• No results found

OVERZICHT VAN REGELGEVING EN GEBRUIKEN

111. Bij onze noorderburen kan het bestaand regelgevend kader met betrekking tot

opzettelijke levensbeëindiging bij minderjarigen worden ingedeeld in drie afzonderlijke leeftijdscategorieën197. Ten eerste pasgeborenen tot en met 1 jaar, ten tweede wils(on)bekwame

minderjarigen van 1 tot 11 jaar en ten derde minderjarigen van 12 jaar of ouder die in aanmerking komen voor euthanasie198. Deze drie categorieën zullen in deze afdeling worden uiteengezet.

§1. 0-1 JAAR: LEVENSBEËINDIGING BIJ PASGEBORENEN

112. Nederland beschikt reeds geruime tijd over een specifieke regeling voor

levensbeëindiging bij pasgeborenen199. Op 23 juni 2005 werd het zogenaamde “Groningen

Protocol”200 door de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde als landelijke richtlijn

aangenomen201. Dit Protocol werd in nauw overleg met het Nederlandse Openbaar Ministerie

opgesteld202.

197E.DELBEKE, “Levensbeëindiging bij wilsonbekwame minderjarigen”, TJK 2018, 379.

198 W.DUIJST en T.KRAP, “Lichamelijke integriteit bij leven en na de dood”, NJB 2017/774, 924. 199 E.DELBEKE, “Levensbeëindiging bij wilsonbekwame minderjarigen”, TJK 2018, 379.

200 J. DORSCHEIDT, “Levensbeëindiging bij pasgeborenen. Recente ontwikkelingen onder de loep”, NJB

2015/1001, 1416.

201 Richtlijn actieve levensbeëindiging bij pasgeborenen (Gronings Protocol) van 23 juni 2005, Nederlandse

Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK), www.nvk.nl.

202 M.VAN DER VELDEN, Een recht om euthanasie te vragen voor minderjarigen tussen één en twaalf jaar oud?,

42

113. In Engelstalige medische literatuur werd naar dit protocol vaak verkeerdelijk verwezen

als “The Protocol for Newborn Euthanasia203” en “Neonatal Euthanasia204”. Verkeerdelijk, gezien de

Nederlandse Euthanasiewet steeds een verzoek van een wilsbekwame patiënt vereist, vooraleer het euthanasieverzoek kan worden ingewilligd205. Het beëindigen van het leven van een ernstig

en uitzichtloos lijdende pasgeborene kan dus niet onder de noemer “euthanasie” worden gecatalogeerd.

114. Het Groningen Protocol bood hulp aan de arts bij de besluitvorming rond actieve

levensbeëindiging, wanneer hij met een pasgeborene met een ernstige aandoening werd geconfronteerd206. Onder zeer strikte en uitvoerig omschreven voorwaarden207 kon

levensbeëindiging bij pasgeborenen geoorloofd zijn208.

Levensbeëindiging bij pasgeborenen an sich bleef strafbaar, maar het protocol gaf richtlijnen met betrekking tot de na te leven voorwaarden209.

115. Sinds 15 maart 2007 werd het protocol gereguleerd in de ‘Aanwijzing

vervolgingsbeslissing levensbeëindiging niet op verzoek en late zwangerschapsafbreking’210. Op

1 februari 2016 werd deze aanwijzing ingetrokken en vervangen door een nieuw exemplaar211

dat in 2018 werd gewijzigd212, namelijk de ‘Regeling beoordelingscommissie late

zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen’.

Deze Regeling van 2018 bepaalt de zorgvuldigheidscriteria die de arts bij actieve levensbeëindiging van een pasgeborene in acht moet nemen. Artikel 7 van deze Regeling stelt dat de arts zorgvuldig heeft gehandeld, indien:

203 A.A.E.VERHAGEN, “The Groningen Protocol for newborn euthanasia; which way did the slippery slope

tilt?”, Journal of medical ethics 2013, vol. 39, nr. 5, 293.

204 A.A.E.VERHAGEN, “Neonatal euthanasia: lessons from the Groningen Protocol”, Semin Fetal Neonatal Med.

2014, vol. 19, nr. 5, 296.

205 Art. 2, lid 1, a. Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding. 206 Art. 1.2 Gronings Protocol.

207 A.BOOD, “Levensbeëindiging bij pasgeborenen: uitdaging voor de centrale deskundigencommissie”, NJB

2007/36, 2287.

208 E.DELBEKE, “Levensbeëindiging bij wilsonbekwame minderjarigen”, TJK 2018, 380. 209 E.DELBEKE, “Levensbeëindiging bij wilsonbekwame minderjarigen”, TJK 2018, 380.

210 Aanwijzing vervolgingsbeslissing levensbeëindiging niet op verzoek en late zwangerschapsafbreking

van 11 september 2006, Stcrt. 2007, 46, 15 maart 2007.

211 Regeling beoordelingscommissie late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen

van 11 december 2015, Stcrt 2016, 3145, 1 februari 2016.

