• No results found

AFDELING I. VEREISTEN IN HOOFDE VAN DE MINDERJARIGE

C. Beoordelaar

91. De wetgever heeft voor niet-ontvoogde minderjarigen nog in een extra voorwaarde voorzien. Zo dient de uitvoerende arts, naast het raadplegen van een andere arts voor een second

opinion146 (wat eveneens bij meerderjarigen een vereiste is), ook nog een kinder- en

jeugdpsychiater of een psycholoog te raadplegen147. Deze kinder- en jeugdpsychiater of

psycholoog dient op zijn beurt te beslissen over de oordeelsbekwaamheid van de niet-ontvoogde minderjarige148.

Deze specialist neemt kennis van het medisch dossier, onderzoekt de patiënt en attesteert schriftelijk of hij de minderjarige al dan niet oordeelsbekwaam acht149. De behandelende arts

brengt nadien de patiënt en zijn wettelijke vertegenwoordigers op de hoogte van het resultaat van deze raadpleging150.

92. Het Grondwettelijk Hof heeft in zijn arrest nr. 153/2015 van 29 oktober 2015 geoordeeld dat het advies van de kinder- en jeugdpsychiater of psycholoog gevolgd moet worden151. Indien

deze beslist dat de niet-ontvoogde minderjarige niet oordeelsbekwaam is, kan de behandelende arts deze beslissing niet zomaar naast zich neerleggen en de euthanasie toch uitvoeren152. Het Hof

is immers van mening dat de raadpleging van een kinder- en jeugdpsychiater of een psycholoog dient te worden opgevat als een extra waarborg voor de goede toepassing van de Euthanasiewet153.

§2. BEWUST

93. Een tweede voorwaarde waaraan de (niet-ontvoogde) minderjarige moet voldoen opdat het euthanasieverzoek geoorloofd zou zijn, is bij bewustzijn zijn154. De minderjarige dient zelf

146 Art. 3, § 2, eerste lid, 3° Euthanasiewet.

147 Art. 3, § 2, eerste lid, 7° Euthanasiewet; E.DELBEKE, “Euthanasie bij minderjarigen”, T.Gez. 2014-15, 167. 148 T.GOFFIN, “Het oordeel van de kinderpsychiater of psycholoog als extra voorwaarde voor het toepassen

van euthanasie bij een minderjarige” (noot onder GwH 29 oktober 2015), T.Gez. 2016-17, 34.

149 Art. 3, § 2, eerste lid, 7° Euthanasiewet.

150 E.DELBEKE, “Euthanasie” in T. VANSWEEVELT en F. DEWALLENS (eds.), Handboek Gezondheidsrecht, II,

Antwerpen, Intersentia, 2014, 1350.

151 T.GOFFIN, “Het oordeel van de kinderpsychiater of psycholoog als extra voorwaarde voor het toepassen

van euthanasie bij een minderjarige” (noot onder GwH 29 oktober 2015), T.Gez. 2016-17, 34.

152 C.LEMMENS, “Euthanasieverzoek (actueel euthanasiebeding)” in A.L.VERBEKE,F.DEWALLENS,G-L.BALLON,

B.TILLEMAN,E.TERRYN enV.SAGAERT (eds.), Medische dienstencontracten, Antwerpen, Intersentia, 2020, 306.

153 T.GOFFIN, “Het oordeel van de kinderpsychiater of psycholoog als extra voorwaarde voor het toepassen

van euthanasie bij een minderjarige” (noot onder GwH 29 oktober 2015), T.Gez. 2016-17, 35.

34 actief om euthanasie te verzoeken. Een niet-ontvoogde minderjarige kan geen geldige euthanasieverklaring opstellen voor het geval dat hij zich in een onomkeerbare coma of persisterende vegetatieve toestand zou bevinden155.

Op de vorm van het verzoek en de euthanasieverklaring zal worden teruggekomen in Afdeling III van dit hoofdstuk.

§3. FYSIEK LIJDEN

94. Voorts kan het euthanasieverzoek van de oordeelsbekwame minderjarige enkel worden ingewilligd ingeval deze zich in een medisch uitzichtloze toestand bevindt van aanhoudend en ondraaglijk fysiek lijden dat niet gelenigd kan worden en welke het gevolg is van een ernstige en ongeneeslijke, door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening156.

Bijgevolg heeft de wetgever duidelijk in een strengere voorwaarde voor niet-ontvoogde minderjarigen voorzien, aangezien zij niet om euthanasie kunnen verzoeken bij (louter) psychisch lijden157.

