• No results found

VERDUIDELIJKING VAN DE WETTELIJKE TERMINOLOGIE

144. Een verwijt dat de huidige Belgische Euthanasiewet van tegenstanders vaak te verduren

krijgt, is dat ze niet duidelijk genoeg en voor (mis)interpretatie vatbaar is. Zo zouden de gebruikte begrippen onnauwkeurig zijn en voor verwarring zorgen257.

145. Speciale aandacht zal in deze afdeling worden geschonken aan het begrip

oordeelsbekwaamheid, het terminaal karakter en de – mijns inziens – vereiste specialisatie van de te raadplegen psycholoog.

§1. OORDEELSBEKWAAMHEID VAN DE MINDERJARIGE

146. Het begrip oordeelsbekwaamheid258 dat door de wetswijziging van 2014 in de

Euthanasiewet werd geïntroduceerd, wordt nergens gedefinieerd. Uit de parlementaire stukken

257 GwH 29 oktober 2015, nr. 153/2015, A.3.1 en A.12.1.

54 is gebleken dat het begrip ‘oordeelsbekwaamheid’ op dezelfde manier dient te worden begrepen als in artikel 12, § 2 van de Wet Patiëntenrechten, dat bepaalt dat de patiënt dient te worden betrokken bij de uitoefening van zijn rechten rekening houdend met zijn leeftijd en maturiteit259.

Indien de minderjarige patiënt tot een redelijke beoordeling van zijn belangen in staat wordt geacht, kan hij deze rechten zelfs zelfstandig uitoefenen.

Verder heeft het Grondwettelijk Hof geoordeeld dat het begrip ‘oordeelsbekwaamheid’ dient te worden begrepen als het vermogen van de minderjarige om de werkelijke draagwijdte van zijn verzoek tot euthanasie en de daaraan verbonden gevolgen te kunnen inschatten.

147. De wetgever heeft bewust niet in een definiëring van dit begrip voorzien, gezien hij van

mening is dat de oordeelsbekwaamheid steeds in concreto moet worden nagegaan. De indieners van het wetsvoorstel dat tot deze wet heeft geleid, stelden dat het oordeelsvermogen immers geen absolute gesteldheid is die iemand vanaf een bepaalde leeftijd en voor de rest van zijn leven heeft verworven in elke situatie waarin hij verkeert. Zo moet dat vermogen voor elk individu in een bepaalde situatie worden beoordeeld en voor elk nieuw probleem worden (her)bevestigd260.

148. Mijns inziens zou de wetgever een deel van de onduidelijkheid omtrent dit begrip kunnen

verhelpen door in de Euthanasiewet uitdrukkelijk naar artikel 12, § 2 Patiëntenrechtenwet te verwijzen. Op deze manier wordt duidelijk gemaakt hoe het begrip ‘oordeelsbekwaamheid’ dient te worden begrepen en geïnterpreteerd.

149. Vervolgens zouden een aantal criteria kunnen worden opgelijst aan de hand waarvan de

oordeelsbekwaamheid kan worden bepaald/vastgesteld. Bijvoorbeeld de medische toestand, de leeftijd, de maturiteit, het ziekte-inzicht, het opleidingsniveau van de minderjarige, zijn begripsvermogen en emotionele toestand. Het concretiseren van dit begrip door middel van voorbeelden, zal m.i. alleen maar verhelderend werken en bijdragen aan de eenvormige uitlegging ervan.

Evenwel dient in dat geval te worden gepreciseerd dat dergelijke lijst enkel richtinggevend is en in geen geval limitatief van aard is.

259 Verslag 7 februari 2014 namens de Commissie voor de Justitie (S.SMEYERS), Parl.St. Kamer 2013-14, nr.

53-3245/4.

260 Wetsvoorstel 26 juni 2013 (P.MAHOUX e.a.) tot wijziging van de wet van 28 mei 2002 betreffende de

euthanasie teneinde euthanasie voor minderjarigen mogelijk te maken, Parl.St. Senaat 2012-13, nr. 5- 2170/1, 3.

55

150. Tot slot lijkt het mij raadzaam om in de Euthanasiewet op te nemen dat de kinder- en

jeugdpsychiater of psycholoog de uiteindelijke beslissing over de oordeelsbekwaamheid neemt en de behandelende arts dit oordeel niet zomaar naast zich neer kan leggen en de euthanasie alsnog uitvoeren. Zoals het Grondwettelijk Hof in zijn arrest van 29 oktober 2015 heeft geoordeeld dient de raadpleging van deze kinder- en jeugdpsychiater of psycholoog immers te worden gezien als een extra waarborg voor de goede toepassing van de Euthanasiewet261. Dit expliciet in de

wetgeving stipuleren, kan m.i. de rechtszekerheid alleen maar ten goede komen.

§2. TERMINAAL KARAKTER

151. De huidige Euthanasiewet vereist dat de niet-ontvoogde minderjarige terminaal is, opdat

zijn euthanasieverzoek kan worden ingewilligd262. Zo dient het overlijden van de minderjarige

binnen afzienbare termijn te worden verwacht263. Opnieuw werd dit begrip in de Euthanasiewet

niet gedefinieerd of verder afgebakend, waardoor het niet duidelijk is of de minderjarige dient te overlijden binnen dagen, weken of maanden. Bijgevolg is het aan de behandelende arts in kwestie om deze beoordeling te maken264.

152. Verder kan een wilsbekwame minderjarige wel levensverlengende of noodzakelijke

behandelingen weigeren, waardoor het terminaal karakter inconsistent is met de Wet Patiëntenrechten.

