• No results found

HET INTERNATIONAAL VERDRAG INZAKE DE RECHTEN VAN HET KIND

47. Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind werd op 20 november 1989 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties aangenomen87, waarna het op 15 mei

1991 door een decreet van de Vlaamse Raad werd goedgekeurd. Het Kinderrechtenverdrag trad in België uiteindelijk op 15 januari 1992 in werking.

48. Het Kinderrechtenverdrag bevat 54 artikelen die de rechten omschrijven van kinderen en jongeren tot 18 jaar88. Dankzij voornoemd verdrag hebben kinderen o.a. meer inspraak gekregen

in zaken die hen aanbelangen89. Hierna zullen de artikelen 3, 5, 6 en 12 IVRK binnen de

euthanasiecontext worden toegelicht.

§1. HET BELANG VAN HET KIND (Art. 3 IVRK)

49. Artikel 3, lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind bepaalt dat bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, de belangen van het kind de eerste overweging moeten vormen.

Verder stelt artikel 3, lid 2 IVRK dat staten die partij zijn zich ertoe verbinden het kind te verzekeren van de bescherming en de zorg die nodig zijn voor zijn of haar welzijn, rekening houdend met de rechten en plichten van zijn of haar ouders, wettige voogden of anderen die wettelijk verantwoordelijk voor het kind zijn, en hiertoe alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen dienen te nemen.

Tot slot bepaalt artikel 3, lid 3 IVRK dat staten die partij zijn, dienen te waarborgen dat de instellingen, diensten en voorzieningen die verantwoordelijk zijn voor de zorg voor of de bescherming van kinderen voldoen aan de door de bevoegde autoriteiten vastgestelde normen,

87 J.VANDE LANOTTE,G.GOEDERTIER,Y.HAECK,J.GOOSSENS enT.DE PELSMAEKER, Belgisch publiekrecht (Boekdelen

1 en 2), Brugge, die Keure, 2015, 727.

88 KINDERRECHTENCOALITIE, 30 jaar Kinderrechtenverdrag, https://www.kinderrechtencoalitie.be/event/30-

jaar-kinderrechtenvedrag/ (geraadpleegd op 10 mei 2020).

20 met name ten aanzien van de veiligheid, de gezondheid, het aantal personeelsleden en hun geschiktheid, alsmede bevoegd toezicht.

50. De uitbreiding van de Euthanasiewet naar niet-ontvoogde minderjarigen gebeurde uiteraard in het belang van het kind. Het feit dat oordeelsbekwame minderjarigen voordien van het toepassingsgebied werden uitgesloten, zorgde soms voor schrijnende situaties. Indien een minderjarige voor de wetsuitbreiding toch euthanasie wenste, diende deze ofwel zijn ontvoogding aan te vragen ofwel diende de euthanasie in alle illegaliteit te worden uitgevoerd.

Dankzij de wetswijziging van 28 februari 2014 is dit voorgoed verleden tijd. Oordeelsbekwame niet-ontvoogde minderjarigen kunnen voortaan ook op legale wijze om euthanasie verzoeken.

51. Bovendien werden tal van beschermingsmaatregelen genomen. Supra, in de randnrs. 40 en 43 werden de genomen maatregelen reeds kort aangekaart, maar in Hoofdstuk III zal hier verder op worden ingegaan.

Tevens kan worden verwezen naar de randnrs. 68 t.e.m. 70 waar artikel 22bis Gw. – de grondwettelijke verankering van artikel 3 IVRK – uitgebreid wordt uiteengezet.

§2. DE PLICHT OM OUDERLIJKE RECHTEN TE EERBIEDIGEN (Art. 5 IVRK)

52. Artikel 5 van het Kinderrechtenverdrag bepaalt dat staten die partij zijn bij het verdrag, de verantwoordelijkheden, rechten en plichten van de ouders of anderen die wettelijk verantwoordelijk zijn voor het kind, dienen te eerbiedigen. Verder dient in passende leiding en begeleiding bij de uitoefening door het kind van de in dit verdrag erkende rechten te worden voorzien, op een wijze die verenigbaar is met de zich ontwikkelende vermogens van het kind.

De term ‘zich ontwikkelende vermogens’ of ‘evolving capacities’ slaat op de rijpheid en/of maturiteit van het kind. Logischerwijze zal de ruimte voor het kind om zijn of haar rechten zelfstandig uit te oefenen, toenemen met de groei van deze vermogens90.