95. Mijns inziens is de wetgever met deze strengere voorwaarde voorbijgegaan aan het feit dat slechts 10% van de euthanasieverzoekers aangeeft dat fysieke pijn de enige reden is voor het verzoek158. Dankzij medicatie kan de pijn immers voor een groot deel worden verlicht, waardoor

het psychisch lijden veeleer de doorslag geeft bij het indienen van het verzoek159.

Het euthanasieverzoek van een minderjarige die bijvoorbeeld lijdt aan kanker en terminaal is, maar wiens pijn en symptomen grotendeels onder controle kunnen worden gehouden met medicatie, zal – indien de Euthanasiewet strikt wordt geïnterpreteerd – niet kunnen worden

155 E.DELBEKE, “Euthanasie” in T. VANSWEEVELT en F. DEWALLENS (eds.), Handboek Gezondheidsrecht, II,

Antwerpen, Intersentia, 2014, 1353.

156 Art. 3, § 1, eerste lid, laatste streepje Euthanasiewet.

157 E.DELBEKE, “Euthanasie bij minderjarigen”, T.Gez. 2014-15, 168.

158 L.VENY en P.GOES, “Een wereldprimeur: de uitbreiding van de Euthanasiewet naar niet-ontvoogde

minderjarigen”, RW 2014-15, 167; E. DELBEKE, “Euthanasie” in T. VANSWEEVELT en F.DEWALLENS (eds.),

Handboek Gezondheidsrecht, II, Antwerpen, Intersentia, 2014, 1334.

159 T. VANSWEEVELT, “De euthanasiewet: De ultieme bevestiging van het zelfbeschikkingsrecht of een

35 ingewilligd,160 zelfs als het aanhoudende en ondraaglijke psychische lijden net door deze

diagnose/ziekte (en zijn weinig rooskleurige vooruitzichten) veroorzaakt wordt161.

96. Lijden door een verlies van waardigheid, afhankelijkheid of angst voor de manier van overlijden, mag niet worden onderschat. Psychisch lijden kan immers net zo ondraaglijk zijn als fysieke pijn162.

§4. TERMINAAL

97. Tot slot vereist de Euthanasiewet dat de (niet-ontvoogde) minderjarige terminaal is163,

opdat zijn euthanasieverzoek kan worden ingewilligd. Opnieuw wordt hier voor de oordeelsbekwame minderjarige in een strengere voorwaarde voorzien. Meerderjarige en ontvoogde patiënten daarentegen kunnen wel euthanasie verkrijgen in een niet-terminaal stadium, mits twee bijkomende voorwaarden worden nageleefd164. Zo dient een wachttermijn van

een maand tussen het schriftelijke euthanasieverzoek en de uitvoering in acht te worden genomen, alsook een bijkomende, gespecialiseerde second opinion te worden ingewonnen165.

98. Tevens is deze supplementaire voorwaarde inconsistent met de Wet Patiëntenrechten, op basis waarvan een wilsbekwame minderjarige wel levensverlengende of noodzakelijke behandelingen kan weigeren.

99. Ook hier heeft de wetgever nagelaten om in een duidelijke definiëring van “overlijden binnen afzienbare termijn” te voorzien. Bijgevolg is het onduidelijk of de minderjarige dient te overlijden binnen dagen, weken of maanden. Onvermijdelijk zal dit begrip, bij de toepassing ervan, voor interpretatieproblemen zorgen166.

160 E.DELBEKE, “Euthanasie bij minderjarigen”, T.Gez. 2014-15, 168.

161 E.DELBEKE, “Euthanasie” in T. VANSWEEVELT en F. DEWALLENS (eds.), Handboek Gezondheidsrecht, II,

Antwerpen, Intersentia, 2014, 1334.

162 E.DELBEKE, “Euthanasie” in T. VANSWEEVELT en F. DEWALLENS (eds.), Handboek Gezondheidsrecht, II,

Antwerpen, Intersentia, 2014, 1333-1334.

163 Art. 3, § 1, eerste lid, laatste streepje Euthanasiewet. 164 Art. 3, § 3, eerste lid, 1° en 2° Euthanasiewet.

165 E.DELBEKE, “Euthanasie bij minderjarigen”, T.Gez. 2014-15, 168.

166 L.VENY en P.GOES, “Een wereldprimeur: de uitbreiding van de Euthanasiewet naar niet-ontvoogde

36