153. Om de consistentie tussen beide wetten te verzekeren, zou het terminaal karakter m.i.

beter worden geschrapt. Helaas is deze aanbeveling te optimistisch. Zo is de tijdgeest jammer genoeg nog niet rijp voor het openstellen van de euthanasiewetgeving voor niet-terminale minderjarigen, gezien dit ook het pad zou effenen voor euthanasieverzoeken van louter psychisch lijdende minderjarigen265.

Het definiëren en/of beter afbakenen van het begrip ‘terminaal’ daarentegen vormt wel een haalbare kaart.

261 T.GOFFIN, “Het oordeel van de kinderpsychiater of psycholoog als extra voorwaarde voor het toepassen

van euthanasie bij een minderjarige” (noot onder GwH 29 oktober 2015), T.Gez. 2016-17, 34-35.

262 Art. 3, § 1, eerste lid, laatste streepje Euthanasiewet, zie ook supra randnrs. 97 t.e.m. 99. 263 E.DELBEKE, “Euthanasie bij minderjarigen”, T.Gez. 2014-15, 168.

264 E.DELBEKE, “Euthanasie bij minderjarigen”, T.Gez. 2014-15, 169.

265 L.VENY en P.GOES, “Een wereldprimeur: de uitbreiding van de Euthanasiewet naar niet-ontvoogde

56

154. ‘Overlijden binnen afzienbare termijn’ zou naar het voorbeeld van de wettelijke regelingen

betreffende hulp bij zelfdoding van de Amerikaanse staten Oregon266 en Washington267 kunnen

worden gedefinieerd als een overlijden dat binnen de zes maanden wordt verwacht268.

Het criterium ‘terminaal ziek zijn’ afbakenen, zodanig dat overlijdens die binnen de zes maanden mogen worden verwacht onder het toepassingsgebied vallen, zou m.i. moeten volstaan. Er moet immers ergens een lijn worden getrokken. Deze grens op zes maanden zetten, lijkt mij ruim genoeg.

De definiëring van dit begrip zou al een enorme stap vooruit zijn, zowel voor de behandelende arts als voor de minderjarige patiënt in kwestie. Zo wordt het risico op interpretatieproblemen al voor een groot stuk ingeperkt en weten beide partijen waar zij aan toe zijn.

§3. VEREISTE SPECIALISATIE VOOR DE TE RAADPLEGEN PSYCHOLOOG

155. Bij niet-ontvoogde minderjarigen dient de uitvoerende arts, naast de raadpleging van een

andere arts voor een second opinion269, ook nog een kinder- en jeugdpsychiater of een psycholoog

te raadplegen270. Deze kinder- en jeugdpsychiater of psycholoog dient op zijn beurt te beslissen

over de oordeelsbekwaamheid van de niet-ontvoogde minderjarige271.

156. Op dit moment dient een psycholoog die in het kader van een euthanasieverzoek van een

(niet-ontvoogde) minderjarige door diens behandelende arts wordt geraadpleegd, niet over enige specialisatie te beschikken. In principe kan dus om het even welke psycholoog worden geconsulteerd.

M.i. is de term ‘psycholoog’ te ruim geformuleerd. Ik volg in deze het standpunt van GOFFIN dat de

wetgever in de Euthanasiewet bij ‘de psycholoog’ beter had verwezen naar: “een klinische psycholoog die zich bijzonder heeft bekwaamd in de kinder- en jeugdpsychologie”272.

266 Or.Rev.Stat., 127.800, § 1.01 (12), The Oregon Death With Dignity Act, 27 oktober 1997,

https://www.oregonlaws.org/ors/127.800.

267 RCW, 70.245.010 (13), The Washington Death With Dignity Act, 5 maart 2009,

https://app.leg.wa.gov/RCW/default.aspx?cite=70.245.010.

268 E.DELBEKE, “Euthanasie bij minderjarigen”, T.Gez. 2014-15, 169. 269 Art. 3, § 2, eerste lid, 3° Euthanasiewet.

270 Art. 3, § 2, eerste lid, 7° Euthanasiewet, zie ook supra randnrs. 91 en 92.

271 T.GOFFIN, “Het oordeel van de kinderpsychiater of psycholoog als extra voorwaarde voor het toepassen

van euthanasie bij een minderjarige” (noot onder GwH 29 oktober 2015), T.Gez. 2016-17, 34.

272 T.GOFFIN, “Het oordeel van de kinderpsychiater of psycholoog als extra voorwaarde voor het toepassen

57 Gezien de kwetsbaarheid van de minderjarige patiënt en de uitzonderlijke situatie waarin deze zich bevindt, is het immers van groot belang dat met kennis van zaken over diens oordeelsbekwaamheid kan worden beslist. Zo is euthanasie onomkeerbaar en moet deze beoordeling zo accuraat mogelijk gebeuren273.

157. Om die reden beveel ik de wetgever aan om in de toekomst voor de (klinisch) psycholoog

te vereisen dat deze dient te beschikken over een bijzondere specialisatie in de kinder- en jeugdpsychologie, opdat hij over de oordeelsbekwaamheid van een minderjarige in de euthanasieprocedure kan beslissen.

Het keuzerecht van de uitvoerend arts tussen een kinder- en jeugdpsychiater of een klinisch psycholoog die zich in de materie van de kinder- en jeugdpsychologie bijzonder heeft bekwaamd, kan m.i. behouden blijven.