53. Mijns inziens kan aldus worden geoordeeld dat de huidige Euthanasiewet volledig in overeenstemming is met artikel 5 IVRK, wat de ‘zich ontwikkelende vermogens’ van het kind betreft. Zo bepaalt artikel 3, § 1, eerste lid, eerste en vierde streepje van de Euthanasiewet dat een

21 oordeelsbekwame bewuste minderjarige die zich in een medisch uitzichtloze toestand bevindt van aanhoudend en ondraaglijk fysiek lijden dat niet gelenigd kan worden en dat binnen afzienbare termijn het overlijden tot gevolg heeft, en dat het gevolg is van een ernstige en ongeneeslijke, door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening, om euthanasie kan verzoeken.

Verder zorgt de raadpleging van een kinder- en jeugdpsychiater en/of psycholoog, alsook de instemming van de wettelijke vertegenwoordigers91, voor de nodige leiding en begeleiding waar

in artikel 5 IVRK naar verwezen wordt.

54. Tegelijkertijd zorgt het wettelijke vetorecht – waar de ouders dankzij artikel 3, § 2, eerste lid, 7° van de Euthanasiewet over beschikken – ervoor dat de ouderlijke rechten worden geëerbiedigd, zodat ook op dit vlak geen schending van artikel 5 IVRK kan worden vastgesteld. Op het ouderlijke vetorecht zal uitgebreid worden teruggekomen, zie infra randnrs. 100 t.e.m. 102.

§3. HET RECHT OP LEVEN EN WAARBORG TOT OVERLEVEN (Art. 6 IVRK)

55. Artikel 6 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind stelt dat staten die partij zijn bij het verdrag, erkennen dat ieder kind het inherente recht op leven heeft. Verder dienen deze staten, in de ruimst mogelijke mate de mogelijkheden tot overleven en de ontwikkeling van het kind te waarborgen.

Voor een toetsing van bovenstaand grondrecht, zie supra randnrs. 38 t.e.m. 41.

56. Ook het Grondwettelijk Hof heeft in zijn arrest van 29 oktober 2015 onder meer verwezen naar artikel 6 IVRK. Het Grondwettelijk Hof verduidelijkte dat de wetgever conform artikel 6 IVRK, de verplichting heeft in uitgebreide beschermingsmaatregelen te voorzien ten aanzien van de meest kwetsbaren in onze maatschappij, waaronder kinderen92. Zoals reeds in randnr. 43 werd

uiteengezet, heeft de Belgische wetgever bij het wijzigen van de Euthanasiewet in 2014, ruimschoots aan deze verplichting voldaan.

57. Het VN-Comité voor de Rechten van het Kind controleert aan de hand van een vijfjaarlijkse rapportageverplichting of de bepalingen vervat in het Kinderrechtenverdrag door de

91 Art. 3, § 2, eerste lid, 7° in fine j° art. 3, § 4, eerste lid Euthanasiewet. 92 GwH 29 oktober 2015, nr. 153/2015, overw. B.17.2.

22 deelnemende staten worden nageleefd93. De laatste rapportage door België vond plaats in 2018-

201994. Op 28 februari 2019 werden de slotbeschouwingen van het VN-Comité bekendgemaakt.

In randnr. 18 van dit verslag werd door het VN-Comité een aanbeveling95 geformuleerd omtrent

het recht op leven. Zo raadt het VN-Comité de Belgische wetgever aan om bij euthanasiebeslissingen betreffende minderjarigen te voorzien in een controlemechanisme waarbij er een mogelijkheid tot herziening van de beslissing tot euthanasie is, met inbegrip van een rechter, om te verzekeren/garanderen dat er geen ongepaste beïnvloeding of misvatting aan de oorzaak van deze beslissing ligt96. Het valt nog af te wachten of en hoe de Belgische wetgever

aan deze aanbeveling gevolg zal geven.

58. Persoonlijk twijfel ik of het inschakelen van een rechter ter controle wel opportuun is. Ik treed het standpunt van het Grondwettelijk Hof bij dat het bij een terminale oordeelsbekwame minderjarige niet aangewezen is om te voorzien in een voorafgaande rechterlijke toestemming of controle. Dergelijke toestemming of controle vereist immers een gerechtelijke procedure die, zelfs wanneer zij op zodanige wijze zou worden georganiseerd dat zij op korte termijn zou kunnen worden afgehandeld, de minderjarige patiënt van wie het overlijden binnen afzienbare termijn zal plaatsvinden, emotioneel zou bezwaren97.

