cijfers op basis van peilmoment geven net als de cijfers uitgaande van uitstroomcohorten en instroomcohorten een vrij geleidelijke stijging van de verblijfsduur over de tijd weer.

In figuur 2 worden de eerder beschreven verblijfsduren voor alle methoden (instroomcohort, uitstroomcohort en peilmoment) nog eens gezamenlijk gepresenteerd en gevisualiseerd. De lijnen zijn onderling niet vergelijkbaar, maar elke lijn afzonderlijk laat zien dat de verblijfsduur toeneemt.

Tabel 5 Gemiddelde verblijfsduur (in jaren) voor uitstroomcohorten 1990-2008

Uitstroomcohort Gemiddelde verblijfsduur

1990 4,2 1991 4,5 1992 4,8 1993 4,8 1994 4,7 1995 4,9 1996 5,4 1997 5,3 1998 5,0 1999 5,4 2000 5,5 2001 5,9 2002 6,3 2003 7,0 2004 7,0 2005 7,4 2006 7,4 2007 7,9 2008 8,4

2.4 Specifieke subgroepen

In deze paragraaf wordt onderzocht of er bepaalde subgroepen in de tbs-populatie aan te duiden zijn die een langere dan wel kortere dan gemiddelde verblijfsduur hebben en of de toename in de verblijfsduur voornamelijk aan één van deze subgroepen kan worden toegeschreven.