212 Regeling beoordelingscommissie late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen

43 - er sprake is van uitzichtloos en ondraaglijk lijden van de pasgeborene, zodat het staken van de medische behandeling gerechtvaardigd is en het naar heersend medisch inzicht vaststaat dat ingrijpen zinloos is en er geen redelijke twijfel bestaat over de diagnose en de daarop gebaseerde prognose;

- de arts de ouders volledig op de hoogte heeft gesteld van de diagnose en de daarop gebaseerde prognose en zij samen tot de overtuiging zijn gekomen dat voor de situatie waarin de pasgeborene zich bevond geen redelijke andere oplossing is;

- de ouders hebben ingestemd met de levensbeëindiging;

- de arts ten minste één andere onafhankelijke arts heeft geraadpleegd die schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de hiervoor genoemde zorgvuldigheidseisen, of, indien deze arts redelijkerwijs niet kon worden geraadpleegd, het behandelteam heeft geraadpleegd, dat schriftelijk zijn oordeel heeft gegeven over de hiervoor genoemde zorgvuldigheidseisen;

- de levensbeëindiging medisch zorgvuldig is uitgevoerd213.

116. Op zijn beurt heeft het Nederlandse Openbaar Ministerie de ‘Aanwijzing

vervolgingsbeslissing inzake late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen’ uitgevaardigd214. Deze Aanwijzing geeft inzicht aan de arts in het vervolgingsbeleid

dat door het Nederlandse OM inzake de opzettelijke levensbeëindiging bij pasgeborenen wordt gehanteerd. In artikel 4.2 van deze Aanwijzing wordt wat de zorgvuldigheidseisen betreft, terugverwezen naar artikel 7 van de Regeling van 2018.

Indien de arts aan deze zorgvuldigheidseisen heeft voldaan, zal er in principe geen strafrechtelijk onderzoek of vervolging door het Nederlandse OM worden ingesteld215. In dat geval zal hij

normaliter beroep kunnen doen op de rechtsfiguur van de noodtoestand216.

213 Art. 7, a. tot e. Regeling beoordelingscommissie late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij

pasgeborenen van 29 juni 2018, Stcrt 2018, 37242, 1 augustus 2018.

214 Aanwijzing vervolgingsbeslissing inzake late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij

pasgeborenen van 1 december 2017, Stcrt. 2017, 69445, 1 december 2017.

215 Art. 4.2, vijfde lid Aanwijzing vervolgingsbeslissing inzake late zwangerschapsafbreking en

levensbeëindiging bij pasgeborenen van 1 december 2017, Stcrt. 2017, 69445, 1 december 2017.

216 Art. 4.2, eerste lid Aanwijzing vervolgingsbeslissing inzake late zwangerschapsafbreking en

44

117. Uit het jaarverslag van de Nederlandse Beoordelingscommissie van 2018 dat op 10

februari 2020 werd gepubliceerd217, is gebleken dat er elf meldingen van een late

zwangerschapsafbreking werden geregistreerd, maar geen meldingen van levensbeëindiging bij pasgeborenen. Bovendien is de Beoordelingscommissie in alle gevallen tot de conclusie gekomen dat de artsen in kwestie hebben gehandeld volgens de geldende zorgvuldigheidseisen218. Het

jaarverslag van 2019 werd nog niet gepubliceerd.

§2. 1-11 JAAR: RECHTSVACUÜM

118. Voor wils(on)bekwame minderjarigen tussen de leeftijd van 1 en 11 jaar beschikt

Nederland niet over een regelgevend of wettelijk kader met betrekking tot opzettelijke levensbeëindiging219. Minderjarigen die tussen deze leeftijdsgrens met uitzichtloos ondraaglijk

lijden worden geconfronteerd, bevinden zich als het ware in een rechtsvacuüm.

Een arts die bij een ondraaglijk en uitzichtloos lijdende, wilsbekwame minderjarige die jonger is dan 12 jaar op diens verzoek zijn of haar leven opzettelijk zou beëindigen, kan zich alleen beroepen op de noodtoestand220.

119. In Nederland gaan stemmen op om naar Belgisch voorbeeld de huidige

euthanasiewetgeving te wijzigen, zodat wilsbekwame minderjarigen die jonger zijn dan 12 jaar ook onder het toepassingsgebied zouden vallen221. HEIN is evenzeer de mening toegedaan dat

bepaalde kinderen onder de 12 jaar evengoed wilsbekwaam een medische beslissing kunnen nemen222.

120. Verder pleit de meerderheid van de Nederlandse kinderartsen ook voor een uitbreiding

van de euthanasiewetgeving en de huidige regeling met betrekking tot actieve levensbeëindiging223. De Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK) stelt onder

217 BEOORDELINGSCOMMISSIE LATE ZWANGERSCHAPSAFBREKING EN LEVENSBEËINDIGING BIJ PASGEBORENEN, Jaarverslag

2018,

https://www.lzalp.nl/documenten/publicaties/websitepublicaties/jaarverslagen/2018/jaarverslag-2018 (geraadpleegd op 11 juli 2020).