59. Evenwel gaat er gezag uit van de aanbevelingen die het VN-Comité voor de Kinderrechten uitvaardigt, waardoor de Belgische wetgever geneigd zal zijn deze toch op een bepaalde manier te implementeren. Een mogelijk alternatief voor een voorafgaande rechterlijke controle zou de reorganisatie of evaluatie van de werking van de huidige Federale Controle- en Evaluatiecommissie (FCEE) kunnen zijn. Zoals supra in randnr. 20 werd uiteengezet, zal op de werking en functionering van deze commissie niet dieper worden ingegaan.

93 J.VANDE LANOTTE,G.GOEDERTIER,Y.HAECK,J.GOOSSENS enT.DE PELSMAEKER, Belgisch publiekrecht (Boekdelen

1 en 2), Brugge, die Keure, 2015, 694-695.

94 KINDERRECHTENCOALITIE, Rapporten en slotbeschouwingen,

https://www.kinderrechtencommissariaat.be/rapporten-en-slotbeschouwingen (geraadpleegd op 10 mei 2020).

95 De slotbeschouwingen en Algemene Commentaren van het VN-Comité voor de rechten van het Kind

vormen een gezaghebbende leidraad. Zij behoren tot de zogenaamde soft law.

96 COMMITTEE ON THE RIGHTS OF THE CHILD,Concluding observations on the combined fifth and sixth reports of

Belgium, 28 februari 2019, https://digitallibrary.un.org/record/3793448.

23

§4. HET RECHT VAN HET KIND ZIJN MENING VRIJELIJK TE UITEN (Art. 12 IVRK)

60. Artikel 12, lid 1 van het Kinderrechtenverdrag stelt dat staten die partij zijn bij het verdrag, dienen te verzekeren dat het kind in staat is zijn of haar eigen mening te vormen, evenals het recht die mening vrijelijk te uiten in alle aangelegenheden die het kind betreffen, waarbij aan de mening van het kind passend belang wordt gehecht in overeenstemming met zijn of haar leeftijd en rijpheid.

Een beslissing rond het levenseinde van het kind, is er uiteraard één die de jongere of het kind aanbelangt98.

61. Het VN-Kinderrechtencomité heeft in zijn 12e Algemene Commentaar, artikel 12 IVRK99

verduidelijkt (citaat):

“States parties shall assure the right to be heard to every child ‘capable of forming his or her own views’. This phrase should not be seen as a limitation, but rather as an obligation for States parties to assess the capacity of the child to form an autonomous opinion to the greatest extent possible. This means that States parties cannot begin with the assumption that a child is incapable of expressing her or his own views. On the contrary, States parties should presume that a child has the capacity to form her or his own views and recognize that she or he has the right to express them; it is not up to the child to first prove her or his capacity100

62. De Belgische euthanasiewetgeving werd zodanig opgesteld dat er geen leeftijdsgrens werd gehanteerd. Het begrip ‘oordeelsbekwaamheid’ werd ingevoerd. Bijgevolg kan worden besloten dat de huidige euthanasiewetgeving met betrekking tot niet-ontvoogde minderjarigen – wat dat aspect betreft – in overeenstemming is met artikel 12 IVRK.

Hierbij dient evenwel de kanttekening te worden gemaakt dat het ouderlijke vetorecht101

duidelijk op gespannen voet staat met het door artikel 12 IVRK gewaarborgde kinderrecht. Zo

98 KINDERRECHTENCOALITIE, Standpunt kinderrechtencoalitie euthanasie en minderjarigen,

https://www.kinderrechtencoalitie.be/wp-content/uploads/2018/11/2013-standpunt-euthanasie-en- minderjarigen.pdf (geraadpleegd op 10 mei 2020).

99 J. DORSCHEIDT,“Wetgeving en praktijk van euthanasie bij minderjarigen in Nederland”, TJK 2018, 360. 100 COMMITTEE ON THE RIGHTS OF THE CHILD,General Comment No. 12 (2009): The right of the child to be heard,

1 juli 2009, https://www2.ohchr.org/english/bodies/crc/docs/AdvanceVersions/CRC-C-GC-12.pdf; eigen onderlijning.

24 beschikken de ouders steeds over het laatste woord, gezien dit toestemmingsrecht geldt voor alle minderjarigen. Zoals reeds werd vermeld, zal infra uitgebreid op dit vetorecht worden teruggekomen in de randnrs. 100 t.e.m. 102, evenals in afdeling III van Hoofdstuk V.