218 BEOORDELINGSCOMMISSIE LATE ZWANGERSCHAPSAFBREKING EN LEVENSBEËINDIGING BIJ PASGEBORENEN,

Nieuwsbericht Jaarverslag 2018, https://www.lzalp.nl/actueel/nieuws/2020/febr/10/jaarverslag-2018

(geraadpleegd op 11 juli 2020).

219 J.LEGEMAATE, “De wilsbekwaamheid van minderjarige patiënten”, FJR 2016/33, 134. 220 E.DELBEKE, “Levensbeëindiging bij wilsonbekwame minderjarigen”, TJK 2018, 382. 221 J.LEGEMAATE,“Rechtstekorten in het gezondheidsrecht”, TvGR 2018, afl. 3, 196. 222 I.HEIN, “Wilsbekwaamheid bij kinderen ter zake euthanasie”, TJK 2018, 368.

223 C. PAAUWE, Meerderheid kinderartsen voor mogelijkheid euthanasie onder jonge kinderen,

45 meer voor om bij euthanasie de wilsbekwaamheid als toetsingscriterium te hanteren en niet de kalenderleeftijd van 12 jaar en bij actieve levensbeëindiging de bestaande Regeling van late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen224, ook toe te passen op kinderen

ouder dan 1 jaar225.

De Vereniging ijvert er wel voor om eerst onderzoek te voeren naar de belangrijkste knelpunten bij de huidige zorg rond het levenseinde in de leeftijdsgroep van 1 tot 12 jaar, zodat een regeling op maat kan worden uitgewerkt226.

§3. 12-17 JAAR: EUTHANASIEWETGEVING

121. De Nederlandse euthanasiewetgeving staat open voor minderjarigen van 12 tot 17 jaar.

Binnen deze leeftijdsgroep kunnen twee afzonderlijke categorieën worden onderscheiden. Beide zullen in deze paragraaf worden toegelicht.

A. Jonger dan 16 jaar

122. Artikel 2, lid 4 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding

(Wtl) bepaalt dat de arts aan het verzoek van een minderjarige patiënt tussen twaalf en zestien jaar, die tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake in staat kan worden geacht gevolg kan geven, indien zijn ouders of de ouder die het gezag over hem uitoefent dan wel zijn voogd zich met de levensbeëindiging of hulp bij zelfdoding kunnen verenigen.

Bij minderjarigen tussen 12 en 16 jaar dienen de ouders of voogd bijgevolg in te stemmen met het euthanasieverzoek, opdat het zou kunnen worden ingewilligd. Op de rol van de ouders zal uitgebreid worden teruggekomen in afdeling II, § 2 van dit hoofdstuk. De overige vereisten waaraan de minderjarige moet voldoen, zullen in afdeling II, § 1 worden uiteengezet.

onder-jonge-kinderen-a3974967 (geraadpleegd op 12 juli 2020); A. VAN DITMARS, Als een 8-jarige

ondraaglijk lijdt, moet euthanasie dan mogelijk zijn?, https://www.trouw.nl/religie-filosofie/als-een-8-

jarige-ondraaglijk-lijdt-moet-euthanasie-dan-mogelijk-zijn~b7c24edf/ (geraadpleegd op 12 juli 2020); M. VAN DE WIER, Een jong kind laten sterven, is dat politiek haalbaar?, https://www.trouw.nl/zorg/een-jong-

kind-laten-sterven-is-dat-politiek-haalbaar~b58d39b5/ (geraadpleegd op 12 juli 2020).

224 Regeling beoordelingscommissie late zwangerschapsafbreking en levensbeëindiging bij pasgeborenen

van 29 juni 2018, Stcrt 2018, 37242, 1 augustus 2018.

225 O.A.MEIJER, “Wilsbekwaam maar te jong? Over euthanasie bij wilsbekwame kinderen jonger dan twaalf

jaar”, TvGR 2016, afl. 7, 466.

226 NEDERLANDSE VERENIGING VOOR KINDERGENEESKUNDE (NVK), Standpunt NVK Levensbeëindiging kinderen 1-

12 jaar: een pleidooi voor onderzoek, https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-733993.pdf

46

B. Ouder dan 16 jaar

123. Artikel 2, lid 3 van de Wtl bepaalt dat de arts aan het verzoek tot levensbeëindiging of hulp

bij zelfdoding van een minderjarige patiënt tussen zestien en achttien jaar, die tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake in staat kan worden geacht gevolg kan geven, nadat zijn ouders of de ouder die het gezag over hem uitoefent dan wel zijn voogd bij de besluitvorming zijn betrokken.

Minderjarigen tussen 16 en 18 jaar beschikken aldus over meer autonomie. De ouders beschikken

in casu niet meer over medebeslissingsrecht, gezien zij enkel bij de besluitvorming dienen te

worden betrokken. Zoals reeds in randnr. 122 werd vermeld, zal op de rol van de ouders uitgebreid worden teruggekomen in afdeling II, § 2 en op de overige vereisten in hoofde van de minderjarige in afdeling II, § 1 van dit hoofdstuk.

AFDELING II. ACTUELE WETTELIJKE VOORWAARDEN VOOR